[Op het graf van Gerard...]
Op het graf van Gerard past het mij woorden van dank
tot u te spreken. Gij hadt mij de gedeeltelijke ontwikkeling van uw kind
toevertrouwd, het voorregt gegund eendragtig met u aan eene schoone taak te
werken. Ik heb een oorspronkelijken geest, een begaafden, smaakvollen jongeling
leeren kennen en waarderen, wiens gemoed, veel teederder dan hij, helaas! wilde
weten, met onverbreekbare banden aan mij gehecht was.
Toen het moest geschieden, dat de parel aan uwe vaderkroon ontviel
en uwe heerlijke verwachtingen bittere teleurstellingen en ijdele
luchtkasteelen bleken, hebt gij mij in uwen diepen rouw met u vereenzelvigd en
het er voor willen houden, dat wij te zamen Gerard, die met mijn naam op zijne
lippen den laatsten adem had uitgeblazen, verloren hadden.
Onder u berustten de brieven, die ik hem geschreven had, gelijk de
zijne onder mij. Over die brieven vloeiden eerst uwe bittere tranen, toen