Laten wy hier ten slotte een uittreksel mededeelen uit des Dichters Nabericht, alwaer hy zich verantwoordt tegen het verwyt dat hem mogt gedaen worden van een afgetrokken, een wetenschappelyk en ondichterlyk onderwerp te hebben willen verhandelen in eene tael, waer niemand zulks nog in gewaegd heeft.
‘Het is inderdaad belemmerend, den zulken, welke met Geneesen Ziektekunde, en de Wetenschappen die deze onderstellen, in 't geheel onbekend zijn, een Dichtstuk over eene Ziekte in de hand te geven. Niet dat het onderwerp te ondichterlijk zou zijn, om, zonder voorafgevestigden smaak voor Geneeskunst, te kunnen behagen. Wat anderen ook zeggen, den Dichter, die waarlijk een Dichter is, is niets ondichterlijk: alles is voor hem onderwerp, wat hem slechts belang inboezemt. Wat hem zijn gevoel, zijn verbeelding, (laat ik zeggen, zijn ziel) in beweging kan brengen; waar hy zich aan overgeven, zich geheel meê vereenigen kan; dit zal, dit moet altijd en onveranderlijk belang wekken, behagen, meêsleepen, vervoeren; en doet dit een onderwerp niet, men wijte 't den Dichter, en geenzins der stof. Wat geeft, of wat neemt het, of Achilles, dan of (by voorbeeld) het Alphabeth my in warmte, in verrukking zette? Genoeg, dat ik waarlijk in vlam sta, om al wie my hoort en voor Dichterlijke aandoening vatbaar en geschikt is, te ontvlammen, mijn gevoel in hen over te storten, en hen met my in den zelfden dwarrelwind der verbeelding om te voeren. Ik heb het elders gezegd: Dorheid en schraalte zijn des Dichters. Waar de Dichtkunst de voeten zet, ontluikt een bekoorlijk Eden. En dit is geen tooverkracht die men haar toeschrijven mag: neen, dit ligt in den aart-zelven der menschelijke ziel, wier gevoel de verbeeldingskracht opwekt, en in wie, te gevoelen, is Dichter te zijn.
Het lijdt ook geen bedenking, dat waar de geest in een Dichterlijke gesteldheid is, de Taal zich daar van gevoelen moet. Men beklaagt zich niet over de armoede of 't gebrek eener Taal waar in men schrijft, dan wanneer men of de taal, of de stoffe niet meester is; doch wie ooit zich beklage, geen Dichter zal dit over 't Nederduitsch. De rijkheid, de nadruk, de keus van bewoordingen, die onze overschoone Moedersprake hem aanbiedt; het schilderende van hare klanken en toonvallen, het verheffende van hare beelden en toespelingen, zoo in 't geven van namen als 't kenteekenen van het gene zy aanduidt; het nabootsende en vertegenwoordigende voor oor en voor oog van het geen zy te kennen geeft; het gemaklijke, het zachte, het snelle, het treffende en roerende van hare bewegingen, hare afwisselingen, in 't vormen van geluiden, van volzinnen, van sneden, en maten; 't onuitputlijke harer schoonheden van allerlei aart (met één woord gezegd), zijn de waarborgen van onze overmacht in het Dichterlijke boven alle hedendaagsche volkstalen, zoo wanneer wy die overmacht slechts willen doen gelden, en in plaats van elders behoeftig te bedelen, onzen overvloed dankbaar genieten en aanwenden. En hoezeer onze vervreemdheid van omtrent de wetenschappen in onze Taal te denken, hoezeer een rampzalig beoefenen van eene dorre, smaak- en voedsellooze buitenlandsche Letterkunde sints lang tegen haar samenzwoeren, nog hebben wy geene verouderde woorden, nog geene verachtlijke en wanschapen basterdteelt van den Duitschen grond noodig, om wat de geest denken, de ziel gevoelen kan, met zulk eene juistheid en waardigheid uit te drukken, als aan alle soorten van Dichterlijken stijl haren eisch geeft. Onverstaanbaarheid of duisterheid moet derhalve in dit onderwerp niet meer plaats hebben dan in anderen. Men kan toch in Ondicht ook voor ongeleerden verstaanbaar over ziekte en heelmiddel spreken: en wee hem, die Dichter wil heeten, en in juistheid en naauwkeurigheid (waar hy 't wil)
niet den Redenaar achter zich laat!
Maar wat dan is 't belemmerende, het geen ik gevoele, nu mijn arbeid in het licht staat te treden?
Zijn wy openhartig! Weinigen boezemt dat gene belang in, wat waarlijk belang heeft. Weinigen verkiezen te denken; weinigen, zich de moeite te geven van oplettend genoeg te lezen, om dat gene naauwkeurig genoeg te verstaan, wat verstaan moet worden, zoo men samenhang en verband niet verliezen wil. En, het zij men als Dichter spreke of niet, overal waar een wetenschap 't onderwerp van het voorstel uitmaakt, is met het verlies van den samenhang, alles verloren. De Poëzy heeft hare Logica, die geheel met de algemeene overeenstemt, maar byzonder gewijzigd wordt. 't Is haar oogmerk niet, waarheden na te sporen, of haar verband te doen kennen; 't is, het gevoel, in de regelmatige opvolging die de natuur daar in brengt, uit te storten: maar wanneer by hem die gevoelt, het gevoel tot de erkentenis eener waarheid leidt en tot hare ontwikkeling drijft, zal de Dichterlijke afwisseling van gevoel deze ontwikkeling doen geboren worden op een wijze, die den samenhang der denkbeelden wel nu en dan eens vooruit schijnt te loopen, en onvoorbereide sprongen te doen; maar ook zelfs deze schijnbare sprongen zullen hunn' genoegzamen grond hebben in dien samenhang, dien zy, of het ware, verstoren en afbreken. Van daar dan, dat, indien alle Systematisch betoog eene oplettendheid vordert, welke 't niet gemeen is by de meeste der lezeren aan te treffen, het Leerdicht noodwendig dit zoo veel te meer zal doen, als het meer Dichterlijk, meer ware Poëzy zijn, en getrouwer te gelijk aan ontwerp en aan vorm voldoen zal.
Dan weinig ware 't veellicht voor niet weinigen, schoon ook deze samenhang hun verloren ging. Gering is het aantal der genen, die in Poëzy 't groote schoon van 't Geheel, de Eenheid, de schikking, den genoegzamen grond der deelen, en (met één woord gezegd) het waarom van den Dichter, 't zij gevoelen, 't zij kennen, 't zij opmerken. Zich te vermaken, (dat is, te verstrooien) zie daar waar het boek toe dienen moet: het te genieten zij aan anderen overgelaten, zoo dit van eene uitspanning inspanning maken moet! Dus denkt, dus gevoelt men in de tegenwoordige eeuw, waar vermaak voor geluk, praal voor wezen, en voorbygaan voor leven verkoren wordt, en alles zich van de nietigheid, die eene ingebeelde Wijsgeerte in smaak en redenbestuur ingevoerd heeft, in eene al te beklaaglijke mate gevoelt, om er hier op stil te staan.
Schoonheden van détail derhalve! - 't Ware geen Dichtstuk, 't geen gezegd kon
worden, van dezen verstoken, 't geen geoordeeld kon worden, er van misdeeld te zijn. Ja, eigenaartige schilderingen, vurige gedachten, krachtige taal, en eene aan 't onderwerp voldoende versificatie -: ja houding, zwier, en leven; en die ware toets, die de goede smaak - alleen geven, en ook alleen gevoelen kan -: door dezen kon een Dichter, door dezen moest hy (of hy 't kan, is de vraag niet, hy neemt het op zich, zoo dra hy zich-zelven als Dichter aankondig!) in dit als in alle onderwerpen, schitteren. Maar helaas! waar het voorwerp gedurig by 't treurige ziekbedde omzweeft, waar lijden, waar zuchten, waar klagen de onafgescheiden stoffaadje der schildering uitmaken, wie durft zich daar vleien met een doorgaand behagen van hun, die in 't Dichtstuk geen blijvende indrukken, maar een bloot (zal ik 't woord, onzen Voorouderen tot hun eer' onbekend gebleven, en het geen ons de Natie kenteekent, waar van wy het met den geest dien het uitdrukt, ontleend hebben, gebruiken?) hun (zegge ik) die in 't Dichtstuk een bloot amusement zoeken? In de daad, het Horatiaansche
Si vis me flere, dolendum est
laat zich ook omkeeren. Hy is niet met al amusant, die zichzelven niet
vervrolijken kan, maar met van zijn lijden een voorwerp van overdenking te maken, eene bezigheid
voor zijn' werkzaamheid eischenden geest, eene uitstorting van zijn pijnlijk gevoel, en eene heilzame aanwending van het lijden-zelve beoogt, en niets boven dit. En kan, wie dit inziet, dan wel meer van my vorderen, dan het geen eene zulke gesteldheid van geest met zich bracht?’
|
-
voetnoot1.
-
Te wapen. Aen het hoofd van dezen vyfden Zang, waer het aenkomt om middelen voor te schryven, en de genezing der ziekte te bewerken, is de allarmkreet ten hoogste gepast. - Zangeres! Even zoo wel gekozen, want het is de dichtkunst die hier den kryg moet voeren tegen de ziekte. - De vijand moet bestreden. Versta er by, worden, welk hulpwoord in dergelyke zinsneden onderdrukt mag blyven, zonder dat de duidelykheid er iets by lyden kan. Dit geldt zelfs de prosa.
In dit eerste vers is geheel het onderwerp van den vyfden Zang uitgedrukt.
-
voetnoot2.
-
Welaan dan. Nog een woord van opwekking. - Gespen wy het harnas om de leden, om des te stouter tegen den vyand op te trekken. Het harnas is eigentlyk een beschuttend, geen aenvallend wapentuig, en behoort tot de toebereidselen, hier niet met woorden aengeduid, maer, mag men zeggen, geschilderd. Van de aenranding wordt eerst gesproken in vers 7.
-
voetnoot3.
-
Gy kent hem, dien vyand. - Het ware dus vergeefsch, een nutteloos iets. Het woord is een adjectivum subslantivè gesteld, geen adverbium. Vglk. I, vers 408 en de aenteek. - Indien ik zijn banier. De banieren, in de middeleeuwen algemeen gebruikt, waren standaerts of vaendels, onderscheiden door de kleuren en andere teekens. Niet slechts de vorsten, maer de voornaemste ridders hadden hunne eigen banier, onder welke hunne leenmannen te veld trokken. Te midden van het krygsgewoel waren de banieren soms het eenigste middel om vrienden uit vyanden te kennen, doch vooral om, als men uiteengeslagen was, zyne party of zynen heer weêr te vinden. Huydecoper heeft daer veel over, op Stoke, III, bl. 319, vlgg.
-
voetnoot4.
-
U af zou schetsen, om u met den vyand bekend te maken. Daer staet schetsen, dat is iets aenduiden door opgave of afleekening der voornaemste trekken, toereikend om het van een ander ding te onderscheiden. Het woord is derhalve goed gekozen. - By den weêrschijn, in 't Fransch reflet. - Van zijn vier, dat is van het vuer en de vlammen die hy doet opgaen. Nauwkeurig alweêr; want zoo haest een leger op den vyandlyken bodem gekomen was, ontrolden de baenderheeren hunne banieren, en vielen aen 't roof en brand stichten, in den waen dat hoe meer er verwoest werd, des te grooter schande men hem aendeed die 't niet magtig was te beletten. Vuer en vier zyn even gebruikelyk.
-
voetnoot5.
-
De Vesting. Men ziet, de Dichter zet de allegorie voort, waer hy mee aengevangen heeft. Eene vesting is eene plaets die van vesten omringd en daerdoor versterkt is, gelyk eerst de kasteelen waren en naderhand de steden geworden zyn. Hier zinspeelt het woord op geheel het lichaem van den zieke, dat de Natuer met de noodige behoedmiddelen tegen het kwaed voorzien had, doch welke hy verzuimd heeft aen te wenden, en zich door het kwaed laten overrompelen. - Is in roer, in volle beweging en opschudding, gestoord in zyne rust, gelyk het lichaem in zynen welstand. - De Hoofdpoort, dat is de voornaemste poort en het belangrykste punt der vesting. Het woord is des te beter samengesteld en des te nauwkeuriger, omdat men er het hoofd moet door verstaen, waer geheel het lichaem en zyn behoud van afhangt. - Ingenomen. Versta, ingenomen zynde, of, daer zy ingenomen is, als de twee commata aenduiden.
-
voetnoot6.
-
Verspreidt de vlam in 't rond, dat is, laet toe dat de vyand het vuer overal rond drage, dat de vlam door de gansche vesting heen verspreid worde, gelyk de ziekte of het kwaed door het geheele lichaem. - Dit teeken is volkomen, Daer wordt geen ander vereischt om te doen zien dat de vyand aen 't woeden is, en krachtdadig moet bevochten worden.
-
voetnoot7.
-
Te wapen dan! - Op! zet u, stel u in 't werk! - Ruk aan! Schiet toe, met inspanning van al uwe krachten. Rukken drukt beweging uit, maer eene haestige of geweldige beweging, hier bepaeld door het voorzetsel. - De burcht of het slot, hier meer bepaeldelyk het hoofd, als de voornaemste zetel der lichaemskrachten. Vglk. I, vers 149 en de aenteek. - Wordt overmand. Daer staet niet is, maer wordt overmand: namelyk de vyand is aen 't werk om er zich meester van te maken. Overmannen beteekent veroveren, innemen, in zyne magt brengen, niet door verraed of verrassing, maer door aenwending van grootere kracht als de verweerders er kunnen tegen stellen.
-
voetnoot8.
-
Verdrijf hem, den aenvallenden vyand van vers 1. - Eer het te laet is, eer hy hier, in de burgt, in het hoofd, zijn' vasten, onwrikbaren zetel plant, gelyk de veroveraer zich zetelt en vestigt in het slot, dat hem niet meer kan betwist worden, en waer hy dus vrymagtig heerscht. Planten, in zyn figuerlyken zin, beteekent iets derwyze stellen dat het niet omvallen of verschuiven kan. Zoo zegt men: een vaendel op de vyandlyke vest, geschut op den wal planten.
Des Dichters eerste voorstel is dat men de ziekt in haer wezen moet aentasten (gelyk hy in zyne Synopsis zegt), zonder acht te geven op zwervende toevallen. Deze laetste gedachte gaet hy byvoegen, maer zet tevens de allegorie tot op 't einde toe voort.
-
voetnoot9.
-
Verspil, verkwist geen' tijd. Die twee werkwoorden, veelal als synonyma beschouwd en gebezigd, zyn niet volstrekt eensluidend, anders zou Bilderdijk ze hier naest elkander niet gebruiken. Het eerste wil zeggen, zonder bescheid uitgeven; het andere zoo veel als verloren- of wegwerpen: dit laetste is dus sterker van beteekenis, en kan zeer goed op 't eerste volgen. Zie Kiliaen op spillen en kwisten. - Met kleine plonderaren, die binnen de vesting rondloopen en slechts een bykomend kwaed zyn, dat van zelf zal wyken, zoo men het hoofdkwaed kan overwinnen of verdryven. Plonderen of plunderen komt van plonder ook plonje, dat is kleedsel of deksel, en, door uitbreiding van het denkbeeld, alle roerende have, huisraed, supellex, zegt Kiliaen. Het werkwoord heeft derhalve de beteekenis van ontplonderen, uitschudden, gelyk schillen, zoo veel is als ontschillen; villen, zoo veel als ontvellen. Zie Bilderdijks Geslachtlijst op het woord plonje, en onze aenteek. op vers 57 van den derden Zang.
-
voetnoot10.
-
Te fnuiken, in te toomen, te beletten van voort te gaen met kwaed te doen. Fnuiken wordt eigentlyk van vogelen gezegd, en beteekent kortwieken, door afknipping der vlerken of uittrekking der slagpennen, figuerlyk dus, verzwakken. Bilderdijk leidt het af van 't verouderde fnuik, een vuist-vol, zoo veel als eene toegenepen en derhalve schrale handvol. Hy noemt het een versterkt nuiken of neuken, dat is drukken of onderdrukken. - Lichten zwerm van zwierende of omzwervende huzaren. Geheel het gezegde is een appositum van plonderaren: een comma voor het eerste woord zou dus volstaen, zoo wel hier als hierna, in vers 37. Licht heeft hier de beteekenis van ligtgewapend, gelyk de huzaren of hussaren zyn, een hongersch woord afkomstig van husz, dat is, twintig, omdat de twintigste man der landlieden in dat slag van nationale ruitery dienen moet. Zie Bilderdijks Geslachtlijst op het woord. De Dichter verstaet hier de geringere of bykomende ongemakken of kwalen die de ziekte vergezellen, maer van zelf wyken zullen door de genezing der hoofdkwael.
-
voetnoot11.
-
De kracht des vijands, zyn eigentlyk krygsheir, waer hy meê aenvalt en strydt, of wat de Franschen corps de bataille noemen. - Zij verdreven uit de plaets waer de vyand zyn geweld oefent. - 't Slot zy gered.
-
voetnoot12.
-
Eer de overmacht. Versla, de alles veroverd hebbende en voortaen onwederstaenbare magt des vyands. Het woord is byzonder zinryk en keurig. - Van daar, van uit het Slot, geheel de Stad, nu beroofd van hetgeen waer hare voornaemste sterkte in bestond en haer behoud van afhing, verplet, dat is, plat treedt, in puinen legt. Door de Stad zinspeelt de Dichter op het geheele lichaem.
Hier eindigt de allegorie, maer wat is zy kunstig aengehouden!
-
voetnoot13.
-
De breinverzwakking. De verzwakking der hersenen, die hier, namelyk in de kwael der Letterzwoegers (waer het in dit Gedicht byzonderlyk op aenkomt) der ziekte bron is, versta, geen effect maer de oorzaek zelf van het kwaed dat geheel het lichaem doet lyden. - En wezen, dat is, de essentie zelf der ziekte, datgene wat haer uitmaekt.
-
voetnoot14.
-
Is elders, in andere kwalen, in andere gevallen. Het adverbium slaet in verhouding met hier van het voorgaende vers. - Twijfelbaar, onzeker, raedselachtig, zoodanig dat men mislasten kan in 't bestryden van het kwaed, diens waren aert niet kennende. - Uit andren grond gerezen. Versta, wanneer de breinverzwakking een effect is uit andere oorzaken voortkomende. Die oorzaken, de voornaemste althans, worden in de volgende verzen aengebaeld, en vooreerst weelde, werkeloosheid en overdaed.
-
voetnoot15.
-
't Zij Weelde. Versta, niet welgesteldheid, overvloed; maer de ondeugd die er dikwyls uit voortkomt, eene zinnelyke, wellustige levenswyze. Als de ondeugd met haren algemeenen naem uitdrukkende, staet het woord met een hoofdletter geschreven en zonder artikel. - Een zekere vadzigheid, veelal doorliet weelderig leven veroorzaekt, en daermeê gepaerd. Het Fransch zegt pesanteur, paresse. Vglk. I, vers 278, en IV, vers 508. - Die lijfsbeweging schuwt, vlugt, vermydt, als daervoor beschroomd, omdat zy inspanning vraegt.
-
voetnoot16.
-
Aan schaadlijke overdaad, onmatigheid, in 't Fransch excès, vooral schadelyk door de herhaling of de gewoonte welke hier bestraft wordt. - In dischvermaken. De Franschen noemen het ook plaisirs de table, de gewoone gelegenheid waer de overdaed by gepleegd wordt. - Huwt, metaphorisch en dichterlyk voor paert, vereenigt.
-
voetnoot17.
-
En door, of uit hoofde van het verstoppend, aenladend vuil, dat zich op maeg en ingewanden vastzet, en 't bederf der eerste wegen uitmaekt, door vervuiling van de ingewanden, welke de wetenschap primae viae noemt, in 't Fransch les premières voies, onderscheiden van de andere werktuigen waerdoor de voedende deelen naer den bloedstroom gevoerd worden.
-
voetnoot18.
-
Niet. Versta, niet alleen, als uit het volgend vers blykt, en door het comma aengeduid wordt. - Slechte geesten teelt of voortbrengt. Door het woord geesten verstaet waerschynlyk de Dichter de spiritus animales, vroeger, in vers 76 van den tweeden Zang als eene secretie vermeld en aldaer verklaerd. Vglk. II, vers 404 en de aenteek. - Uit raauwen, dat is, niet genoegzaem of kwalyk voorbereiden chijl. Vglk. I, vers 171 en de aenteek. - Verkregen of voortgebragt, ten gevolge van eene onvolkomen spysverteering.
-
voetnoot19.
-
Maar zelfs de algemeene voedingkracht in 't kwijnend, de gezondheid allengskens verliezende lichaam dempt, vermindert en uitdooft. Dempen, met damp verwant, beteekent smoor en, opprimere, en by uitbreiding van het denkbeeld, stillen, vullen. Zie Bilderdijks Aanmerkingen op Antonides, bl. 101.
-
voetnoot20.
-
Die, namelyk de gedempte voedingkracht. - Tot in 't brein, tot in de hersenen toe, de zenuwdraad, gelyk de snaer van een speeltuig, verstemt, ontstelt, door berooving van zyne vastheid en veêrkracht. Vglk. IV, vers 150 en de aenteek. Het woord draed wordt van iedereen mannelyk gebruikt, en was dat reeds in Maerlants tyd, als Bilderdijk getuigt in zyn Geslachtlijst.
Een tweede oorzaek der breinverzwakking is de honger of 't gebrek.
-
voetnoot21.
-
Het zij (gelijke vrucht, gelyk gevolg, van tegenstrijdigheden, van twee ongelyke, geheel verschillende, of strydige oorzaken!)
-
voetnoot22.
-
Door d'ijzren tand van hongersnood. Versta, van den honger, doch met het bykomend denkbeeld van honger uit gebrek voortspruitende, hier door nood aengeduid. Het epitheton yzeren is byzonder krachtig en dichterlyk.
-
voetnoot23.
-
Het blaffen van de maag. Niet min nadrukkelyk. By Horatius, Sat. Lib. II, II, 18, heet het ook latrans stomachus, en Lucretius, de Rerum Nat. II, 17, heeft dezelfde beeldspraek gebruikt. Men ziet altyd in welke school Bilderdijk is te leer geweest. - Met walglijk ontuig. Dit laetste wordt gebruikt voor slechte waer, die nergens goed voor is, die men wegwerpt. Hier heet het te regt walglyk, als niet geschikt zynde om tot voedsel te dienen, en derhalve eenen natuerlyken afkeer verwekkende. Vglk. III, vers 351. - Stilt, doet zwygen.
-
voetnoot24.
-
Zich uitput. Het subject des werkwoords is 't lijf van vers 22. - En bloed en leven spilt. Hier zoo veel als nutteloos uitgeeft, verteert, disperdere, consumere. Namelyk het lichaem, slecht gevoed zynde, heeft niet by te zetten dan steeds verarmend en verzwakkend bloed, dat het besteedt zoo lang er iets overblyft, en met hetwelk het al zyne levenskrachten inschiet en verliest. Vglk. I, vers 373, en II, vers 196.
De derde oorzaek van breinverzwakking zyn geweldige bloedstortingen of afvloeijing van andere vochten, in de volgende verzen gemeend.
-
voetnoot25.
-
Door een lang en hevig bloeden. In welk geval alleen het den naem van bloedstorting aenneemt.
-
voetnoot26.
-
De grondstof roofden, namelyk het bloed zelf, - waar zich 't werktuig. Versta al de lichamelyke werktuigen of organen, met een woord geheel het lichaem, door moest voeden; want uit het bloed wordt alles geput wat tot het leven en diens onderhoud noodig is, volgens het gezegde in vers 315 en volgende van den tweeden Zang.
-
voetnoot27.
-
Of dat eene andere spilling, eene andere verkwisting, van een kostelijk levensnat, van een vocht tot het leven noodzakelyk, en derhalve kostbaer.
-
voetnoot28.
-
Hel bloed verarme aan kracht, de levenskrachten des bloeds vermindere. - Ten aadren uitgespat. Versta, wanneer het uit de aderen stroomt om, door de klieren en andere vaten, het voedsel aen alle deelen des lichaems te geven, maer nu die beginselen ontbeert welke het aen ieder deel of werktuig in 't byzonder moet byzetten. Zie onze aenteekening op vers 221 van den eersten Zang.
Dry voorbeelden van de gemeende verspilling der vochten worden in de volgende verzen opgegeven.
-
voetnoot29.
-
't Zij teelvocht. In de dusgenaemde spermalhorrhea. - Moederstroom. Dichterlyk voor hetgene men in 't Latyn menstruum heet. - Met al te onmatig vlieten of afvloeijen. In welk geval het den naem voert van metrorrhagia.
-
voetnoot30.
-
Of zelfs der nieren loog, anders een onraed waer het lichaem zich van ontlast, gelyk het in vers 330 van den vierden Zang genoemd wordt. Aldus verklaert zich het bywoord zelfs. Vglk. vers 324 van den tweeden Zang. - Te rijklijk, al te overvloedig, af moog schieten, als in den dusgenaemden diabetes. Het werkwoord slaet tevens op de twee suhjecta van het vorige vers.
Eene vierde oorzaek van breinverzwakking zyn de kwalyk behandelde morbi acuti.
-
voetnoot31.
-
Of scherpe ziekten. Dit woord maekt hier een anacoluthon, want het blyft buiten de grammaticale constructie van den hier aenvangenden volzin, en geldt slechts als vervolg der reeds opgenoemde oorzaken. Maer de duidelykheid lydt er geenszins by, zoodat de Lezer niet gewaer wordt dat er iets scheelt. - Wen of wanneer. Het voegwoord beheerscht de rede tot vers 35 toe. - Door 't leed, door de ziekte zelf, reeds half versmoord of uitgedoofd zynde. Dit slaet op werking van het volgend vers en maekt daer zin meê.
-
voetnoot33.
-
Der krantestof. Het woord slaet in dativo, en de Dichter redeneert volgens de princiepen der Hippocratisten. Deze erkennen eene materies morbida, als een stellig iels, eene entitas, welke niet voorbarig mag geweerd worden, maer den tyd van rypen moet hebben. De huidige geneeskunst verwerpt die theorie.
-
voetnoot34.
-
Maar raauw, onryp, en ongekookt. Het is het eigen woord dat Galenus en anderen gebruiken. - Het lichaam uitgedreven werd, als geschiedt door de purgantia en andere geneesmiddelen.
-
voetnoot35.
-
En 't ingewand verkracht werd, door eenen al te sterken schok, als geweldige middelen toebrengen.
-
voetnoot36-37.
-
't Zij eindlijk. Als laetste oorzaek der breinverzwakking komen de morbi chronici van allerlei aert. - Dat Natuur ter neêr zijge, bezwyke, in onmagt valle. Vglk. I, vers 561. - Onder 't jok der sleepkoorts. Vglk. III, vers 385. - Pletterend jok, waer het menschelyk gestel, de sterkste schouders, op den duer, moeten onder bezwyken. - De klip der medicijnen, der geneeskunst, die zoo dikwyls hare poogingen om ze te boven te komen, ziet verydelen. De sleepziekten zyn inderdaed een der grootste moeijelykheden waer de kunst tegen te worstelen heeft.
-
voetnoot38.
-
Ja, welke ook de oorzaak zij van een lang en geestloos kwijnen, van eene lange en kwynende ziekte, hier geestloos genoemd, omdat de lyder als levende dood is.
-
voetnoot39.
-
Verzwakking grijpt in 't eind, ten laetste, op den duer, den hersenvezel aan, en de ziekte oefent haer verderf in het brein.
-
voetnoot40.
-
't Is moeilijk, dan te zien hoe verr' zy, namelyk de breinverzwakking, zij gegaan. Versta, tot welken graed de hersenen aengedaen zyn.
-
voetnoot41.
-
D'oorsprong, in stede van haren oorsprong. - Uit andere ingewanden. Uit het lyden of de ontsteltenis van andere deelen des lichaems, namelyk inwendige deelen: daerom staet er ingewanden.
-
voetnoot42.
-
De spierkracht. Versta die kracht, waerdoor de spieren van het geheele lichaem in werking gesteld worden, en die van de hersenen uitgaet. In beide uitgaven eindigt dit vers met een punctum, maer het is klaer dat er slechts een comma staen mag.
-
voetnoot43.
-
Hoezeer, in stede van alhoewel, doch met de kracht van het latynsche quantumvis. - Dit werktuig, het brein of de hersenen. - Uit samenstemming. Het Fransch zegt par sympathie, voor 't welk het Latyn consensus gebruikt, namelyk die natuerlyke gemeenschap tusschen de onderscheidene organen, waerdoor de ontsteltenis van het eene al de andere min of meer aendoet.
-
voetnoot44.
-
Mistast. Het woord is insgelyks gebruikt als reflexief, zoodanig dat het voorgaende zich hier nog eens by verstaen wordt. Was het een verbum neutrum, dan zou de klemtoon op de eerste lettergreep vallen, als in vers 427 van den tweeden Zang. - In de artseny, in het kiezen en 't aenwenden van de geneesmiddelen. Wat volgt, zyn voorbeelden van het lyden der hersenen door sympathie.
-
voetnoot45.
-
Van pijnen, duizelingen. Versta alsof er stond: het hoofd lydt zware pynen, onverdragelyke duizelingen of draeijenissen, doch welke in andere deelen des lichaems hare eerste oorzaek hebben, gelyk in de volgende verzen gezegd wordt, alwaer de Dichter eenige byzondere gevallen bybrengt. Vglk. II, vers 267 en de aenteek.
-
voetnoot46.
-
Van wallingen in 't bloed. Het woord walling beteekent nagenoeg hetzelfde als koking, zieding. Kiliaen zegt bullitio, ebullitio. Vglk. IV, vers 264 en de aenteek. - Die uit de maag ontspringen, dat is, haren oorsprong nemen, of, die in de ontstelde maeg hare oorzaek hebben.
-
voetnoot47.
-
Wen 't spannend windgebruis. Versta, winden of luchten die, ten gevolge van kwade spysverteering, in de maeg ontstaen en spanning veroorzaken, soms met een zeker gerucht vergezeld. - Geweld doet op haar mond, den mond der maeg, door de wetenschap aengeduid onder den naem van cardia of ouverture cardiaque, onderscheiden van de ouverture pylorique, waermeê de maeg in gemeenschap is met het gedarmte.
-
voetnoot48.
-
Waarmeê de zenuwtak. Te weten de dusgenaemde nerf pneumo-gastrique, waerdoor de hersenen op de maeg werken, en omgekeerd.
-
voetnoot49.
-
In de ontzachbre moederkwalen, in de dusgenaemde hysteria, te regt onlzagbaer of geducht genoemd. Vglk. II, vers 80, alwaer onze Dichter het woord anders schryft, en III, vers 133.
-
voetnoot50.
-
Van dwangloos, dat is, ongedwongen, vry ademhalen, waer men van beroofd is, by voorbeeld in het asthma.
-
voetnoot51.
-
By een koortsjen, dat, gering, klein in zich zelve en weinig erg inhebbende,
-
voetnoot52.
-
Zijn vluchtig, oogenblikkelyk, kortstondig aanzijn. Vglk. IV, vers 3 en de aenteek. - Uit voorbygaand, toevallig, en daerom geen duerzaem, geen bestendig leed. Vglk. I, vers 286. - Ontfing. Zie onze aenteekening op vers 136 van den vierden Zang.
-
voetnoot53.
-
Van daar, 't ïs het latynsche inde, ex eo, uit dien hoofde, uit die verschillende oorzaken van het zelfde kwaed. Vglk. II, vers 371 en 405. - Verwarringen, Versta moeijelykheden, twyfels in de behandeling, omdat men niet weet of de breinverzwakking oorzaek is van de ziekte, of slechts het uitwerksel eener andere ziekte. - Van daar ook wanbegrippen, verkeerde opvatting, mistasting in 't aenwenden der geneesmiddelen. Vglk, III, vers 348, alsmede IV, vers 285.
-
voetnoot54.
-
En onderscheidingen, hoogst noodig, doch tevens hoogst bezwaerlyk te maken, dewyl zy 't fijnst gevoel, de nauwkeurigste opmerking, soms ontglippen.
-
voetnoot55.
-
Van daar, zoo, dat is, indien. - De moederzucht, hetzelfde als moederkwaal van vers 49. - Het woord zucht beteekende eertyds ziekte in het algemeen, morbus, languor, dolor, zegt Kiliaen. Thans heeft het die beteekenis slechts bewaerd in sommige samenstellingen, als waterzucht, geelzucht. - Moederzucht vindt men in geen woordenboeken, maer mag in allen opgenomen worden.
-
voetnoot56.
-
Ja 't vallend euvel, of de vallende ziekte, epilepsia. Euvel, oudtyds evel, beteekent kwaed, onheil, nadeel. Vallend euvel zegt dus zoo veel als het fransche mal caduc. - Voor eene enkle, eene eenvoudige maagkuur, de genezing eener maegziekle, vlucht, dat is hier, wykt. Namelyk omdat het geene oorzaek, geen kwaed is op zich zelf bestaende, maer het gevolg eener maegkwael, evenals de twee van het voorgaende vers.
-
voetnoot57.
-
Ach! De uitroeping zinspeelt op de dwalingen waer de kunst in valt, door miskenning der oorzaek. - Door wondere, voor het menschelyk oog en verstand onverklaerbare samenstelling.
-
voetnoot58.
-
't Minste, het geringste deel, waer men, om zyne schynbare geringheid somtyds geen acht op geeft, baart algemeene kwelling, sloort geheel het lichamelyk gestel.
-
voetnoot59.
- Het stremt, hindert, stuit. Vglk. II, vers 547 en de aenteek. - Door zijn drukking op andere deelen, door zijn' invloed op andere werktuigen, door 't verband, dat tusschen al de organen bestaet, en waeruit hun onderlinge invloed te verklaren is.
-
voetnoot60.
-
Door 't zenuwweefsel. Versta, door de zenuwen die, als een weefsel, geheel het lichaem omvatten en beheeren. Men heet het in 't Fransch tissus nerveux. - Door de vloeistof, in 't Fransch fluide nerveux. Vglk. II, vers 84 en de aenteek. - Daar 't, het zenuwweefsel, van spant. Versta, dat spanning en kracht geeft aen de zenuwen. Vglk. II, vers 412.
-
voetnoot61.
-
Het afgelegenst-zelf. Het deel dat meest verwyderd is van het lydende orgaen, en derhalve aen diens invloed geheel schyntte moeten onttrokken wezen. - In werk en werkvermogen. Zoodanig dat het niet alleen in zyn werk verhinderd wordt, maer er zelfs zyne werkende kracht door verliest. Beide zyn regimen indirectum van het verbum stremt.
-
voetnoot62.
-
Wel hem! Gelukkig hy! - De teekens, de uitwendige, de blykende teekens of symptomata.
-
voetnoot63.
-
Doch wy moeten niet vreezen van bedrogen te worden. - Wy treden in geen' doolhof, die zoo verward is, als die waer in de vorige verzen spraek van was, en waer zelfs de ervaren arts zoo ligtelyk in verdolen kan.
-
voetnoot64.
-
Wien de ijdle mom bedrieg'! Versta: hoe anderen zich, in de opgenoemde gevallen, door een valschen schyn ook laten bedriegen. Mom is een masker, en het epitheton beantwoordt aen de inanis larva der Ouden. Waer het woord van daen komt, is twyfelachtig. Bilderdijk leidt het af van Momus, en wil dat het door de oude gemaskerde tafelspelen by ons in zwang geraekt is. Zie zyne Aanmerkingen op Huydecopers Proeve, bl. 49. - Wy zien de ziekte in 't hart, in haer wezen, in hare zelfstandigheid, waer geen masker haer kan vermommen. ‘Waarom? vraegt de Dichter in zyne Aanteekeningen, waarom zien wy de ziekte in 't hart?’ En hy antwoordt: ‘Om dat wy hier geene ziekte behandelen, dan in welke dit de oorzaak is. De overigen behooren niet tot ons Dichtstuk.’
-
voetnoot65.
- We ontdekten, in onze vorige Zangen, de ader, de eerste oorzaek der ziekte. - Niet in de afgeleide takken, door welke het water zich verspreidt, gelyk de kwael inde overige deelen des lichaems, haer aenzyn verradende, doch hare oorzaek niet aenduidende.
-
voetnoot66.
-
Maar in d'oorsprong-zelv', in de bron, in den stoel of den eigen zetel der ongemakken, dat is der ziekte en der nadeelen die zy toebrengt.
-
voetnoot67.
-
Ons pad. Het pad dat wy betreden om de ziekte te gaen aenranden, gelyk de Dichter in 't vervolg doet. - Is derhalve zeker. Het zal ons niet verloren leiden. - En, hoe hobbelig het ook wezen moge voor den voet. Versta, hoe moeijelyk het zy, zulk eene ondichterlyke stof in verzen, in poëzy te verhandelen. Hobbelig, in 't Fransch raboteux, het tegenovergestelde van effen, gelyk.
-
voetnoot68.
-
't Voert ons t' huis. Wy zullen niet onder wege blyven, maer ons doel bereiken, ons opzet volvoeren, onze onderneming ten einde brengen of, gelyk men zegt, er goed van afkomen. - En het voert ons de eerkroon, die ons wacht op het einde onzer loopbaen, te gemoet, dusdanig dat wy ze niet missen zullen. Dit vers is de eerste zinspeling des Dichters op de voltooijing van zynen langen arbeid, en op den roem dien hy er uit verwerven zal. Zulks is hier, in het begin des voorlaetsten Zangs, niet ongepast, behalve dat het den lezer behaegt door de schielyke afwisseling der gedachten. Het laetste vers van dezen Zang is eene tweede zulke toespeling.
Nu vangt de Dichter aen voorschriften te geven tot bevechting der ziekte, en zyn eerste raed is eene aenmaning om haer alles te onttrekken wat ze voeden of er iets aen toebrengen kan. Zulks wordt voorbereid door de volgende gelykenis.
-
voetnoot69.
-
Op 't bruischend schuim. Versta, der baren. De uitdrukking is klanknabootsend. - Van 't aardrijk afgesneden, of afgezonderd, en derhalve zonder toevlugt, zonder heul.
-
voetnoot70.
-
Ten prooie. De e staet er enkel by om de goede lezing van het vers te verzekeren. - Aan zee en wind, twee elementen vol van gevaren voor de hulk, die er alle oogenblikken de prooi kan van worden. - En 's noodlots ijslijkheden. Versta, aen al de noodlottige ysselykheden der schipbreuk.
-
voetnoot71.
-
De hulk. Vglk. II, vers 19 en de aenteek. - In kalme rust. Versta niet, op eene stille zee, wat in tegenspraek wezen zou met het bruischend schuim van vers 69; maer, vry van alle vrees, zoodanig dat de scheepslieden niet het minste gevaer duchten. - De groene golven toomt, namelyk door de zeilen en door het roer, die de golven bedwingen. Deze worden groen genoemd, naer de gewoone kleur des zeewaters in onze luchtstreken. In andere zeeën, als in die van Sicielje, zyn de golven blauw. Van daer de dii virides en de caerulos dei der Ouden. Zoo heet het by Ovidius, I Trist. II, 59: Viridesque Dei, quibus aequora curae; en by denzelfden dichter, Metam. II, 8: Caeruleos habet unda Deos.
-
voetnoot72.
-
En alhoewel van den dood omringd zynde. De uitdrukking is treffend van waerheid, en mackt een aengenaem contrast met het liefelyke halfvers dat volgt: den blijden haven droomt, en er al voorloopig gelukkig mee is; want, ofschoon van de hulk gezegd, wordt het synecdochicè verstaen van het scheepsvolk. Het woord droomt is byzonder zinryk. Haven wordt van alleman vrouwelyk gebruikt, en door Bilderdijk zelf, in zyne Geslachtlijst, voor dusdanig opgegeven.
-
voetnoot73.
-
Van uit haar ingewanden, namelyk de ingewanden der hulk, om aen te duiden dat het vuer van onderen uit den buik des schips ontstaet, anders ware het zoo gevaerlyk, zoo noodlottig niet.
-
voetnoot74.
-
Zich opheft. Versta, opgeheven wordt. De wending is fransch. - Langs haar randen, langs de boorden van het schip, waer de passagiers, door eene onwillekeurige beweging, zich tegen aendringen en den noodkreet herhalen.
-
voetnoot75.
-
En, met dien kreet, dat is, op den eigen stond, in den zelfden oogenblik. - De rook, het zeker teeken van den brand, langs want en takels klimt. Het woord want beteekent collectivè al het scheepstuig, waer takel insgelyks voor dient. Hier, naest elkander, kan men 't eerste verstaen van de zeilen, het tweede van het touwwerk, zynde takel, volgens Weiland, eigentlyk eene katrol met het daerdoor loopend touw. Zoo verklaert zich dan mede het meervoud van het tweede woord.
-
voetnoot76.
-
Dan bergt de Zeeman. Het woord bergen beteekent wegleggen, versteken, in 't Fransch cacher; hier, met het te dekken, er iets over te zetten. Vglk. II, vers 343. - Van 't wis, het zeker, het onvermydelyk (vglk. I, vers 122 en 307) verderf begrimd. Allerbest gekozen; want de zeeman ziet reeds de dood voor zyne oogen spooken. Grimmen beteekent oorspronkelyk hetzelfde als grynzen, grynen, in 't Fransch grimacer: derhalve is begrimmen, met een grynzend gezigt aenzien.
-
voetnoot77.
-
Dat, namelyk het verderf; doch versta het vuer, de oorzaek des verderfs. - IJsselijk opwaart schiet, hetwelk aenstonds op den rook volgt en naer omhoog stygt. Men schryft opwaert en opwaerts; doch Bilderdijk pleit voor 't eerste, als zachter in de uitspraek. Zie zyne Spraakleer, bl. 236-37. - En om den mastboom kronkelt. Bilderdijk, in zyne Geslachtlijst, wil dat mast alleen mannelyk is omdat men er boom by verstaet, weshalve mastboom, volgens hem, het volledig woord daerstelt. Waerschynlyker komt het my nogtans voor dat mast zelf boom of stam beteekent, en mastboom eene tautologische uitdrukking is. Zie Kiliaen, en Graff's Sprachschatz, II, col. 881. - Kronkelt is schilderachtig, en geheel de zaek wederom zoo levendig, zoo nauwkeurig voorgesteld, dat men ze ziet.
-
voetnoot78.
-
Het schuldloos vuur, als niet het minste deel hebbende aen het onheil. Het epitheton is schoon en gekozen. - Dat op de haardsteê. Het woord haard, of heerd, gelyk het ook in 't Hoogduitsch geschreven wordt, is van onzekeren oorsprong. Bilderdijk, in zyne Geslachtlijst, houdt het voor brand, en vermaegschapt met het latynsche ardere. Daermeê strookt genoegzaem het samengestelde haardstede, beteekenende de plaets waer men vuer op stookt, in 't Fransch foyer. Zie Graff, IV, col. 1027. - Vonkelt. Keurig. Brandt of vlamt zou te veel zeggen, en stryden met het schuldeloos vuer; maer vonkelt, frequentatief van vonken, glimmen, ginsters toonen, in 't Latyn scintillare, sluit alle denkbeeld van schadelykheid uit. Vglk. II, vers 160.
-
voetnoot79.
-
Of 't mogelijk. Dit bywoord is hier nog zwakker van beteekenis dan soms of misschien, en dus alweêr best gekozen. - Voedsel gave. Onderstellender wyze, en daerom in subjonctivo. - Aan d'algemeenen nood, aen het onheil dat allen bedreigt, en er nog mogt door vermeerderd worden.
Thans volgt de toepassing der gelykenis op den kranke dien 't aengaet.
-
voetnoot80.
-
Gy mede. Zoo ook gy. Het bywoord mede maekt de transitie. - ô Offers, slagtoffers, victimes. - Van een min aanschouwbre dood, van eene dood die zoo zigtbaer niet is, die op zoo schrikkelyke wyze de oogen niet treft. Bilderdijk gebruikt het woord dood mannelyk (als boven, vers 72) of vrouwelyk, volgens dat de denkbeelden die er meê gepaerd zyn meer of minder dadelykheid onderstellen. Vglk. I, vers 95 en de aenteekening.
-
voetnoot81.
-
Maar die niet minder. Versta, maer die, omdat zy min zigtbaer is, daerom niet te min treft. - En gruwbrer nog doet lijden, omdat zy langdurig is, en derhalve nog pynelyker dan eene dood die op een oogenblik uitwoedt, als in de voorgaende verzen gemeend wordt.
-
voetnoot82.
-
Bedenkt. Zoo veel als let wel op. - Met nadruk. De Dichter meent krachtdadiglyk, in 't Fransch énergiquement; doch hier is zyn woord niet goed gekozen. Met nadruk spreken zegt men zeer wel, maer stryden niet.
-
voetnoot83.
-
Dat ge, onbedachtzaam voortgaende, in stede van ze te bestryden, haar niet koestert, onderhoudt, aenkweekt.
-
voetnoot84.
-
Op 't geen haar, eens gevormd. Dat is, wanneer zy eens gevormd is, of, wanneer zy reeds bestaet. - Of aanwas geeft, medewerkende tot hare ontwikkeling. - Of kracht, sterkte, waerdoor zy allengskens de overhand krygt.
-
voetnoot85.
-
Iets anders is 't. Zoo zeggen de Franschen ook: autre chose est, en dit herhaeld, gelyk het hier, kort en bondig genoeg, gedaen wordt. - Een kwaad. Elders heet Bilderdijk het een letsel, iets dat de gezondheid krenkt. - In 't gave lijf, in het ongeschonden, het volkomen gezonde lichaem. Vglk. III, vers 303. - Te ontsteken, te veroorzaken, te doen aenvang nemen, doch zinryker en keuriger, door zyne zinspeling op het vuer van vers 74 en vlgg.
-
voetnoot86.
-
't Zelfde kwaad in 't reeds lijdende, het reeds zieke lichaem, aan te kweken, te versterken, uit te breiden. Vglk. II, vers 278 en de aenteekening.
-
voetnoot87.
-
Het eerste, het invoeren van het kwaed, eischt daadlijkheid, stellige werking, geen enkel toelating. - Eischt verkrachting der Natuur, die altyd bezorgd is om het kwaed af te keeren, om het lichaem te behoeden, en welke men geweld moet aendoen om de gezondheid te krenken.
-
voetnoot88.
-
Dit. Namelyk het aenkweeken des kwaeds in een reeds lydend lichaem. - Eischt bloot (enkel) werkloosheid, in 't Fransch inactivité. - By 't om zich grijpend vuur, dat van zelf, zonder hulp of medewerking, zyn verslindende kracht van alle kanten voortzet, als het vuer van vers 77. Vglk. I, vers 397.
-
voetnoot89.
-
Ach, het is zoo met alle kwaed: de Dichter heeft het reeds gewaerschuwd in zynen eersten Zang (vers 394 en vlgg.) en herhaelt hier de waerheid, doch steeds met nieuwe beelden. - Het onkruid wortelt licht, gemakkelyk, ja van zelf, - Hel vordert geen begieten. Het moet niet begoten worden.
-
voetnoot90.
- Het vordert geen kweking, geen ondersteuning van de hand des tuinmans. - Om weeldrig en met overvloed uil te schieten. In dezen zin gebruiken de Latynen ook hun luxuriare.
-
voetnoot91.
-
't Ontroeien slechts, het uitroeijen alleen van het onkruid, kost vlijt, kost moeite, werkzaemheid. Ontroeijen vindt men in geen Woordenboeken, ten zy in den zin van al roeijende ontkomen, alwaer het een geheel anderen oorsprong heeft. Hier beteekent het letterlyk en etymologisch ontwortelen, van het verouderde rode, nog overig in het Engelsch root, dat is wortel, gelyk het door Kiliaen reeds is opgemerkt. Het woord werd eertyds roeden en roden geschreven, en komt zoo nog voor in den Bybel van 1477. Dat het enkele roeien, in het volgend vers gebruikt, de kracht heeft van uit- of ontroeijen, is te verklaren naer onze aenteekening op vers 9 hiervoren. - En zorglijk, anders gezegd zorgvuldig, nauwkeurig, toeverzicht of toevoorzigt, hier zoo veel als 't fransche surveillance. Die nauwgezetheid is noodig, omdat het minste onkruid waer men over ziet, soms genoeg is om eene nieuwe verwildering voort te brengen, als in het volgend vers gezegd wordt. Het woord toeverzigt is uit het Hoogduitsch overgenomen, alwaer het alleen geldt voor vertrouwen. In dien zin heeft Bilderdijk het meermaels gebruikt, als in zynen bundel getiteld Voet in 't Graf, bl. 33:
Ach! zoet is 't uit zijn hand in toeverzicht te leven.
In denzelfden bundel, bl. 105, komt het ook voor met den zin dien hy er hier aen geeft; maer in geen van beide beteekenissen verdient het aenbeveling, als strydigmet onze gewoone wyze van samenstelling, en als geene klare denkbeelden medebrengende. Zie 's heeren de Jagers Proeve, bl. 110-12, en Prof. Bormans, in zyn Christina, bl. 367-69.
-
voetnoot92.
-
Heeft niets met al verricht. Kiliaen schryft niet met allen, en vertaelt nihil prorsus. Het komt volkomen overeen met het fransche rien du tout, en wordt door Bilderdijk verklaerd in het derde Deel zyner Verscheidenheden, bl. 56.
-
voetnoot93.
-
Begint dan. Met dit vers vangt de Dichter aen te leeren hoe de ziekte bestreden moet worden, en zyn eerste voorschrift is de onthouding van letterarbeid. - Dat zoet, namelyk de studie, de eenigste wellust des Geleerden. - Geheel te onttrekken, u dat volstrekt te weigeren.
-
voetnoot94.
-
Waaraan ge u hebt vertast, namelyk, met er te veel van te nemen, met er een overdadig gebruik van te maken. Het woord is metaphorisch gebruikt, omdat het op zoet moet passen. - De geesten op te wekken, by middel van dusgenaemde Cordialen, en te beproeven om u door die opwekking bekwaem te maken tot nieuwen arbeid,
-
voetnoot95.
-
Is doodlijk, als zoo schoon bewezen is in vers 104 en volgende van den vierden Zang. Vglk. I, vers 404. - ô Geeft rust. De volle klemtoon valt op dit woord; ook wordt het herhaeld in 't volgend vers. - Aan 't zwak en lijdend deel, aen het hoofd, aen de hersenen, welke gy te veel hebt ingespannen.
-
voetnoot96.
-
De rust alleen, hier bestaende in de onthouding van letterarbeid, heelt of geneest. Vglk. I, vers 91 en 358; alsmede hierna, vers 409-20. - Geen terging van het kwaed, door opwekkende of prikkelende middelen. - Geen gestreel. Versta hier nog eens het woord heelt by van het eerste halfvers. Het gestreel hier gemeend is wat men in de tael der geneeskunst palliatifs heet. Vglk. de schoone plaets hierna, vers 223 en volgende.
-
voetnoot97.
-
Het kind. Het voorbeeld is byzonder wel gekozen om den Geleerde zyn misverstand onder de oogen te brengen. De wyze mag zich spiegelen aen het kind. - Door snoeplust, het gewoone gebrek der kinderen, en de gemeene oorzaek der kinderziekten. Snoepen verklaert Weiland door ter smuik van iels lekkers eten. - Is wars, afkeerig. Vglk. I, vers 282 en de aenteek. - Van zoetigheden, van suikergoed, waer het juist zich aen vereten heeft, als de Geleerde aen zȳne zoetigheden.
-
voetnoot98.
-
En 't walgend ingewand. De uitdrukking is hoogst nauwkeurig, want het is uit de maeg dat de walg voortkomt. - Vervult de plaats der reden, of vervangt de rede, die de Geleerde zegt voor zyn rigtsnoer te hebben en echter by zyne letteroefeningen niet gevolgd heeft. Zie onze aenteek. op vers 49 van den tweeden Zang, en vglk IV, vers 294.
Na het voorbeeld van het kind, volgt een ander uit de redelooze Natuer, en een derde uit de onbezielde Natuer, naer de gewoonte van onzen Dichter, wiens rykdom nimmer uitgeput is.
-
voetnoot99.
-
Het huisdier. Versta kat of hond; maer geen van beide mag in een ernstig vers genoemd worden, vooral niet zonder epitheton; en hier zou niet een passen. - Zoekt by 't vuur verzachting van de kou, het contrarium van de hitte of van het vuer. Zoo ook moet de Geleerde heul zoeken in de onthouding, het conlrarium zyner overdreven werkzaemheid.
-
voetnoot100.
-
De ontspanning. Het woord, gelyk men ziet, is hier in zynen natuerlyken en ongefigureerden zin gebruikt. - Geeft herstel, of herstelt, namelyk de kracht. Beide woorden zyn des te beter gekozen, omdat het hier juist op het herstel van den zieken door de ontspanning aenkomt. - Aan pees, aen de pees van den boog namelyk, of van het speeltuig. - En kabeltouw. In schyn eene tautologische uitdrukking, doch inderdaed is zy dat niet. Kabel, zegt Bilderdijk in zyne Geslachtlijst, is een oostersch woord en beteekent verdubbeling. Touw, zegt hy in 't zelfde werk, is de wortelsylbe van touwen, towen, zoo veel als togen, trekken. De twee denkbeelden vereenigen zich in het woord, en het enkele kabel is de beteekenis, welke het gebruik er aen geeft, verschuldigd aen het woord touw dat er by verstaen wordt, even als dit, door het bygevoegde kabel, bepaeld wordt tot de beteekenis van zwaer, dik, sterk touw, welke anders de etymologie niet meêbrengt.
-
voetnoot101-102.
-
Natuur spreekt in u, even als in het kind en in het huisdier, ja en tot in de boogpees toe. - Door vermoeinis. Namelyk door de vermoeijenis welke gy gevoelt, en die spraek moogt gy niet verwaerloozen; want: - Haar vermanen, in stede van hare vermaning, namelyk tot rust of onthouding, is Godspraak; want God zelf, de stichter der Natuer, vermaent u door hare stem: versta door het gevoel dat hy u ingeschapen heeft. De uitdrukking is hier zoo eigen, dat het denkbeeld van het heidensch orakel, waer zy doorgaens voor geldt, er geheel buiten blyft. Zie den eersten Zang, vers 265 en volgende. - Leert u des, of derhalve. - Van hersenoefning spanen. Dit werkwoord, veelal spenen geschreven, beteekent eigentlyk aen de speen, aen de borst leggen, of zogen. Maer het gebruik heeft de beteekenis omgekeerd en er, per antiphrasin, die aen toegepast van ablactare, en, door uitbreiding van het denkbeeld, continere, abstinere, gelyk het woord by Kiliaen reeds vertaeld is. Vglk. onze aenteek. op vers 9.
-
voetnoot103.
-
Verbergt. Zie boven, vers 76 en de aenteek. - Legt uw dichtveêr. Het woord veder heeft eene wyde beteekenis, bepaeld in het samengestelde schryfveder, en nog nader hier in dichtveder.
-
voetnoot104.
-
Maar. Versta, in de plaets van uw boeken, in stede van uwe dichtveêr, zoekt uitspanning in de muzyk, waer het hier en in de volgende verzen op aenkomt. - Neemt bestoven veêl, of vedel, in 't Fransch violon. Het epitheton bestoven is zinryk en keurig, als zinspelende op den overdreven letterlust des Geleerden, die hem de vermaken zyner jeugd heeft doen vergeten. - En strijkstok, of wat de Franschen archet noemen. - Van den wand, waer gy ze misschien jaren hebt laten aen hangen, in stede van er u somlyds meê te verscheppen. In dit en de twee volgende verzen zyn de lidwoorden weggelaten, omdat de gedachte geene bepaling van byzondere voorwerpen vereischt.
-
voetnoot105.
-
Geev (voor geve, in subjonctivo) zangerig klawier. Weiland, na Kiliaen, schryft klauwier; maer Bilderdijks spelling is niet min goed, zelfs nader by het fransche clavier, waer het zeker van daen komt. Het bygevoegde zangerig is niet slechts dichterlyk en gepast, maer tevens bepalend; want het woord klawier heeft nog andere beteekenissen, alhoewel die hier door alles wat voorgaet en volgt genoegzaem uitgesloten zyn. - Geev Spaansche mandoline. Verkleind van mandola, een soort van Luit, den vorm hebbende van eene doorgesneden peer, doorgaens bespannen met vier snaren, en die men bespeelt by middel van eene pen of van een houten staefje. Het speeltuig is, of eerder was vroeger gemeen in Italië en in Spanje: van daer het epitheton. De beide woorden, klawier en mandoline zyn de subjecten van het verbum geev.
-
voetnoot106.
-
Uw' vingren. Versta uwen of aen uwe vingeren. - Bezigheid, als uitspanningsmiddel voor uwen geest. - Of dartle tamboerine! De zin is: of geve de dartele tamboerine bezigheid aen uwe vingeren. De tamboerine, ook tamboryn of tamburyn geschreven, van 't Italiaensch tamburo, heet in 't Neêrd. rinkelbom, zynde eene handtrommel met bellen of rinkels voorzien, en waer, mag men zeggen, alleman op spelen kan. Doch waerom heet zy hier dartel? Omdat de oostersche en zuidelyke volkeren haer veelal gebruiken by hunne dartele dansen.
Zoodan de Dichter raedt den Geleerde uitspanning te zoeken in de muzyk; doch alleen in zulke muzyk, waer de borst niet by lyden kan, als in de twee volgende verzen gemeend wordt.
-
voetnoot107.
-
Uw weeke borst. Te regt; want de borst is, in de Ziekte der Geleerden, bykans altyd aengerand. - Niet terge, niet vermoeije, niet schadelyk zy.
-
voetnoot108.
-
Of dat het tooverend zanggenot. Versta, het genot van den tooverenden zang. En inderdaed de menschelyke stem is het betooverendste aller speeltuigen. - Geen doodlijk gift verberge, voor uwe weeke borst namelyk, of uwe verzwakte longen.
-
voetnoot109.
-
Laat zoete vriendenkout. Kout, volkomen het denkbeeld uitdrukkende van het fransche causerie, is de wortel van kouten, praten, oudtyds ook kallen, by Kiliaen vertaeld door fabulari.
-
voetnoot110.
-
Wie. Accusativus pluralis, als regimen van verbinden, waer de twee naestvolgende naemwoorden de subjecta van zyn. - Hartlijkheid. In 't Fransch cordialité, doch hier eerder affection. - En smaak. Versta overeenstemming of sympathie van smaek. - Geen stijve plicht. Waer hart en smaek vreemd aen blyven, en die, alleen op welvoegelykheid gegrond, altyd styf of gedwongen is. -Verbinden. Versta, aen u verbinden, en uw huis doen zoeken.
-
voetnoot111.
-
Wier omgang. Versta: en van zulke vrienden, wier omgang of verkeer. - Voor 't verstand niet ledig is, als de omgang van menschen die enkel nietigheden weten te vertellen. - Of dor, dat is, droog, zonder gevoel, en waer derhalve het hart geen verkwikking in vindt.
-
voetnoot112.
-
U streelen. Hiermede wordt de zin voltooid, in vers 109 aengevangen, en door de parenthesis onderbroken. - Doch vermydt het ramlend, luidruchtig en verward, tegenovergesteld aen het zoet van vers 109. Het woord is van den klank gemaekt. - Dischgesnor, tafelgedruisch, dat razen onder en door elkander, 't geen meest, bykans uitsluitelyk, in talryke feestgezelschappen plaets heeft. Betere woorden, dan die onze Dichter hier aenwendt, om de zaek uit te drukken, zou men vruchteloos zoeken.
-
voetnoot113.
-
Dat d'ooren. Het staet voor den ooren, in dativo plurali. Maer de ooren, en zonder apostroof, ware even goed, dewyl het voorzetsel er als van zelf by verstaen wordt. - Lastig is. Ja dusdanig dat men er eindelyk van duizelen zou. - En hart noch geest bevredigt. Deze vinden inderdaed voedsel noch lust in het ydel gesnor der gasten.
-
voetnoot114.
-
Ja zelfs, dat de kieschheid kwetst, het kiesch gevoel des Wyzen. In 't Fransch délicatesse. - Den fijnen smaak des geoefenden letterminnaers beleedigt. Ontbreekt er wederom wel een enkele trek aen dit schildery van het feestrumoer eens vry gemeenen gastmaels? Van Bacchanalia is hier geen spraek.
-
voetnoot115.
-
Ontvlucht. Versta, boven al, met welk woord het vers eindigt, maer dat van het begin af zyn werk doet. - Den kwelgeest. Verzacht voor kwel- of plaegduivel, by Kiliaen quel-ijser genoemd, en vertaeld door homo molestus, fastidiosus. - Schuwt den slechthoofd. Het woord, van aerl onzydig, ontvangt in de samenstelling een ander, toegepast geslacht, omdat men in de opvatting niet denkt aen hoofd, maer aen mensch. Zoo is het insgelyks met den wyshoofd, den onverstand, ofschoon men die allen ook voor neutra gebruiken mag, als Bilderdijk leert in zyne Verhandeling, bl. 70 en volgende.
-
voetnoot116.
-
Wiens reden dwaasheid is. Versta, wiens gesprek louter dwaesheid is, niets dan onzin. - Wiens long een ijdle schal is. Het woord schal, voor hetwelk men doorgaens geschal bezigt, beteekent geluid, galm, van het verbum schallen, klinken. Bilderdijk heeft het nog eens gebruikt in het eerste Deel zyner Najaarsbladen, bl. 133, alwaer hy zingt:
In u is 't, dat alleen die Almacht wordt volprezen,
Wier wezen weldoen is, geen wezenlooze schal.
In het onderhavig vers mag men 't woord opvallen in de beteekenis van schel, bel, en de zin is: wiens woorden niet zyn dan ydelc klanken.
-
voetnoot117.
-
Waarby, by wiens gezegden, ge u-zelf verpijnt, afmat. Het woord is allerkeurigst, beleekenende: zyne krachten tot pynigens loc inspannen. - Met zin of slot te zoeken, die beide aen zyne woorden, aen zyne redevoeringen ontbreken.
-
voetnoot118.
-
En zuchtend, van verdriet, van verveling, rugwaart ziet, het hoofd keert. Zie onze aenteek. op vers 77 hiervoren. - Naar de opgepakte boeken. Het epitheton is vol van beteekenis, zinspelende op boeken die, uit reden van gezondheid, niet gerangschikt maer op een gepakt of gestapeld, ter zyde gesteld zyn.
-
voetnoot119.
-
Ach! Het is geen wonder dat gy naer uwe boeken omziet, en liever uwe studie zoudt hernemen; want - minder wordt de geest, die klaar, die zuiver denkt. Die gewoon is zich klare gedachten, zuivere denkbeelden te vormen. Versta het gezegde in den zin van hetgeen men in 't Fransch heet idées claires et précises.
-
voetnoot120.
-
Door wat, door hetgene wat de Wiskunst, de Mathesis diepst, door 't geen wat ze edelst of verhevenst heeft, gekrenkt, vermoeid. Onze Dichter heeft die zelfde gedachte, met andere woorden, uitgedrukt in zyne Zedelijke Gispingen, waer hy zingt, bl. 45:
Wat voorwerp biedt men my ter tijdverwoesting aan?
Gezelschaps beuz'lary, en praten om te praten;
Met d'onuitputbren schat van leêge hersenvaten,
Vermoeiender voor 't hoofd, dien wildzang ongewend,
Dan 't ingewikkeldst punt dat Stel- of Meetkunst kent.
-
voetnoot121.
-
Min lijdt hy door. Dit voorzetsel slaet op 't verbum waer het vers meê eindigt, niet op 't naestvolgend substantivum. - 't Geheim der Zielkunde of Psychologie in te boren, zich daerin te verdiepen, er als 't ware tot op den grond in door te dringen. De zelfde spreekwyze komt voor in vers 386 van den vierden Zang, en is daer verklaerd. Hier staet geheim in singulari, synecdochicè voor den plur.
-
voetnoot122.
-
Dan door nietig nieuwsgerel. Het werkwoord rellen of rallen staet by Kiliaen, vertaeld door garrire, blaterare, deliramenta loqui. Onze Dichter verstaet dus het verhael van allerhande straetnieuwsdat, zonder eenig belang voorden ernstigen wysgeer, hem het hoofd breekt en onverduldig maekt. - Of wartaal, redenen die zin noch slot hebben, aan te hooren. Het is en blyft toch een wonder hoe onze Dichter altyd eigene en krachtige woorden weet te vinden om zyne gedachten uit te drukken. ‘Ach, zegt hy in zyne Aanteekeningen, wisten ledige hersenen, hoe zy een' kranke, die met orde en doel gewoon is te denken, en voor wien zulk denken een behoefte is, met hun geklap op den’ pijnbank leggen!’ Men mag derhalve zeker zyn dat Bilderdijk zelf dikwyls veel geleden heeft van het nieuwsgerel en de wartael die hy heeft moeten hooren. Ook verstaet men de volgende imprecatio, hem door de enkele herinnering van het geleden verdriet afgeperst:
-
voetnoot123.
-
Verga 't onnut, het ydel geklap of gesnap. Beide zyn van den klank gemaekt. Vglk. II, vers 127; alsmede I, vers 152, II, vers 334, en IV, vers 276. - En hy die 't voert, met een', dat is, tevens of ter zelver tyd.
-
voetnoot124.
-
Uw' drempel. Vglk. III, vers 124 en 546. - Op te treên, en uw huisselyke rust te komen stooren.
-
voetnoot125.
-
Rooft honig. Zie, voor de spelling van het woord, II, vers 122 en de aenleek. De Dichter vergelykt, in zynen geest, de lastige bezoekers en vervelende babbelaers aen de hommels, het ignavum pecus van Virgilius, Georg. IV, 168, die de korven schenden en den honing plonderen, als deze zegt, 244:
Immunisque sedens aliens ad pabula fucus.
Men kan er ook Phaedrus over nazien, III, Fab. XIII.
Schendt de korf, namelyk de bie- of bijenkorf; doch hier mag het woord zonder by voegsel staen, dewyl zyne beteekenis door het voorgaende genoegzaembepaeld en aengeduid is. Korf is by allen mannelyk; Bilderdijk alleen pleit voor 't vrouwelyk in zyne Geslachtlijst. - Lichtzinnige barbaren. Dit laetste woord, van elders ontleend, beteekent eigentlyk een' vreemdeling, externus; door uitbreiding van het denkbeeld, een ruw en onbeschaefd mensch, gelyk al de vreemdelingen in de oogen van Grieken en Romeinen waren. Van daer is het overgegaen tot de sterker beteekenis van wild en wreed mensch; maer hier wordt het verzacht door het epitheton ligtzinnig.
Onze Dichter staet toe dat de ylhoofden met de voortbrengselen der geleerdheid of, wil men, met zyne eigen verzen wegloopen, en die verwoesten door hunne verkeerde opvatting en lezing, mits zy hem gerust laten en niet komen stooren.
-
voetnoot126.
-
Maar prangt het bietjen niet. Het werkwoord prangen beteekent hier kwellen, benauwen. Vglk. II, vers 394 en 410. - Daar, of terwyl, het uitrust van zynen arbeid, op de blaâren, die zynen korf overschaduwen.
De twee laetste verzen zyn byzonder schoon door hunne dichterlyke zinspeling, en brengen verscheidenheid in het onderwerp.
Zoodan des Dichters eerste raed is de onthouding van letterarbeid, en deze vervangen door uitspanning, te zoeken in de muzyk of in vriendenkout, met wering echter van lastige bezoeken, die afmattend zyn voor den geest. Zyn tweede voorschrift is de vermyding van bekommernissen, waervan in de volgende verzen.
-
voetnoot127.
-
Voor alles, schuwt de vrees. Dit wordt ontwikkeld van vers 128 tot 136. - Schuwt den neep, het nypen, het klemmen. De Noordnederlanders gebruiken het woord neep met het vrouwelyke geslacht: by ons is 't mannelyk, als hier. - Der hartkwetsuur. Dit wordt uitgebreid van vers 137 tot 144.
-
voetnoot128.
-
Den kommer voor, de onrust wegens uw lot hier op aerde; want die bekommering, te ver gedreven, is de aartsvijand der Natuur, en derhalve van 's menschen gezondheid.
-
voetnoot129.
-
Geniet en smaakt het leven. Alles leeft, en heeft genot van zyn leven, en smaekt er 't zoet van. De Dichter, in dit vers, heeft inzonderheid het oog op de dieren die geen bekommering kennen.
-
voetnoot130.
-
't Is al, den zorgen vreemd. Het comma achter at dient slechts om den Lezer te gemoet te komen. Alle levende, alle onredelyke wezens zyn en blyven vreemd aen de verschillende zorgen, die ons, menschen, om 't harte kleven, en dat hart prangen.
-
voetnoot131.
-
Wy, die reedlijk zijn, wy-alleen, door valschen geest misleid, door een wereldschen geest, vreemd aen de troostelyke en geruststellende beloften van het Evangelie.
-
voetnoot132.
-
Mistrouwen 't Vaderoog, zoo veel als 't vaderlyke oog, dat over ons waekt. Het vers is treffend van eenvoudigheid en waerheid.
-
voetnoot133.
- Wy verbeuren, verliezen, doen geen goed met 't geen zy (de goddelyke Voorzienigheid) ons schenkt. Vglk. I, vers 291 en de aenteek. - Door de ydele angsten die wy voeden, onderhouden, in stede van ze te verwerpen, van er ons aen te onttrekken, en 't geschenk met vertrouwen te genieten.
-
voetnoot134.
-
Gevoelloos zynde of blyvende voor 't geluk, dat ons heden vergund wordt, uitydele vrees voor het ongeluk dat ons morgen kan overkomen. - Verplet wordende door tegenspoeden. Versta, allen moed verliezende by de eerste ramp, den eersten tegenspoed die ons treft.
-
voetnoot135.
-
Neen, Christen. De vermaning wordt tot allen gerigt, en geldt inderdaed allen: in 't volgend vers wordt zy, kunstig genoeg, in 't byzonder herhaeld voor den kranke, omdat het, in dit Gedicht, voornamelyk op hem aenkomt. - Geef aan God de toekomst op, dat is, bekommer u niet met de toekomst als buiten uw bereik zynde, maer laet ze over aen Hem die alleen er van beschikt. - En hoop! Stel uwe hoop op Hem, en houd altyd vast aen die hoop.
-
voetnoot136.
-
Neen, kranke, spaar u-zelv'. Heb zorg voor uwe gezondheid, voor uw herstel; zy dat uwe eenigste bekommering. - Hoe lot en wareld loop'! En laet het wisselvallig lot, laet de grillige wareld loopen gelyk zy willen, zonder u daer om te bekreunen. Al deze verzen zyn even schoon, even troostelyk, even vol van waerheid.
-
voetnoot137.
-
Bewaart uw ziel. Het woord staet in dativo, als regimen indirectum. - De troost, wy zouden den troost zeggen, en 't woord is inderdaed mannelyk. Vglk. I, vers 61 en de aenteekening.
-
voetnoot138.
-
Rampzalig is hy. Dit woord is byzonder krachtig. Zalig, op zich zelve, beteekent hoogstgelukkig; maer in samenstelling geldt het voor ryk, zoo wel in 't kwaed als in 't goed, overstelpt van 't geen wat het woord uitdrukt daer 't meê vervoegd is. Gelukzalig is derhalve ryk aen geluk, daervan overladen, en even zoo te verstaen in rampzalig, jammerzalig, enz. - Die 't verloor, het rein geweten. - Wien. Het pronomen staet in accusativo. - De ijsselijke beten. Het woord komt overeen met het latynsche morsus in diens tropische beteekenis. Zoo zegt Lucretius, De Rerum Natura, III, 839:
Praeteritisque admissa annis peccata remordent.
-
voetnoot139.
-
Der wroeging. Veelal gebruikt men dit woord in den zin van het fransche remords, waer 't inderdaed zeer wel voor dient. Eigentlyk echter beteekent wroegen zoo veel als beschuldigen, gelyk Kiliaen ook opgeeft. Van Hasselt haelt een voorbeeld by uit eene Keure van 1254, medegedeeld door Van Mieris, in zyn Charterboek, enz. I, bl. 288, col. 2: Soo wie gewroegt wordt van valsche mate. En een ander uit de kronyk van Joannes de Beka, by Matthaeus, Analecta, enz. III, bl. 31: ende wrogheden (betigtten hem) mit onrecht, ende seiden... Het woord, als men ziet, is hier volkomen gepast, en maekt geene tautologie met beten dat voorgaet. - Die niet sluimert, verre van te slapen. Zyn beteekenis is, niet dormio, maer dormisco. - Die. Hier staet het pronomen in accusativo en ziet, even als 't voorgaende die, op wroeging.
-
voetnoot140.
-
Bevredigt, stilt, den mond sluit. - Daar, of terwyl ze in 't hart, voor het goud des omkoopers ongenaekbaer, de strenge, alle toegevendheid uitsluitende, vierschaar houdt, dat is, te regt zit en vonnis strykt. Over het woord vierschaer is veel geschreven. Sommigen houden 't voor schaer (coetus) van vier regters, namelyk een' voorzitter of Schoutet, en dry byzitters of Schepenen. Hiermede strookt volkomen het gezegde vierschaer houden. Anderen verklaren het door vier berden of planken, waer de regters op gezeten waren, afgesloten van de menigte door eene koord, als hedendaegs door de balie. Van daer de uitdrukking de vierschaer spannen. Voor deze verklaring vindt men grond in het Beijersch Woordenboek van Schmeller, III, bl. 383. Bilderdijk maekt er geheel iets anders van. Volgens hem is vierschaer eigentlyk het zelfde als vorscher, onderzoeker, inquisitor, by de Romeinen quaestor. Dat het woord vrouwelyk gebruikt wordt is, zegt hy, door toepassing, omdat men er bank by verstaet, en aldus kan de constructie met spannen en houden even goed uitgeleid worden. De Lezer kieze onder die verschillende theoriën, welke alle dry aennemelyk zyn, en bewondere tevens den rykdom van Bilderdijks verzen, waer geen enkel woord in voorkomt, of het brengt zyn volle beteekenis meê en zet de rede kracht by.
-
voetnoot141.
-
Voor zulke. Men houde dit voor een' accusativus of liever een’ dativus pluralis, en versta er kranken by. Het einde van 't vers, zy verkwijnen, geeft grond aen deze verklaring; en dat er eigentlyk zulken zou moeten staen, in stede van zulke, omdat het pronomen substantivè aengewend is, dit leert ja de spraekkunst maer het gebruik niet. - Artseny noch uitkomst. Versta, noch artseny noch uitkomst, en dit laetste in den zin van genezing of verlossing. - Zy verkwijnen. Het woord is keurig. De eerste beleekenis van kwynen, volgens Weiland, is slap hangen, waermeê het latynsche langueo overeenkomt, zoo veel als flaccesco, wat een bloem doet die verwelkt. Verkwynen is alzoo al kwynende vergaen of sterven.
-
voetnoot142.
-
By 't heete zonneschijnen. Zoo veel als by den heeten zonneschyn; doch nadrukkelyker, door het denkbeeld van voortduring dat in den infinitivus, eerder dan in 't substantivum, begrepen wordt. De vergelyking is nauwkeurig: nogtans komt het verderf hier van buiten; weshalve er nog een tweede vergelyking op volgt, welke de oorzaek als inwendig werkende voorstelt.
-
voetnoot143.
-
Wie. Het pronomen staet in dativo plurali, of, wil men, in accus. op zyn grieksch. - Het wortelmerg. Niet het merg van dezen of genen scheut die, uit dien hoofde, alleen zou verkwynen; maer het merg des wortels, waer 't leven der geheele plant aen hangt.
-
voetnoot144.
-
Zie daar, in de wroeging namelyk, wat de Oudheid ons verdicht heeft in Megeraas zweep. Megaera, een der dry Razernyen, waer in vers 489 des tweeden Zangs spraek van is, gewapend met toortsen en slangenzweepen, gelyk het heet in vers 435 van den derden Zang. - Die moedermoorders, als Orestes en zyns gelyken. Zie III, vers 432 en de aenteek. - Jaagt, dryft, prest, op de hielen zit, zonder hem een oogenblik rust te laten. Het woord jaegt is byzonder zinryk, en toont nog eens met welke verscheidenheid onze Dichter op dezelfde beelden kan terug komen. Vergelyk de schitterende plaets van den derden Zang, vers 431-37.
-
voetnoot145.
-
Gy, kranke, schep vermaak. Zy het u tot vreugd, niet tot kommer. Men zegt gewoonelyk vermaek scheppen in; maer dat voorzetsel mag hier wegblyven, als genoegzaem verstaen. - Uw leven na te denken, u het voorledene te herinneren, hetwelk de Dichter onderstelt vry te wezen van euveldaden, en dus van wroeging of zelfverwyt.
Van vers 93 af tot hier toe, heeft de Dichter meest altyd den pluralis gebruikt in zyne imperativi; in 't vervolg bezigt hy den singularis, enkel om afwisseling in de rede te brengen: later zal hy weêr het meervoud hernemen.
-
voetnoot146.
-
Dit moge. Dees auxiliare wordt in 't Nederduitsch doorgaens gebruikt om den dus genoemden optativus uit te drukken. Zulks doet het hier. - Uw' boezem rust. Het woord niet alleen, maer zyne plaets zelf in 't vers, drukt de zaek uit. - Uw hart verkwikking schenken. Te regt, want de vreugd beurt op, en de droefheid slaet neêr; maer alles is zoo schoon gezegd, dat het hart des Lezers zelf er als 't ware door verkwikt wordt. Vglk. I, vers 124 en de aenteek.
Tot vermyding van kommer behoort niet alleen zuiverheid van geweten: ook godsdienst brengt daer het zyne aen toe. Dit volgt.
-
voetnoot147.
-
Eer de Almacht! eer uw' God. Het is alsof de Dichter zeide: eer den Almogende, eer den Algoede. Beide oneindige eigenschappen behooren het Opperwezen; maer de eerste verwekt ontzag, de tweede liefde en dankbaerheid. Het is wel niet zeker, zelfs niet waerschynlyk, dat de woorden goed en God van éénen oorsprong zyn; maer Bilderdijk heeft elders nog op de betrekking, die zy met elkander schynen te hebben, gezinspeeld, by voorbeeld in zyne Geestenwareld, vers 222 en 23, alwaer hy vraegt:
Is hier uw macht ten eind, oneindig Alvermogen,
Of hier uw goedheid, God?
Met zuiverheid van hart. Dat is, met opregtheid, zonder huichelary.
-
voetnoot148.
-
Ook dit is heeling. Versta, die godsdienstigheid is insgelyks een hulp- of geneesmiddel. - Zelfs in heelinglooze smart, in ongeneeslyke kwalen, door den troost dien zy geeft, door de verzachting welke zy aen het lyden toebrengt.
Tot dus verre geldt het zuiverheid van geweten en godsdienst, als middel om den kranke op te beuren en zyn gemoed te bevredigen. In de acht volgende verzen beveelt de Dichter, als daer insgelyks toe dienstig, de achtgeving op huisbelangen, op zaken die 't lichaem aengaen, sierlykheid, enz.
-
voetnoot149.
-
Geen zorgen die u prangen. Vglk. boven, vers 126.
-
voetnoot150.
-
Schep in het toezicht lust op. De constructie is omgekeerd ter oorzake van de versmaet. Versta: schep lust in het toezigt op, enz. Boven was het schep vermaak, hier, schep lust: dit laetste strookt beter met uitwendige, het eerste met inwendige werkzaemheden. - Op staat- en huisbelangen. Men denke hier aen geen Staetsbelangen, wat geheel buiten des Dichters meening en zelfs daermeê in tegenspraek wezen zou; maer aen belangen die ieders beroep en huishouden raken. De spelling van staat, met eene kleine s aen 't hoofd, en zonder s op 't eind, wyst de zaek voor het oog uit.
-
voetnoot151.
-
Voorkom. Namelyk door uw dagelyksch toezigt. - De kwelling, het ongenoegen spruitende uit de verwarring der huisselyke of beroepszaken. - Die, in wetenschap verdiept, verslonden in de studie. Dit staet in betrekking met het subject van het volgend verbum en vers.
-
voetnoot152.
-
Gy-zelf u (in dativo) mooglijk wel. Dit laetste staet hier bloot als expletief adverbium, zonder bepaelde kracht of beteekenis, gelyk het in honderd dagelyksche spreekwyzen gebruikt wordt. - Uit achteloosheid, door verzuim van toezigt, schiept, veroorzaektet of, als men gemeenelyk zegt, aendeedt. Doch versta, die gy u misschien aengedaen hebt, om des Dichters gedachte goed op te vatten.
-
voetnoot153.
-
Aan zulke kleinigheden. Het woord is allerbest gekozen, en toont des Dichters fynen smaek, die de waerde van 't geen hy hier aenbeveelt niet wil vergrooten.
-
voetnoot154.
-
Als 't lichaam vordren mag, zonder het verwyt te regtveerdigen van weekelykheid of modezucht, den Geleerde onwaerdig. - By voorbeeld: aan welgevallig kleeden, aen eene betamelyke, voegzame kleeding, vry van slordigheid.
-
voetnoot155.
- By voorbeeld nog aan netheid en sierlijkheid. Het eerste is propreté, het tweede élégance, hier geschiktheid, geen pracht. - Van huis en huissieraad. De netheid slaet op huis, de sierlykheid op den huisraad. Vglk. onze aenteekening op vers 330 van den vierden Zang.
-
voetnoot156.
-
Het schoone voedt de ziel, als de spys het lichaem, en onderhoudt haer leven of welstand. - Haar pijnigt, wat misstaat. Het onvoegzame, in tegendeel, pynigt de ziel; alles wat wanstaltig is, doet haer leed.
Thans volgen de huisselyke genoegens, door den Dichter mede aenbevolen.
-
voetnoot157.
-
Vermaak u. Zoek uw vermaek, letterlyk en etymologicè overeenkomende met het fransche recréation, van 't latynsche recreare, dat in denzelfden tropischen zin gebruikt wordt, maer zyn verbale niet. - In den kring, In den u omringenden troep. - Der dierbre huwlijkswichtjens, Het diminutief geeft een byzonderen nadruk aen de gedachte. Vglk. II, vers 255 en de aenteekening.
-
voetnoot158.
-
Die 't gunstig lot. Versta, de gunstige beschikking der Voorzienigheid, in welken zin het woord lot door alle christelyke schryvers gebruikt wordt. - En kus van de aangezichtjens. Wie hier de schoonheid van het diminutief niet gevoelt, is te beklagen. Stel aengezichten, en al het schoone verdwynt. Wat het gebruik van het lidwoord de, in stede van hunne raekt, zie III, vers 255 en de aenteek.
-
voetnoot159.
-
Den lieven teedren lach der eerste onnoozelheid. Ei! welk een vers! Daer kan het hart alleen de schoonheid van smaken: woorden kunnen dat niet uitleggen. Den lieven teedren lach. Een enkel epitheton is niet genoeg om al het verrukkelyke van den kinderlyken engellach uit te drukken, waer geheel die eerste, die oorspronkelyke onnoozelheid in slraelt, welke het kind uit zyn doopsel heeft meêgebragt, en wier hemelsche bekoorlykheid onwederstaenbaer is. En dat af-kussen van dien lach: hoe volmaekt drukt het de vervoering der vaderliefde uit! Neen, in de heidensche oudheid vindt men zulke denkbeelden, zulke gevoelens niet: de christelyke poëzy alleen kan ze ingeven.
-
voetnoot160.
-
Of droog het traantjen af. Dit vers voltooit het aendoenlyk tooneel, en behoort tot zyn voltooijing; want lach en traen vertoonen zich achtereen op de gemeende aengezichtjens. - Wanneer hun onschuld schreit. Te regt; andere tranen kunnen zy niet schreijen, dan tranen van onschuld, even zoo bevallig als hunne lachjes.
-
voetnoot161.
-
't Geluste u. Het zy, het strekke u tot lust. De Latynen gebruiken in dien zin hun woord juvare. Vglk. IV, vers 422 en de aenteek. - Op uwe knién. De eigen plaels van het kind by den minnenden vader. - Hun zoet gesnap In den zelfden zin gebruiken de Franschen ook hun woord babil, en wyzigen zyn beteekenis door een epitheton. Hier heet het zoet, en dat is het inderdaed, gansch verschillig van 't geklap des slechthoofds, boven, in vers 123, bestraft. - Te ontleden. In 't Fransch, analyser. Namelyk om het verband der denkbeelden, in dier gebrekkelyke uitdrukking, op te merken, en aldus, gelyk in het volgend vers gezegd wordt,
-
voetnoot162.
-
De ontwikkeling, de dagelyksche vorderingen na te gaan, waer te nemen. - Der pas ontwaakte reden. De bywoordelyke uitdrukking pas, door het gebruik van plaets- op tydsbetrekking toegepast, beteekent nauwelyks, even, onlangs, en komt overeen met het latynsche vix.
-
voetnoot163.
-
Hen voor te spelen. Moet het niet hun zyn, in dativo? Neen, omdat het verbum neutraliter gebruikt is, en het pronomen beschouwd kan worden als afhangende van het voorzetsel. In activo zou men zeggen: hun een deuntje voorspelen. - En (hen) te volgen in hun spel, dat is, met hen meêspelen.
-
voetnoot164.
-
Belang te nemen. Het zegt meer dan deel nemen, en is vaderlyker. - In hun tol. Versta draei- dryf- of zweeptol, in het Fransch toupie, sabot. - Of rinkelbel, in 't Fransch hochet. Wy zeggen klater, by Kiliaen crepitaculum puerile, veelal versierd met rinkels of rammelende ringen. Vglk. I, vers 257 en de aenteek.
-
voetnoot165.
-
Ja, het geluste u met en nevens hen op stok of bies te rijden. De Dichter zinspeelt op het bekende vers van Horatius, II, Satyr. III, 248:
Ludere par impar, equitare in arundine longa.
Het kinderspel, in Italië met een dik riet verrigt, wordt het hier gewoonlyk met een' stok, gelyk Bilderdijk het uitdrukt. Doch waerom voegt hy er de bies by? Vermoedelyk omdat men in zynen leeftyd gewoon was, of misschien nog is, een paerdskop uit biezen gevlochten op den stok te binden. Anders weet ik my de zaek niet te verklaren. Het woord riet zou min gepast zyn, en daerenboven het vers bederven door zyn samenklank met het rymwoord van dit en van 't voorgaend vers.
-
voetnoot166.
-
Hun jacht of boerendans uit wit papier te snijden. Namelyk uit eene strook geplooid en herplooid papier, zoodanig dat de uitgesneden figuren aeneen hangen, en elkander by de hand houden.
-
voetnoot167.
-
Een licht, bouwvallig huis te timmeren met de kaart, of met kaerten, waer Horatius op dezelfde plaets gewag van maekt, sprekende van aedificare casas, niet met kaerten, maer met steentjes, zeggen de uitleggers. Zoo oud is dat kinderspel. Het epitheton bouwvallig is gepast en zinryk, en timmeren is eene catachresis, even als het Horatiaensch equitare. Het verdient nog opgemerkt dat al de infinitivi tot hier toe afhangen van 't geluste u, waer vers 161 meê aenvangt, en dat de rede beheerscht in de zes volgende.
-
voetnoot168.
-
Dit is den Wijsgeer-zelv'. De Dichter zinspeelt ongetwyfeld op het voorbeeld van den Wysgeer by uitmuntendheid, Socrates namelyk die, naer de getuigenis van Valerius Maximus, zich niet verontwaerdigde aldus aen het spel zyner kinderen deel te nemen en met hen te spelen. Zie Valer. Max. Lib. VIII, cap. 8, de otio laudato, 1 externorum. - Vooral den Vader waard. Hier mag onze Dichter, in zyne hoedanigheid van vader, zelf het voorbeeld gegeven hebben; maer hy kon zich tevens op dat van anderen beroepen, als van den griekschen veldheer Agesilaus, die insgelyks met zyn' zoon op een' stok reed, volgens het verhael van Aelianus, Hist. XII, cap. 15.
Na de aenbeveling der huisselyke genoegens, volgt die van het landleven, inzonderheid van het genot der lucht, doch met vermyding van de middaghitte.
-
voetnoot169.
-
Indien gy 't moogt. Versta, indien de omstandigheden het toelaten.
-
voetnoot170.
-
Sla 't rookend ploegpaard gd. Iets gâ of gadeslaen is ergens acht op geven, hier altyd by wyze van uitspanning en luchtschepping. Rookend is dichterlyk en schilderachtig. - Ontspannen. Of daer het ontspannen is, van zijn zwoegen, namelyk van de ploeg waer het voor zwoegde, metonymisch, effeclus pro causa. Vglk. II, vers 436 en de aenteekening.
-
voetnoot171.
-
De zuivelrijke koe. Het gezegde is nog een regimen directum van gadeslaan. Vglk. II, vers 258 en de aenteek. - By 't koelen, of koel worden, van de lucht, namelyk tegen den avond.
-
voetnoot172.
-
Wanneer zy de emmers zoekt. Versta, er van zelf naertoe gaet, tegen het gewoone uer. In den belgischen tongval luidt het woord veelal eemer, gelyk het by Kiliaen voorkomt. - En naar ontlasting zucht, of verlangt, en daerom de melkemmers zoekt.
-
voetnoot173.
-
Leer kleine feestvermaken. Waerom kleine? Om de woelige, luidruchtige kermisvreugden uit te sluiten, waervan het bywoonen zelf vermoeijend is. Doch waerom dan niet liever stille? Omdat dit woord, gezegd van de vermaken der landlieden, ongepast wezen zou.
-
voetnoot174.
-
Der schuldelooze jeugd. Door het epitheton is tevens de aert der vermaken behoorlyk gekenmerkt. - Smaken. De zin is: leer daer smaek in vinden, lust in scheppen, en derhalve een heilzaem tydverdryf in zoeken.
-
voetnoot175.
-
Bezoek de Boerenmeid. Wees niet alleen getuige van de onnoozele vermaken, maer ook van de eenvoudige werkzaemheden des landlevens. - Wanneer zy 't lijnzaad treedt, om het uit zyn cellen te halen en van de bolsters los te maken.
-
voetnoot176.
-
Of wanneer zy in de heldere, de blanke, de van netheid blinkende kuip. Vglk. III, vers 85 en de aenteek. - Den frisschen boter kneedt, om er de wei van af te scheiden. Het woord boter is, volgens Bilderdijk, door zyne vorming mannelyk; nogtans erkent hy dat het gebruik er het vrouwelyke geslacht aen geeft, en alle andere schryvers houden zich daer aen.
-
voetnoot177.
-
Zoek eigen handgebaar. Versta: Het zy u niet genoeg de lyfsbeweging of den arbeid van anderen gade te slaen; neen, doe meer: begeef u zelf tot werkzaemheden, als daer zyn tuinery, boekbinden, kunstoefening, houthakken, enz. welke achtervolgens aengeraden worden. Het woord handgebaar is verklaerd op vers 184 van den tweeden Zang. - En leer den wijngaard snoeien. Het naemwoord is gebruikt in den zin van wynstok of wynstam, waer het gemeenelyk voor geldt. Vglk. I, vers 399 en de aenteekening.
-
voetnoot178.
-
De druiven dunnen. Gelyk men aen de nog groene trossen doet, met er een deel der gespeende bessen uit te knippen, om de overige grooter en ryper te laten worden. - Of den perzik. Versta den perzikboom; want zyn vrucht is vrouwelyk. Het gewas is uit Persie herkomstig: van daer zyn naem, in 't Latyn Persicus. - Vroeg aan 't bloeien, of, die vroeg aen 't bloeien is, dichterlyk en kenmerkend byvoegsel, dat de reden geeft van het gezegde in 't volgend vers.
-
voetnoot179.
-
Met riethalm dekken. De infinitivus hangt af van het verbum finitum leer, voorkomende in vers 177. Veelal gebruikt men stroomatten, in 't Fransch paillassons, om de perzikboomen te dekken; maer in Holland, waer het riet gemeen is, verkiest men dat om zyne duerzaemheid. Het woord is synecdochicè gebruikt, namelyk het riet voor het dek dat er van gemaekt wordt. Vglk. II, vers 480, en III, vers 446. - Voor de late voorjaarsvorst. Versta, de vorst die in 't volle van de lente, en dus laet genoeg, de perzikbloem komt verschroeijen. Het woord vorst is in België mannelyk en dat was het voorheen in Holland ook. Zie Hoogstratens Lijst.
-
voetnoot180.
-
Of de trekkas, daar, dat is, wanneer zy dorst, of te droog staet. Trek- en broeikas zyn synonyma.
-
voetnoot181.
-
Den stam van wesp en mieren. De wespen, hier gemeend, heeten in 't Latyn crabrones, in 't Fransch frélons, welke, volgens Cuvier, dikwyls in holle stammen nestelen.
-
voetnoot182-83.
-
Of schep verlustiging, vermaek, tydverdryf. - In kunstwerk. Versta, werk waer eenige kunst toe behoort, waer de geest zyn deel aen heeft, en dat tevens de spieren niet ledig laat, als het schryven en het gewoone kabinetswerk des Geleerden; maer eene zekere inspanning van lichamelyke krachten vordert, en daerdoor zelf heilzaem is. - Aanvaard den ijzeren hamersteel. Letterlyk, den yzeren steel des hamers, per metallagen, in stede van den steel des yzeren hamers, en derhalve kunstig genoeg. Versta: ontzie u niet den yzeren hamer des boekbinders in de hand te nemen.
-
voetnoot184.
-
En draai de handpers van den binder, waer deze gebruik van maekt, om de kanten der boeken, eer zy in den band gaen, af te snyden en gelyk te maken. Des Dichters meening is: houd u bezig met boekbindery, eene werkzaemheid niet onaengenaem voor Geleerden en liefhebbers van boeken. - Neem penceel. Men schryft gewoonlyk penseel; maer de c houdt het woord nader by het latynsche penicillum, waer 't van daen komt. Onze Dichter schryft nogtans met de s in vers 274 van den eersten Zang. Vglk. IV, vers 322.
-
voetnoot185.
-
Bootseerstok. In 't Fransch ébauchoir. Kiliaen schryft ook bootseren, maer de gemeene spelling is boetseren, wat echter als min nauwkeurig mag beschouwd worden, indien, gelyk Bilderdijk wil, het woord afkomt van het vlaemsche boots, zoo veel als beeld. Zie 's mans Geslachtlijst. - Bijtel. Zie, voor de spelling van dit woord, het aengemerkte op vers 201 van den tweeden Zang; doch voegen wy hier by, tot staving van het daer gezegde, dat Bilderdijk, in zyne Zedelijke Gispingen, bl. 83, het zelfde woord met ei schryft:
Door beitel en ponsoen in harde rots gegrift.
Om in hout, met den beitel, - of in klei, met den bootseerstok. Men ziet dat de schryver, in de toepassing der werktuigen, de orde, welke hy in hunne opnoeming gevolgd had, omkeert. Wat hy hier klei noemt, heet in 't Fransch argile, waer veelal de beelden in gebootst of gemodeleerd worden. - Of in stralen
-
voetnoot186.
-
Van 't afgezonderd licht. Het gezegde is vry duister. De Dichter bedoelt het schilderen by middel van de dusgenoemde camera obscura, waervoor men weinig kunsl, ja enkel handigheid behoeft, om iets fraeis voort te brengen. In de camera obscura wordt het licht werkelyk afgezonderd, en zyn stralen, met het beeld der verlichte voorwerpen, op het papier van den schilder of teekenaer gebragt. - Gelaat. Hier op te vatten in den zin van beeld, inzonderheid van een dierlyk wezen. - Of bloem te malen, dat is, te schilderen, en het woord slaet enkel op 't penceel waer vers 184 meê eindigt, geenszins op den bootseerstok of den beitel die volgen. De gedachte lydt echter by die verzwyging niet, als wy vroeger reeds hebben opgemerkt by vers 209 van den tweeden Zang. Men zou ook kunnen zeggen (en aldus zou alles goed uitkomen) dat het woord malen hier gebruikt is, niet in den zin van pingere, maer in dien van fingere, waer Graff een voorbeeld van heeft, II, col. 717.
-
voetnoot187.
-
Drijf. De Dichter zou draai geschreven hebben, had hy 't woord dry regels hooger niet gebruikt. Hier is drijf, met het bygevoegde voorzetsel uit, even zoo duidelyk, en toont slechts hoe hy van de tael meester is. Men zegt draeibeitel en dryfbeitel voor hetzelfde werktuig. - Tot doos of koker. Het eerste wordt veelal in palmhout, het tweede in ebbenhout gemaekt; doch de Dichter meent door die twee niets anders dan vast hout, in het algemeen.
-
voetnoot188.
-
En vorm den lindentak tot scherpe of doedelfluit De scherpe fluit is wat men in 't Fransch beteekent met het woord flageolet. De doedel of moezel is eigentlyk eene boerenfluit, ook ruispyp genoemd, in 't Fransch cornemuse of musette. Doch waerom is hier van den lindentak spraek? Omdat het lindenhout by uitstek zacht is en zich gemakkelyk laet verwerken, als Virgilius reeds getuigt, Georg. II, 449: Tiliae leves... ferroque cavantur acuto.
-
voetnoot189.
-
Ja, kunt gy 't. Laten uwe krachten het toe. - Gedoscht met leêren, dat is, lederen sloven, of schootsvellen, maer de pluralis staet synecdochicè voor den singularis. Gedoscht is eene ware catachresis, indien Bilderdijk het regt voor heeft met zyn wortel dosch van het fransche dos af te leiden, in welk geval het werkwoord dosschen eigentlyk beteekenen moet op den rug leggen, gelyk hy beweert in zyne Geslachtlijst. Kiliaen heeft niet dan dos, vertaeld door vestis pellicea, amictus duplex, diplois. By hem is dossen zoo veel als vestire duplicibus. En inderdaed het woord komt doorgaens voor in den zin van overkleed, en door uitbreiding, van prachtkleedy; doch zonder het denkbeeld van rugbedekking bepaeldelyk meê te brengen. Hier blyft er dat ook af; maer de Dichter wil dat de Geleerde de lederen werksloof aenbinde en, verre van zich te schamen, er liever eer in stelle zulk een overkleed te dragen, zoodat het woord niet als ongepast te verwerpen is. In tegendeel blykt het genoeg dat Bilderdijk er met voordacht gebruik van maekt, voelende dat het zeer wel op zyn plaets staet. Vglk. II, vers 197 en de aenteek.
-
voetnoot190.
-
Den plank te schaven. Het mag des te meer bevreemden dat onze Dichter dit substantivum in 't mannelyk geslacht aenwendt, daer hy in zyne Lijst het niet alleen als vrouwelyk opgeeft, maer zelfs de reden byvoegt waerom het als dusdanig te houden is, en niet het minste gewag maekt van een ander gebruik. - Het knobbelig hout, dat is, hout waer veel knobbelen of knoesten in zyn, in 't Fransch noueux. - Te kloven. Wy zeggen klieven, dat ouder en oorspronkelyker is.
-
voetnoot191.
-
Of bestijg het dravend ros. Door het epitheton geeft de Dichter te verstaen welk soort van peerdryden hy aenbeveelt. Vglk. IV, vers 319.
-
voetnoot192.
-
Den last der ingewanden. Vglk. IV, vers 222 en 330.
-
voetnoot193.
-
En drijft de bloedrivier. Het werkwoord beteekent hier en elders voortzetten, in 't Latyn adigere, impellere. Vglk. II, vers 315, alsmede IV, vers 220 en 328. - Waar ze in verstopte buizen of aderen. Vglk. I, vers 293 en 322, alsmede IV, vers 314.
-
voetnoot194.
-
Tot staan, of tot stilstaen, kwam. Vglk. IV, vers 313. - Doet het vocht, of de vochten, door milt. Vglk. II, vers 47 en de aenteek. - En darmscheil. Dit woord, dat hier voor de eerste mael voorkomt, wordt van Weiland, in zyn Kunstwoordenboek darmscheel geschreven, minder wel nogtans; want het is niet dan de samentrekking van darmscheidsel, in 't Latyn Mesenterium, zynde dit een vlies waerdoor de verschillende deelen van het gedarmte op hunne plaets gehouden worden, en dat de noodige vaten behelst om de ingewanden te voeden. Kiliaen heeft niet dan darm-scheydsel. - Bruizen. Vglk. IV, vers 302 en de aenteekening.
-
voetnoot195.
-
Besproeit den dorren (versta, den anders dorren) huid. Vglk. II, vers 307 en de aenteek. - Als met een zachte waas. Dit laetste dient veelal ter aenduiding van zekere dofheid welke men opmerkt op sommige pruimen en wyndruiven, door toepassing van hetgeen gezien wordt op eenen spiegel waer de adem over gaet, en dat men in 't Fransch uitdrukt door ternissure. Hier beteekent het de vochtigheid der huid door de beweging voortgebragt, genoegzaem eensluidend met het fransche moiteur. Vglk. IV, vers 327 en de aenteek. Deze waas belet het vel van dor of droog te worden. Weiland geeft het woord als onzydig; doch het geslacht dat Bilderdijk er aen toeeigent, is te wettigen.
-
voetnoot196.
-
En zei de scheiding af. Het woord scheiding is metonymisch, namelyk abstractum pro concrete, gebruikt, in stede van scheidsel of gescheide, gesecreteerde vochten. - Door nier, waer de secretie gebeurt, en door de waterblaas, waer de vochten verzameld, en vervolgens uitgedreven worden. Het voorzetsel door heeft hier weêr de beteekenis van het fransche à travers. Vglk. IV, vers 330. Het woord blaas zou op deze plaets, zelfs in zynen eenvoudigen vorm niet onkiesch wezen; maer door de samenstelling krygt het nog een beter aenzien en is het allenzins gepast.
Naest de onthouding van letterarbeid en diens vervanging door andere, heilzame werkzaemheden, komt de onthouding van verkeerd voedsel, in de volgende verzen aenbevolen.
-
voetnoot197.
-
Voor raauwe en harde, dat is, niet ligt te verteeren spijzen.
-
voetnoot198.
-
Die licht aan 't gisten slaan. Vglk. I, vers 149, en II, vers 341. - En winden op doen rijzen. De Dichter verbiedt alle winden verwekkende spyzen, gelyk hy in zyne synopsis zich uitdrukt. Dusdanige zyn boonen, lenzen, kooien, enz. De uitwerksels volgen.
-
voetnoot199.
-
Waar buik en middelrif. Zie II vers 410 en de aenteek. - Van opzet of zwelt. Vglk. IV, vers 158 en de aenteek. - En zich spant, gelyk in de dusgenaemde tympanite. Het pronomen ware myns erachtens beter onderdrukt, en het werkwoord als verbum neutrum gebruikt, gelyk in vers 285 van den vierden Zang.
-
voetnoot200.
-
Dan heerscht de wreede kramp, anders gezegd het kolyk, eigentlyk de dusgenaemde colique venteuse, hier in haren hoogsten graed afgeschetst, en zelfs dichterlyk overdreven. - In 't werkloos ingewand, in de darmen, welke hunne werk- of veêrkracht verloren hebben, zoodanig dat de doorloop der uit te dryven stoffen niet slechts verhinderd, maer volstrekt geschorst is. En het is juist die stremming welke de eerste oorzaek is van het kwaed hier gemeend.
-
voetnoot201.
-
Dan wordt de borst beklemd, namelyk door de spanning des middelrifs in hare holligheid. - De zenuw. In slede van de zenuwen, en te verstaen van de dusgenaemde nerfs phréniques of diaphragmatiques. - Voelt zich knellen, of wordt gekneld. Vglk. I, 157, en III, 426.
-
voetnoot202.
-
En grijpt den gorgel aan. Deelt haer lyden meê aen den gorgel, waermede zy in nauwe betrekking staet. - Doet hoofd en halsklier zwellen, door het bloed dat naer boven dringt. De halsklier, of eigentlyk de halsklieren zyn wat de wetenschap aenduidl onder den naem van ganglions cervicaux, die van wederzyds in den hals liggen.
-
voetnoot203.
-
En de oogen puilen uit, door dezelfde oorzaek, namelyk door den drang van het bloed naer 't hoofd. Het werkwoord puilen, met puist verwant, beteekent zwellen: derhalve is uitpuilen zoo veel als naer buiten zwellen, meestal van de oogen gezegd. - Of de zelfde oogen, pijnelijk gedrukt wordende, by de gemeende congestie,
-
voetnoot204.
-
Aan 't schemeren. Versta er by, rakende, vallende, of een dergelyk hulpwoord. Vglk. IV, vers 161. In 't Fransch zou men zeggen pris d'éblouissements. - Schijnen, dat is, worden als 't ware uit hun holen weggerukt. De fransche wetenschap gebruikt hiervoor het woord orbites.
-
voetnoot205.
-
En schuwen, of vlugten, ontwyken. Vglk. IV, vers 66. - 't Heuchlijk licht. De gewoone spelling is heugelyk, zooveel als verheugend. Vglk. hetzelfde vers 66 van den vierden Zang. - De zwellende slagaders kloppen in de slapen van het hoofd,
-
voetnoot206.
-
Met mokerslagen. Allerdichterlykste verbeelding van den zwaren polsslag. Vglk. II, vers 160 en de aenteek. - 't Zweet wordt uitgeperst by droppen, die den lyder over 't aenzigt rollen. Vglk. III, vers 437.
-
voetnoot207.
-
En onverduurbaar. Vglk. II, vers 208 en de aenteek. - Zijn de pijnen, slag op slag. Versta, by iederen polsslag, die in 't hoofd zynen weêrslag heeft.
-
voetnoot208.
-
Zich-zelve onmachtig wordende, geene meesterschap op zich zelve behoudende. - Woedt de reden, in een soort van delirium vallende. Vglk. II, vers 49 en de aent. - Vloekt den dag, of het leven.
-
voetnoot209.
-
En zwiert en waggelt, te midden van de duizelingen die het hoofd beproeft. Vglk. II, vers 431 en vlgg. Waggelen is het frequentatief van wagen, by Kiliaen vacillare, moveri. Zie mede Bilderdijks Verhandeling, bl. 242.
-
voetnoot210.
-
De vuurgloed blaakt de borst. De lyder voelt, als 't ware, zyne borst branden. - De dood spookt op de wangen. Versta, zyn aenzigt krygt doodstrekken, wat de oudere kunst aenduidt onder den naem van facies hippocratica. Dat nadrukvolle werkwoord spooken, van het substantivum gemaekt, beteekent als een spook of geest te voorschyn komen, zich met een schrikkelyk aenzigt vertoonen, en by uitbreiding van het denkbeeld, gedruisch maken of ronddwalen. Zoo zegt men: hy spookt des nachts door het gansche huis. Zoo ook: het spookt in zyn hoofd, voor hy is in de hersenen geraekt, en de wyn spookt hem in den gevel. Het woord is hier des te gepaster, daer het, volgens Bilderdijk af komt van spo-en, eigentlyk trekken. Zie 's mans Geslachtlijst op het woord spook.
-
voetnoot211.
-
Een scherpe kou, eene koortsige huivering. - Doorrijdt. Het woord is gansch eigen, verwant met rillen, rylen, dat is rydelen, en gewoonelyk gezegd van de koude der koorts, die oudtyds uit dien hoofde den naem van rede of ryde droeg, als by Kiliaen nog aengeteekend staet. Zie Bilderdijks Geslachtlijst op het woord Reê. - Het krimpend achterhoofd, in 't Latyn occiput.
-
voetnoot212.
-
't Gevoel-zelf wordt somwijl, wanneer het kwaed zyn uiterste bereikt, in 't lijdend deel (den buik) verdoofd, zoodanig dat de pyn ophoudt. Zie IV, vers 140.
-
voetnoot213.
-
Door 't opgepakte bloed, of wat de wetenschap congestie heet. Vglk. I, vers 333. - Dat de aders dreigt te scheuren, te doen bersten.
-
voetnoot214.
-
En 't leven mei haar, dat is, en met de aders het leven. Versta, en dat tevens den levensdraed dreigt af te snyden. Hiermede is eigentlyk het tafereel der darmkramp, als uitwerksel van rauwe en windenwekkende spyzen, voltooid in ruim veertien verzen, zoo ryk, zoo oorspronkelyk, zoo treffend, dat de Lezer verstomd staet voor het genie van den Dichter die, na veel andere tafereelen, allen uit een en het zelfde onderwerp getrokken, steeds nieuwe beelden, nieuwe kleuren weet te vinden, en zoo veel verscheidenheid als kracht aen al zyne trekken te geven. - Kracht van vluchtige ambergeuren. Namelyk de spiritus of oleum volatile Succini, eertyds veel gebruikt in hardnekkige bezwymingen.
-
voetnoot215.
-
Of dierlijk zout. De Dichter meent het dusgenaemde sal volatile Cornu Cervi, dat werkelyk gestookt wordt uit hartshoorn. Vglk. IV, vers 287. Veelal schryft men hert (cervus), ter onderscheiding van hart (cor), maer etymologische reden is daer niet voor, indien Bilderdijk gelyk heeft wanneer hy zegt dat het dier naer zyn hartsgewys staende hoornen genaemd wordt. Volgens Graff is zulks niet ongegrond.
-
voetnoot216.
-
En 't uiterst middel. Te weten de Opium of de aderlating, als de Dichter verklaert in zyne Aanteekeningen. - Is een nieuwe bron van kwaad. Beide zyn oorzaken van nieuw leed en zeer bedenkelyk, zegt de schryver, in de gevallen waer congestio plaets heeft zonder plethora, dat is volheid van bloed.
Naest de onthouding van nadeelige spyzen, komt die van kwaeddoende dranken. Hiermede gaet het Dichtstuk voort in de volgende vier-en-twintig verzen.
-
voetnoot217.
-
Met, dat is, zoo wel als, of naest. - De aangezette wijnen. Versta wynen die met kaneel of andere specery opgemaekt zyn, veelal gekend onder den naem van hypocras, en in Noordnederland heden zelfs nog vry gemeen. Vglk. I, vers 404. Het adjectief aangezet heeft nagenoeg de tropische beteekenis van het fransche aiguisé.
-
voetnoot218.
-
Al flonkeren, schitteren, glinsteren ze in het glas, en tokkelen het oog, verwekken den lust door hunnen schoonen glans. - Als vurige robijnen. De robyn is een edelgesteente, den naem van zyne kleur ontleenende. De Latynen hieten 't carbunculus en pyropus, en gaven er ook al de epitheta aen die op de gloeijende kool passen. Het vers zinspeelt op de peerlen, welke men op de oppervlakte van den wyn, inzonderheid van den gekruiden en gesuikerden wyn, ziet zwemmen en flikkeren.
-
voetnoot219.
-
Of schuimtopazen, ander edelgesteente van zachtere kleur, hetwelk hier in de luchtblaesjes van het schuim dichterlyk ondersteld wordt te blinken. - Ziet, ô ziet. De herhaling zet de rede veel kracht by. - Hunn' gloed. Ziet den gloed, den schitter dier keurgesteenten niet aan, en laet er u niet door verlokken.
-
voetnoot220.
-
Gebrande dranken. De zin is: niet minder schadelyk zyn gebrande, versta alle sterke dranken, welke door het vuer uit den wyn of andere geestryke vochten en mengsels gestookt worden. - Met bedwelmend gif belaân, of beladen, in 't Fransch chargé, volgens het aengemerkte op vers 319 van den IIden Zang. Dat de sterke dranken van aert schadelyk zyn, wordt algemeen erkend. Onze Dichter noemt het nadeelig beginsel een gif, en wel een bedwelmend gif, omdat het naer 't hoofd gaet en dronkenschap verwekt.
-
voetnoot221.
-
En zwanger van de dood. Te regt, dewyl zy de dood kunnen voortbrengen of baren. - Het moutnat onzer Vaderen. Dit behoort mede tot de opnoeming der schadelyke dranken. Het woord moutnat is de vernoeming van bier, hetwelk uit mout, dat is gedroogden en tot vatbaerheid van gisting gebragten gerst of tarwe, gebrouwen wordt. Hy noemt het zeer gepast den drank onzer Vaderen, als tot de hoogste oudheid opklimmende, en reeds vermeld by Tacitus, de Mor. G. c. 23.
-
voetnoot222.
-
Wiens gest, of gist, in 't Fransch levure, doch eerder hier ferment, het beginsel van gisting dat uit de maeg opwerpt en naer 't hoofd klimt. Veelal gebruikt men, van persoonen sprekende, wiens, en van zaken welks; maer dat onderscheid is vooral door de grammatici ingevoerd en maekt geen wet. - En uitpuilt in onze aderen, om daer het bloed te besmetten, ja tot voortbrenging toe van puisten in het aenzigt. Zie boven, vers 203 en de aenteek.
-
voetnoot223.
-
Wiens zuur het maagvocht stoort, namelyk in zyne werking. Door het maagvocht verstaet de Dichter het dusgenoemde sue gastrique, door byzondere klieren in de maeg uitgestort, en noodig tot de spysverduwing. Daer is veel voor en tegen het bier geschreven. Wat er hier van gezegd wordt, is by zonder toepasselyk op slecht gekookt en ongeteerd bier dat, voor de in dit Dichtstuk gemeende kranken, schadelyk wezen kan. Maer het schynt toch wel dat Bilderdijk een vyand was van het moutnat in 't algemeen.
-
voetnoot224.
-
Den koeldrank. De Dichter scherpt 's Lezers aendacht door eene suspensio, noemende de zaek eerst twee verzen later. Het woord koeldrank is gebruikt, niet in den geneeskundigen zin van julapium, waer 't anders voor geldt; maer eenvoudig in dien van verkoelenden, verfrisschenden drank, welke eigenschap aen den thee toegeeigend wordt, inzonderheid door zyne liefhebbers. - Langs 't malsch gehemelte. Vglk. I, vers 165 en de aenteek. Het epitheton is toepasselyk op het vlies van 't gehemelte. - Vliet of vloeit. Vglk. III, vers 443.
-
voetnoot225.
-
Den warmen koeldrank. De schynbare antilogie, in deze twee denkbeelden gelegen, heeft iets behagelyks voor den geest, die een en ander ligt verstaet en weet overeen te brengen. Vglk. IV, 244 en de aenteek. - Uit den roem der kruideryen. Versta samengesteld, gemaekt of getrokken uit het edelste, het beroemdste aller kruiden.
-
voetnoot226.
-
De thee. Het woord heeft het genus van 't latynsche thea; maer als drank mag men er ook het mannelyk geslacht aen geven. Vglk. II, vers 290 en de aenteek. - Voorbygaan, te weten stilzwygend. De gedachte luidt: waerom moet ik de thee ook meêrekenen onder de schadelyke dranken, en mag ik voor haer geene uitzondering maken? - Een der heilzaamste artsenyen, namelyk in zekere gevallen, waer zyn drank als excitans en anti-spasmodicum aengeraden wordt, doch hier dichterlyk overdreven om het contrast te vermeerderen; want hetgeen verder de Dichter zegt van de schadelykheid der thee is nauwkeurig en door de wetenschap bevestigd.
-
voetnoot227.
-
Waarom mag ik ook niet Mokkaas gift of geschenk voorbygaen? Versta de koffy in genere, doch synecdochisch vervangen door de species, omdat de beste koffy van Moka komt, eene stad en landstreek van Gelukkig-Arabië, naby het uiteind der Roode-Zee. - Die 't ledig bloedvat stijft, die vastheid geeft aen de bloedvaten, met de circulatie te bevorderen. Het gezegde ledig bloedvat is inzonderheid te verstaen van de kleine circulatie of de mindere vaten, de aderkens, waer, by gebrek van geregelden en behoorlyken omloop, het bloed niet meer doorstraelt of niet genoegzaem. Zie onze aenteekening op vers 170 van den vierden Zang, en vglk. aldaer vers 314 en de aenteek. de species, omdat de beste koffy van Moka komt, eene stad en landstreek van Gelukkig-Arabië, naby het uiteind der Roode-Zee. - Die 't ledig bloedvat stijft, die vastheid geeft aen de bloedvaten, met de circulatie te bevorderen. Het gezegde ledig bloedvat is inzonderheid te verstaen van de kleine circulatie of de mindere vaten, de aderkens, waer, by gebrek van geregelden en behoorlyken omloop, het bloed niet meer doorstraelt of niet genoegzaem. Zie onze aenteekening op vers 170 van den vierden Zang, en vglk. aldaer vers 314 en de aenteek. de species, omdat de beste koffy van Moka komt, eene stad en landstreek van Gelukkig-Arabië, naby het uiteind der Roode-Zee. - Die 't ledig bloedvat stijft, die vastheid geeft aen de bloedvaten, met de circulatie te bevorderen. Het gezegde ledig bloedvat is inzonderheid te verstaen van de kleine circulatie of de mindere vaten, de aderkens, waer, by gebrek van geregelden en behoorlyken omloop, het bloed niet meer doorstraelt of niet genoegzaem. Zie onze
aenteekening op vers 170 van den vierden Zang, en vglk. aldaer vers 314 en de aenteek. de species, omdat de beste koffy van Moka komt, eene stad en landstreek van Gelukkig-Arabië, naby het uiteind der Roode-Zee. - Die 't ledig bloedvat stijft, die vastheid geeft aen de bloedvaten, met de circulatie te bevorderen. Het gezegde ledig bloedvat is inzonderheid te verstaen van de kleine circulatie of de mindere vaten, de aderkens, waer, by gebrek van geregelden en behoorlyken omloop, het bloed niet meer doorstraelt of niet genoegzaem. Zie onze aenteekening op vers 170 van den vierden Zang, en vglk. aldaer vers 314 en de aenteek.
-
voetnoot228.
-
Door vluchtige olie. De aromatieke en vervliegende olie der koffyboon, door het branden ontwikkeld, is werkelyk datgene waer de aenzeltende kracht des gemeenden dranks in gelegen is. Vglk. II, vers 295 en de aenteek. - Die het vuur. Versta het levensvuer. - In werking drijft, en door zyne werking geheel de dierlyke huishouding aenzet. Vglk. IV, vers 220.
-
voetnoot229.
-
Verderflijk is hun zoet. Dat is des Dichters uitspraek, en de reden waerom hy beide, koffy en thee, afraedt. Hy zegt hun zoet, daerdoor verstaende het aengename, het verlokkende der twee gemeende dranken; en dit enkel woord geeft hem als van zelf gelegenheid tot eenen terugkeer op zyne eigen gewoonte, en tot eene alleraendoenlykste schuldbelydenis. - Dat zoet, die verleidende smaek die, in 't midden van mijn plagen, van myne gedurige smarten,
-
voetnoot230.
-
Mijn wellust nog is, helaas! De Dichter wil zeggen: ongelukkige als ik ben, die in zulk zoet myn wellust moet stellen, en geen andere meer smaken kan! - En myn eenig welbehagen, het eenigste waer ik nog genoegen in heb.
-
voetnoot231.
-
Ach! breinbetoovrend zoet! Het epitheton zinspeelt op de eigenschap der gemeende dranken van de geesten op te wekken en de werkingen des verstands te bevorderen, waerom zy over 't algemeen gezocht zyn van de Letterzwoegers. Vglk. IV, vers 289-90. - Zoo soms, dat is, van tyd tot tyd, een kleene (vglk. IV, vers 408 en de aenteek.) sprank, een vonkske, een genster, scintilla zegt Kiliaen, gelyk men in den uitgaenden haerd eenen oogenblik ziet schitteren.
-
voetnoot232.
-
Van Dichtvuur opwelt, uitschiet. Het woord, eigentlyk gezegd van opborrelende vochten of springbronnen (vglk. I, vers 115), wordt tropisch toegepast op alle gemoedsbewegingen welke den loop des bloeds verhaesten. - Uit mijn tonder. Het woord tonder of tondel zegt zoo veel als vonksel, by ons gebruikelyk in vonklade of tondeldoos. Het wordt ook toegepast op het dusgezegde zwam, alsmede op de lont waer 't buskruid meê aengestoken wordt, in 't Fransch mêche. In dezen min of meer translatieven zin moet het hier opgevat worden. Vondel spreekt ook van Cupido's minnetonder, waer men Huydecoper kan over nagaen in zyne Proeve, I, bl. 129-31. - 'k Wijl ze u dank, ik ben ze aen u verschuldigd. Men zegt onverschillig dank weten en dank wyten. Zie Bilderdijks Geslachtlijst, op het woord verwijt.
-
voetnoot233.
-
Ik weet, mijn ziel, myne rede, betreurt. Het woord brengt, by het denkbeeld van droefheid, nog dat van leedwezen meê, welk laetste alleen toepasselyk is op kwaed waer men schuld aen heeft, als hier. - Het geen. Zie over dat woord, als relatief gebruikt, onze aenteekening op vers 401 van den vierden Zang.
-
voetnoot234.
-
Om met den trek te strijden, om de neiging te bevechten. Vglk. IV, vers 247 en 249.
-
voetnoot235.
-
Die tot behoefte wierd. De Franschen zeggen in denzelfden zin: le penchant devenu un besoin. Daer staet wierd, en zoo spreekt het volk nog, terwyl de spraekkunstenaers in praeterito imperfecto werd zeggen, houdende wierd voor denzelfden tyd van den subjonctivus. Dit onderscheid is volstrekt willekeurig, als Bilderdijk verklaert in zyne Spraakleer, bl. 165. - Natuur tot zwijgen bracht. Versta, door de gewoonte, zoodanig dat de natuer de schadelykheid er niet meer van gevoelt, en er niet meer tegen waerschuwt.
-
voetnoot236.
-
En laafnis. Het woord staet in zyn ware en eerste beteekenis van fomentum, refocillatio, levamen, volgens onze aenmerking op vers 255 van den tweeden Zang. - Strekt. Dit verbum is zoo wel actief als neuter, beteekenende bieden, geven, even als reiken (rekken), waer 't van gemaekt is door enkel versterking. Zie Bilderdijks Aanteekeningen op de Gedichten van Hooft, bl. 18. Zie mede hierna, vers 431. - Dat naar verkwikking smacht. Ei! wat heerlyke verzen, en hoe lynregt komen zy uit het hart, ongezocht, ongekunsteld, en toch altyd even schoon! Smachten is uitgelegd op vers 226 van den tweeden Zang, en verkwikking op vers 124 van den eersten.
-
voetnoot237.
-
Doch. Het voegwoord heeft de kracht van echter of nogtans. - Volgt mijn zwakheid niet. De werkwoorden volgen en navolgen zyn volkomen synonyma, behalve dat het laetste, meer dan 't eerste, in den tropischen zin van nadoen, imiter, gebruikt wordt. - Wie deel hebt in mijn kwalen, dat is, gy die van dezelfde kwalen lydt, die er insgelyks door gekweld wordt. De Franschen zeggen participer à. Wie en wat, in den relatief-demonstratieven zin, behooren tot de huidige tael: de Ouden kenden ze niet, en zouden hier die gezeid hebben. Zie Prof. Bormans Aenteekeningen op het Leven van Sinte Christina, bl. 3.
-
voetnoot238.
-
Wijst, wijst den giftdrank af. De herhaling is niet minder schoon dan in vers 219. Ik ken geenen nederlandschen dichter die meer of beter gebruik heeft gemaekt van die figuer, waer Cicero ook op gezet was. Zie zyne Rhet. ad Herenn. IV, c. 13. Afwijzen is weigeren, niet met woorden, maer met teekens, en daerdoor zelf met meer nadruk. - Gereikt. Versta, die u aengeboden, toegereikt wordt, in gouden schalen, als 't ware om u nog meer te verlokken. Het woord schael is eensluidend met het fransche coupe, en gouden beteekent hier niets anders dan verguld.
Thans volgt de reden van den gegeven raed.
-
voetnoot239.
-
Haar minste misdaad, het kleinste, het geringste van hare kwade uitwerksels. De metonymische uitdrukking misdaad is hier zeer dichterlyk. Het pronomen haar wordt gezegd van schalen, doch is te verstaen van de vochten die er in vervat zyn, namelyk continens pro contento. - Is verkrachting. Dit verbale beteekent hier zoo veel als verzwakking, te weten by wyze van onderdrukking der krachten door het aenwenden van grootere kracht.
-
voetnoot240.
-
Door weeking. Verbale van weeken, dat is week doen worden, als men gewoonelyk voorheeft met iets in 't water te zetten. - Laauwen damp, en, uit hoofde zyner lauwheid zelf, verflauwend. Beide woorden zyn nauw verwant. Vglk. I, vers 405. - En onbemerkt geknaag aen de vliezen der maeg, welke er door ontstoken worden, maer allengskens, en daerom niet opgemerkt. Vglk. IV, vers 142.
-
voetnoot241.
-
Ze ontstellen 't zwakke hoofd. Het verbum ziet nog op schalen; maer het zyn de dranken welke er meê gemeend worden, en het hier volgend tafereel van de nadeelige werking der bedoelde vochten, ofschoon dichterlyk overdreven, is een nieuw bewys van Bilderdijks diepe kennis. De wetenschap heeft bevonden dat het werkzame princiep der thee eenzelvig is met dat der koffy, zoodanig dat onze Dichter te regt aen beide denzelfden invloed op de dierlyke huishouding toeschryft. Daer staet het zwakke hoofd, en niet zonder reden; want het geldt hier steeds den lydenden Geleerde, wiens hoofd ondersteld wordt door den letterarbeid verzwakt te zyn, en daerdoor zelf veel gevoeliger dan dat van den gezonden mensch, voor wien ook het kwaed hier gemeend zoo zeer niet te duchten is, en slechts uit verregaend misbruik ontstaen kan. - Door kramp- en stuipverwekking, dat is, met daer krampen en stuipen in te verwekken of te veroorzaken. Het naemwoord kramp, volgens Bilderdijk niets anders dan het oud praeteritum van krimpen, dat thans kromp maekt, beteekent de pyn voortkomende uit het oogenblikkelyk en voorbygaend krimpen der spieren. Vglk. IV, vers 151. Stuip zegt meer, en staet gelyk met het fransche convulsion, zoo veel als verwringing.
-
voetnoot242.
-
Die 't breingestel. In 't Fransch système cérébral. Vglk. II, vers 585 en de aenteek. - Beroert, of, met een fransch woord, troubleert. - Door prikkeling, of irritatie. Het gezegde hangt af van ontstellen, niet van beroert, waerom het van dit laetste door een semicolon gescheiden is. Het geldt hier mindere uitwerksels van de zelfde oorzaek. - Door zenuwtrekking, of wat de Franschen noemen contractions nerveuses.
-
voetnoot243.
-
Gering. Versta: prikkeling, zenuwtrekking, die gering of klein in haer zelve zyn. - En vatbaar slechts, dat is, die slechts beproefd kunnen worden. Het woord heeft de passieve beteekenis, gelyk in vers 109 van den eersten Zang. Zie daer, en vglk. IV, vers 395. - Voor den allerfijnsten, en uit dien hoofde ook allergevoeligsten zenuwdraad.
-
voetnoot244.
-
Het werktuig der verbeeldingskracht. Soort van omschryving voor de hersenen, maer die beschouwd als orgaen van een der wonderbaerste werkingen des verstands, en hier volkomen gepast, daer juist de Poëzy de eigen dochter is der verbeeldingskracht: ik zeg, het schoonste voortbrengsel van dat scheppend vermogen.
-
voetnoot245.
-
Maar ach! dit klein geweld, die geringe prikkeling en zenuwtrekking. - Door dagelijksch herhalen, door zyne aenhoudende werking. Het woord dagelijksch zinspeelt op de onderstelde gewoonte van de liefhebbers der gemeende dranken.
-
voetnoot246.
-
Verslapt de vezelkracht. Vglk. I, vers 295 en de aenteek. alsmede vers 312 aldaer. - Verdubbelt aldus pijn en kwalen, dewyl zy voedsel geeft aen de ziekte, welke in de breinverzwakking hare oorzaek en haren zetel heeft, volgens het gezegde hiervoren, vers 13.
-
voetnoot247.
-
En werkt als 't heulsap. Versta, als de opium en de narcotica in 't algemeen, waer in den vierden Zang spraek van was, vers 102, 103 en 113. - Als door vuur vervlugde geest. Versta, geest die door het vuer of de overhaling vlugger (plus volatile) en by gevolg sterker gemaekt is: met andere woorden ether. Vglk. IV, vers 108.
-
voetnoot248.
-
Die de Arts uit nooddwang geeft. Namelyk wanneer hy er niet buiten kan, en door het oogenblikkelyk gevaer waer de zieke zich in bevindt, genoodzaekt is tot zulk een uiterst middel zynen toevlugt te nemen. Vglk. II, vers 500. Zie daer ook de aenteek. op vers 420, alsmede vers 29 van den derden Zang. - Maar nooit genoegzaam vreest, dewyl zy uit hunne natuer schadelyk, ja verderfelyk zyn.
-
voetnoot249.
-
Voor heur spanning. Daer staet heur, tot teeken dat de Dichter spreekt van de schalen van vers 238, niet van het heulsap of den geest die onmiddelyk voorafgaen. De spanning, hier gemeend, is de schynbare versterking of den toon, gelyk men zegt, dien de beide dranken geven, en waerom zy gezocht worden. - Wacht u-zelven. In het eerste hemistichion heeft wachten nagenoeg de kracht van onthouden, in het tweede, die van behoeden. Versta dus: wees bezorgd voor uw eigen bestaen; want uwe gezondheid niet alleen, maer uw leven is in gevaer.
-
voetnoot250.
-
Heur lichtnis. De verkwikking die gy in de geliefde dranken zoekt. Vglk. I, vers 61 en de aenteek. - Is verraad, valsche, bedriegelyke ligtenis, maer het woord is krachtiger en byzonder schoon. - En zal uw (beter uw') grafkuil delven. Zy zal u de dood toebrengen.
-
voetnoot251.
-
'k Spreek van 't genoegen niet, enz. Het is hier de plaets om nog eens te verwittigen dat Bilderdijk zyn meesterstuk voor geen kinderen geschreven heeft, maer voor geleerden en menschen van rypen ouderdom, welke geene ergernis moeten nemen uit verzen, niet leerende dan hetgeen door de Geneeskunst erkend en bevestigd wordt.
-
voetnoot252.
-
Rampzalig is hy, die ze ontbeert, namelyk ratione impotentiae. Vglk. IV, vers 1 en 217. - Of die haer tot zijn straf verricht, vervult. De Dichter zinspeelt op zulken die door eene ongeregelde jeugd hunne lichaemskrachten verwoest hebben, en voor wie naderhand eene anders heilige en heilzame pligt tot een ware straf wordt. Hy verklaert zich daeromtrent in zyne Aanteekeningen.
-
voetnoot254.
-
't Vooroordeel. In 't Fransch le préjugé, eigentlyk een ongegrond oordeel, eene vooringenomenheid. - Vonnist slecht, kwalyk, verkeerd. De Dichter zou oordeelt gezeid hebben, had hy het woord, uit hoofde van den samenklank, niet moeten vervangen. - Steeds wuft zynde. Het woord is verklaerd op vers 472 van den tweeden Zang. - En ongestadig, of veranderlyk, juist omdat het ongegrond is. Beide wordt gezegd van vooroordeel, tevens met zinspeling of indirecte toepassing op het volk, onder hetwelk veelal de vooroordeelen of valsche meeningen heerschen.
-
voetnoot255.
-
Neen, 'k doem. Dat is, ik veroordeel, van het latynsche damnare, veel sterker dan laken, bestraffen of af keuren. - Verknocht, of verbonden, aan 't kuische bed, aen de echtkoets, door de goddelyke enmenschelyke wetten geheiligd, en teregt kuisch genoemd, dewyl zy alle overspelige begeerten niet alleen, maer zelfs alle oneerbaerheid uitsluit.
-
voetnoot256.
-
Neen, 'k wederspreek u niet. Het voorzetsel weder had oudtyds de zelfde beteekenis als tegen. Men vindt het zoo nog opgegeven by Kiliaen, en door Van Hasselt met voorbeelden gestaefd. Thans heeft het die kracht alleen behouden in samenstellingen, als wederstaen, wederhouden, en zoo ook in wederspreken. - Verheven Mahomed. Bilderdijk, in zyne Aanteekeningen, laet hooren dat hy Mahomed hier beschouwt als dichter, en zoo kan men dan ook het op hem toegepaste epitheton eenigzins aennemen, ofschoon het anders vreemd genoeg klinkt in den mond van eenen christelyken schryver, en door nadere verklaring had mogen gewettigd worden.
-
voetnoot259.
-
Voelt ge uw' moed verdoofd, verflauwd, verminderd.
-
voetnoot260.
-
Beproeft ge een soort van ledigheid. De Franschen zeggen, in denzelfden zin, un vide. - In 't killende of, om zoo te spreken, koud wordende achterhoofd. Vglk. boven, vers 211.
-
voetnoot261.
-
Onthoud u. Het is het latynsche abstine. - Krank gestel. De woorden staen in vocativo, en hei substantivum komt in beteekenis overeen met het fransche constitution. - Het. Versta, de pligt van vers 251.
-
voetnoot262.
-
Mijn hart beklaagt u des. Dit bywoord zegt zoo veel als derhalve, om die reden. - 6 Spoedt u (eer het te laet wordt) tot genezen, namelyk met uw gestel te versterken, enz. In beide uitgaven staet spoedt, met het teeken van den pluralis, ofschoon al de vorige imperativi in singulari gesteld zyn. Nogtans schynt zulks hier geen schryffout te wezen, maer opzettelyk gedaen om aen 't woord zyn verbalen uitgang te verzekeren. Men zie overigens wat Bilderdijk over het enkelen meervoud, by den gemeenden modus, gezegd heeft in het derde Deel zyner Nieuwere Verscheidenheden, bl. 69 en volgende.
Wat hier over de heilzaemheid of schadelykheid der huwelykspligt geleerd wordt, wil de Dichter alleen per transennam doen gelden, als behoorde het elders t' huis; en keert weêr tot zyn onderwerp met de volgende correctio.
-
voetnoot263.
-
Dan zacht! Vglk. III, vers 61 en de aenteek. - Zal mijn zangtoon, zonder vlucht. Versta, zonder kracht om voort te zingen, en om het onderwerp door te zetten. Het woord heeft hier de beteekenis van het fransche essor. Vglk. III, vers 416.
-
voetnoot264.
-
Zich hier vermoeien in nutteloozen arbeid. - Met de zuiverheid van lucht, elders geprezen, namelyk in den IVden Zang, vers 213, vlgg.
-
voetnoot265.
-
De nuttigheid des slaaps, bewezen in den zelfden vierden Zang, vers 203-12. - Den lijderen. Dativus pluralis.
-
voetnoot266.
-
En dolen angstig, als iemand die zynen weg niet weet, en daerom niet vooruit kan of durft. - Om. De zin is: zal ik angstig omdolen, en de verplaetsing van het voorzetsel alleen om de versmaet gedaen, in proza derhalve niet na te volgen. - Langs platgetreden paden. Versta, langs paden die ik reeds betreden, ja plat getreden heb, met ze zoo lang te bewandelen. Het gezegde zinspeelt op de dichterlyke verhandeling der sex res non naturales, wyd en breed voorgesteld in den vierden Zang.
-
voetnoot267.
-
Zal, zal ik. De herhaling geeft emphasis. - De eigen, de zelfde snaar, te vooren reeds geroerd, of getokkeld, namelyk op de aengehaelde plaetsen des vierden Zangs, alwaer dan ook van 's levens vreugden en genoegens gehandeld is (vers 393 en volgende), en dus hier niet meer te herhalen, gelyk de Dichter schynt te doen in deze laetste verzen, van 251 tot 262. - Iedereen schryft te voren, met een enkele o, en Bilderdijk ook in zyne Spraakleer, bl. 254. Waerom hy hier aen 't woord een dubbelen klinker geeft, is moeijelyk om raden.
-
voetnoot268.
-
In mijn eigen zog vervoerd. Het participium ziet op ik van 't vorige vers. Versla dus alsof er stond: latende my vervoeren of te rug voeren in myn eigen zog. Dit laetste is een woord by de scheepvaert gebruikelyk, beteekenende het spoor dat een voortstrevend schip achterlaet, sulcus navis, zegt Kiliaen, by wien het soek geschreven staet. Bilderdijk leidt het af van het zuigen des waters achter een vaertuig dat vooruit gaet. Van daer de spreckwyze in iemands zog varen, hem, gemaks- of voordeelshalve, volgen. In zyn eigen zog vervoerd worden, zegt zoo veel als op zyn voetstappen weêrkeeren, en denzelfden weg nog eens doen.
-
voetnoot269.
-
Mijn vrienden, neen! Dat zal ik niet doen. - Genoeg daervan, ik wil er niet verder intreden! Wat zal de Dichter dan? Al het voorgaende samenvatten, en het tot een algemeenen regel van onthouding stellen, in het tweede hemistichion van dit, en in het volgend vers.
-
voetnoot270.
-
Rust ziel en ingewand. Het werkwoord is activè gebruikt in den zin van rust geven aen, gelyk het elders by Bilderdijk nog voorkomt, als in zyne Dood van Edipus, bl. 11:
Rust hier uw matte leden.
In de Mengelpoëzy, I, bl. 32 (25 der kleine uitgave):
Koom thands uw leden rusten,
En deel mijn disch.
By de Ouden was zulks niet ongemeen. Zoo leest men in der Leken Spieghel, Boek I, c. 16, vers 151 vlgg.
Die nacht is om dat ghescapen,
Dattie menschen sullen slapen
Ende rusten lijf ende zinne.
Zie onze aenteekening op vers 272 van den derden Zang, en veel meer daerover in Huydecopers Proeve, Hl, bl. 56, vlgg. - Het hier gezegde ingewand ziet terug op de vermyding van schadelyk voedsel en drank, te voren aengeraden. - Bevrijdt het hart, of houdt uw hart vry van wroegen, dat is van wroeging, de infinitivus substantivè gebruikt. Vergelyk onze aenteek. op vers 235 van den derden Zang.
-
voetnoot271.
-
Zie daar de onthouding, of, als in de Synopsis gezegd wordt, den algemeenen regel van onthouding. - Zie daer de eerste les
-
voetnoot272.
-
Van voorbereiding. Te regt, want de onthouding is slechts een voorbereidend en een negatief middel ter genezing, waer later stellige en werkende middelen zullen voor aengeduid worden. - Van mijn teedre, en in uw lyden deel nemende, Zanggodes.
In de volgende verzen verwittigt de Dichter dat men, in het hier onderstelde geval, niet verpligt is een strengen leefregel te houden, als in eene heete ziekte. Hy raedt zelfs dierlyk voedsel aen, doch met vermyding van speceryen.
-
voetnoot273.
-
Verbeeldt u echter niet. Zoo veel hier als: denkt nogtans niet. - Dat we u volstrekt, of strengelyk beletten.
-
voetnoot274.
-
De wetten te overtreên, namelyk die algemeene, dat is, tot alles zich uitstrekkende wetten van onthouding.
-
voetnoot275.
- Die te zeldzaam opgevolgd worden, omdat de zieke er zich bykans altyd aen onttrekt. - En die dikwijls, wanneer zy onderhouden worden, zonder nut blyven, omdat de kwade aert der ziekte er niet voor zwicht.
-
voetnoot276.
-
Die. Het pronomen relativum ziet terug op de wetten van vers 274. - Aan kranken dat verbieden, wal kracht en leven stut, namelyk alle substantieel voedsel, dat kracht geeft, dat het leven onderhoudt: met andere woorden, wetten die eene strenge onthouding, in 't Fransch une diète sévère, voorschryven. Vglk. III, vers 451, en IV, vers 275.
-
voetnoot277.
-
Neen, dat verbieden wy u niet. - Zijt slechts matig, en doet geenen overdaed. - Eet vry en onbeschroomd; want uwe ziekte is geen morbus acutus, waerby het voedsel, olie in 't vuer zynde, streng verboden wordt. - Geen duchtbre, geen hoogstgevaerlyke bloedontsteking, als in de dusgenaemde flèvre inflammatoire.
-
voetnoot278.
-
Weêrhoudt u van, of belet u de spijs, van natuer geschikt tot krachtenkweking, om krachten te geven, en de verloren krachten te herstellen, wat juist in u gevorderd wordt. Vglk. II, vers 278 en de aenteek. - Eet dus, en niet alleen groenten of andere voortbrengsels uit het plantenryk, die weinig bloed byzetten; maer tevens,
-
voetnoot279.
-
Dat dierlijk voedsel, vleesch, u een' sterken, kloeken, veel elementen van bloed inhoudenden chijl verschaffe, of bybrenge. Vglk. I, vers 171 en de aenteek. alsmede II, vers 67 en de aenteek.
-
voetnoot280.
-
Maar wijst de specery, of de speceryen (zie I, vers 91 en de aenteek.) der Oosterlanden af. Vglk. boven, vers 238 en de aenteek. Door de Oosterlanden (vglk. III, vers 157) verstaet de Dichter zoo wel het oude, eigentlyk gezegde Indië, dat van den Indus zynen naem heeft, als de Oostindische eilanden, onderscheiden van de Westindische, door Colombus ontdekt, die waende dat zy een deel van Indië uitmaekten.
-
voetnoot281.
-
Van hier. Onze Dichter heeft dat tusschenwerpsel nog tweemael gebruikt, in vers 341 van den eersten, en in vers 105 van den vierden Zang; maer op geen dier beide plaetsen kan men merken dat hy 't, als hier, met een' accusativus aenwendt. Zulks is niet te verklaren dan door de ellipsis van een verbum, als verwyder, dat er by verstaen wordt, en gelyk de Latynen hun apage (waer ons woord voor geldt) bezigden, in den zin van abduc, remove. Zoo zegt Plautus, in zyne Bacchides, Act. III, Sc. 1, v. 5: Apage istas a me sorores. - Den rijken schat, de kostbare en tevens overvloedige voortbrengsels der geurige Molukken. Zoo heeten de eilanden ten Ooste van Java gelegen, met regt geurig genoemd, dewyl zy byzonder ryk zyn aen allerhande aromata, inzonderheid aen kruidnagelen, en uit dien hoofde ook den naem dragen van Specery-eilanden.
-
voetnoot282.
-
ô Had hen 't stormend Zuid. Versta: ô hadde hen het Zuiden (de Molukken liggen in 't zuidelyk halfrond der aerde), waer de stormen heerschen, vooral by de verandering der dusgenaemde Moussons of passaetwinden. - Van 't aardrijk weg zien rukken, namelyk door de stormbuijen.
-
voetnoot283.
- Of had hen een vuurbraak. Men denke hier aen geen braken, vomere, maer wel aen breken, waer braek een praeteritum van is, gebruikelyk in doorbraek, afbraek, huisbraek. Een vuerbraek, in 's Dichters zin, beteekent zoo veel als een openbarsten der aerde door het inwendig vuer veroorzaekt, als somtyds by de aerdbevingen plaels heeft. Het zelfde woord komt elders nog voor in andere werken van Bilderdijk. Zie de Jagers Proeve, bl. 86. - Neêrgeploft in 's afgronds ingewand, dat is, in het diepste des afgronds. Och of de aerde opengescheurd ware, en die eilanden verzwolgen hadde! Vglk. IV, vers 18.
-
voetnoot284.
-
Eer hun. Het pronomen is gebruikt in neutro, omdat by Molukken, het woord eilanden verstaen wordt. - Verderflijk gif. Het gif hunner aromaten. Vglk. I, vers 164 en de aenteek. - Onze aders had verbrand, door het bloed te ontsteken, als al de speceryen gezegd worden te doen, uit welken hoofde zy voor velen, inzonderheid voor de Geleerden hier gemeend, schadelyk, ja verderfelyk zyn.
-
voetnoot285.
-
Laat somtijds. De Dichter, als hy in zyne Synopsis zegt, veroorlooft somtyds wat ruimer tafel, waer het in deze verzen op aenkomt. - 't Staat u vrij. Het is u geoorloofd, uwe krankte belet dat niet. - De gulle beker, de beker der vriendschap, der hartelykheid. Vglk. I, vers 62 en de aenteek. Waerom staet hier de beker en niet den beker? Omdat laat eerder opwekkend dan bevelend is, in welk geval de beste schryvers den nominativus verkiezen, en zeggen, laet ik, hy, laten wy of zy, in stede van laet my, hem, ons, hen, ondanks alles wat daertegen ingebragt is door Lelyveld, in zyne aenteekeningen op Huydecopers Proeve, II, bl. 513, en door Nanninga, in het eerste Deel der Werken van de Maetschappy van Leyden, bl. 58, vlgg. Men kan er ook Ten Kate over nazien, Aenleiding, enz. I, bl. 522, en Kluit, in zyne Voorrede op Hoogstratens Woordenlijst, bl. xiv, vlg. - Vloeien. In den zelfden zin gebruiken de Franschen hun couler.
-
voetnoot286.
- Laet Iäcchus eedle teelt. Versta, de wyn, de teelt of het voorbrengsel van Iäcchus (een der menigvuldige namen van Bacchus) die, volgens de Fabel, den wynbouw aen de menschen geleerd heeft. - Uw' ruimen disch, uwe wel voorziene tafel. Het epitheton is tropisch gebruikt in den zin van het latynsche lautus, a, um.
-
voetnoot287.
-
Voor die zachte tafelvreugd. De Dichter gebruikt dit epitheton om het rammelend dischgesnor, te voren bestraft (vers 115), uit te sluiten, en in geen tegenspraek te vallen.
-
voetnoot288.
-
Ineen' vriendenkring. Te regt bygevoegd; want in zulken kring alleen kan ware en zachte vreugd heerschen. - De oprechte borst verheugt. Versta de borst, of het hart van den opregten mensch; want Bilderdijk gebruikt meer dan eens borst voor hart of gemoed, even als de Latynen. Zoo zegt Cicero, de Legibus, I, c. 18, alias 49: amicus per se amatur toto pectore. Vglk. IV, vers 336 en de aenteek.
-
voetnoot289.
-
Onze ouders, of voorouders, plachten. Het werkwoord plegen, als verbum activum gebruikt in raed, dienst, ontucht plegen, enz. is gelykvloeijend. Maer hetzelfde werkwoord, als verbum neutrum aengewend, in den zin van gewoon zyn, maekt zyn praeteritum plagt oudtyds plag of plach. Bilderdijk, in zyne Aanmerkingen op Huydecopers Proeve, bl. 8, wil dat de t er bygekomen is uit een misverstand, dat van het woordje te, waer het verbum meê verbonden wordt, die t aen het verbum zelf heeft gehecht. Men mag er het geleerd Verslag van Prof. Bormans over nagaen, bl. 608 en vlgg. - 't Leed. Versta hun verdriet, hunne wederwaerdigheden. - Af te wasschen. Het volk zegt afspoelen, voor verdryven, in welken zin afwasschen hier ook dient opgevat te worden.
-
voetnoot290.
-
Men volge hen na. Men doe ook zoo, doch houde zich vrij, of onthoude zich van 't overdadig, in stede van alle overdadig brassen. Dit woord beteekent eigentlyk dooreen mengen, in 't Fransch brasser. Door uitbreiding of translatie van het denkbeeld is het overgegaen tot de beteekenis van feest houden, epulari, of eerder bacchari, namelyk zulk feesthouden, waerby alles dooreen gedronken of door de keel geslagen wordt, met ter zyde stelling van alle matigheid.
-
voetnoot291.
-
Drinkt zeldzaam. Om in des Dichters meening te blyven, moet men hier het verbum drinken opvatten, niet in den zin van bibere, maer in dien van potare. Het eerste doet men om zynen dorst te verstaen; het tweede uit lust, waermede dan ook een denkbeeld van te veel gepaerd gaet, en het is juist dit te veel dat de Dichter slechts van tyd tot lyd eens toelaet, naer de onderstelde leer van Hippocrates die, gelyk men zegt, een maendelyksch exces veroorlooft. - Pleegt vooral met hoofd en maagstand raad. Versta: onderzoek niet slechts of gy 't zeldzaem genoeg doet, maer voornamelyk of uw hoofd en de staet uwer maeg het toelaten; of beide door eene kleine, ja zeldzame buitensporigheid niet te zeer ontsteld zouden worden.
-
voetnoot292.
-
Dat. Versta op dat, in welken zin dit voegwoord by de oude schryvers niet zelden voorkomt, en in den mond van 't volk nog dagelyks gehoord wordt. - De onbedachtzaamheid, zoo veel als onbedachtheid. inconsiderantia, temeritas. - Geen kwijning achterlaat, als dikwyls volgt uit verkeerde opwekking die daerna verzwakking voortbrengt, volgens het axioma post stimulum laxitas. Achterlaat staet, om des ryms wille, voor achterlate.
-
voetnoot293.
-
Blijft echter. Wat de Dichter in de vorige verzen toelaet, geldt slechts als exceptie; wat hy hier aenraedt strekt tot blyvenden regel: ook dringt hy op dat blyven aen door de herhaling des werkwoords. - In enger (voor engeren) kring beperken. Houdt u getrouwelyk aen een strengeren leefregel, tot dat gy uwe ingewanden genoegzaem versterkt hebt om, zonder kwaed gevolg, de palen soms eens te mogen overschryden. Zoo luidt het in de Synopsis, en in het hier volgend vers. Vglk. I, vers 289, en II, vers 134, en de aenteekeningen aldaer.
-
voetnoot295.
-
Als, of zoo haest dit, het ingewand, zijn kracht of krachten.
-
voetnoot296.
-
Het voedsel, zonder dat. Versta, zonder voorafgegaen sterken der ingewanden, of, zoo lang de ingewanden zwak zyn. - Is voedsel voor de vlam, of, gelyk men gewoonlyk zegt, olie in 't vuer. Het spreekwoord, hier kunstig genoeg gewyzigd, is overoud, reeds als dusdanig voorkomende by Horatius, II Sat. I, v. 321.
-
voetnoot297.
-
Wat, of waerom zoudt gy, met uwen lust in te volgen, het reeds bruischend vuur nog feller, nog heviger op doen branden! Het werkwoord opbranden, gelyk het hier gebruikt is, beteekent sterker vlam afgeven, zoodanig dat ze naer omhoog slaet. Het volgend vers dient tot verklaring der gelykenis.
-
voetnoot298.
-
De beste, de gezondste spijs wordt gif in onreine, en door hunne onreinigheid de spyzen bedervende ingewanden.
Tot dus verre loopt deze vyfde Zang over de zoogenaemde Hygiène, en de voorgeschreven middelen behooren tot hetgeen de fransche wetenschap heet médecine préservative. Thans gaet de Dichter over tot de médecine curative, en de zes laetste verzen dienen eigentlyk voor transitie. De twee hoofdafdeelingen van dezen Zang zyn: Onthounding en Genezing, als de Synopsis opgeeft.
-
voetnoot299.
-
Maar 't is de onthouding, tot dus verre verklaerd en aenbevolen, 't is zy niet, die 't stellig letsel, het positief kwaed, of de eigentlyk gezegde ziekte, heelt of geneest. Vglk. I, vers 91 en de aenteek. alsmede vers 336 aldaer.
-
voetnoot300.
-
- Dat. Namelyk het letsel, het kwaed, het principium morbi (vglk. boven, vers 33) eens gevestigd zynde, zich steeds, dat is gedurig voortplant of uitbreidt, volgens het geleerde in den vierden Zang, vers 125 en vlgg. - En herteelt, zoo lang het niet uitgeroeid, en dus de oorzaek niet weggenomen is.
-
voetnoot301.
-
't Uitwendige. Versta, uitwendige letsels, als daer zyn gezwellen, verhardingen, wonden, enz. - Voor, dat is, in de plaets van zalf en heelingpappen, of dusgenaemde cataplasmen. Het bygevoegde heeling is bepalend, zynde het woord pap van uitgebreider beteekenis, doch welke hier door den zin genoegzaem zou beperkt wezen: weshalve het eerste deel der samenstelling bloot als dichterlyk byvoegsel geldt.
-
voetnoot302.
- 't Weldadig mes. Namelyk wanneer zalf en pappen onbekwaem zyn het kwaed te verdryven. Het epitheton is schoon en zinryk. - Ja, soms eischt het zelfs het vuur. Versta, het branden met een gloeijend yzer in de dusgenaemde cauterisatie, of ook het eigentlyk gezegde moxa. - By doorbedorven sappen. Versta, wanneer de sappen of humores zoodanig bedorven zyn, dat zy door geweldige middelen moeten uitgetrokken of gewyzigd worden. Doorbedorven beteekent volkomen, geheel bedorven, gelyk men zegt doornat, doorkoud, doorleelyk, enz. in welke woorden de klemtoon altyd op de prepositie staet. De Latynen gebruiken hun per in denzelfden zin by eene menigte van woorden.
-
voetnoot303.
-
't Inwendig. Versta, zoo ook of van gelyke eischt het inwendige, of de inwendige kwalen, middelen tot ontlasting van het kwaad, dat is, middelen dieniet slechts preservatief zyn, als de onthouding vroeger aenbevolen, maer die strekken om het kwaed af te zetten of uit te dryven. Vglk. I, vers 554, en II, vers 71.
-
voetnoot304.
-
En tot keering of wering van 't verderf, dat anders immer verder gaat, gedurig vermeerdert, aengroeit. De Dichter verstaet hier door het verderf, de bedorven vochten, waer aenstonds spraek zal van zyn.
-
voetnoot305.
-
Geneeskunst doe hier 't eerste, namelyk het kwaed ontlasten of afzetten. - In, of met, of door het vuil der eerste wegen. Vglk. boven, vers 17 en de aenteekening.
-
voetnoot306.
-
Door zachte ontbindingen. Versta door middelen die zachtelyk ontbinden, in de tael der kunst resolventia, maer hier eerder purgantia, onderscheiden van de dusgenaemde drastica. - Bedachtzaam, of met voorzigtigheid, niet te veel ofte weinig, als later opzettelyk zal gewaerschouwd worden. - Uit te vegen, of weg te vegen, namelyk uit de ingewanden.
-
voetnoot307.
-
Waarmeê. Versta, met welk uitvegen van het vuil der eerste wegen, in de tweede plaets de zuivering of de verbetering der vochten paart, of gepaerd gaet, verbonden is. Het werkwoord is neutrael gebruikt, en de vochten zyn wat men in 't Fransch humeurs noemt. - Gants. Zoo schryft Bilderdijk dit adverbium met Kiliaen en anderen; doch de gewoone spelling laet de t weg, en stelt gansch, zoo wel voor 't adjectivum als voor 't bywoord. - Ontaart. Versta, der vochten die geheel ontaert of bedorven zyn. Vglk. II, vers 279 en de aenteek. alsmede IV, vers 285.
-
voetnoot308.
-
Met vreemde deelen, tot hun samenstel niet behoorende, en oneigen stof, waer zy niet meê paren kunnen, bezwaard of beladen. Het participium ziet, even als 't vorige rymwoord, op vochten. Vglk. II, vers 319; III, vers 323; IV, vers 81-82, en de aenteekeningen op die plaetsen.
-
voetnoot309.
-
Zich scheidende, of die zich scheiden, namelyk de vochten. - In hunn' loop door de vaten, de klieren, de weefsels. - Door, dat is, uit hoofde van het onvolkomen mengen. Omdat zy niet behoorlyk, niet volkomentlyk vermengd, of dooreengemengd, en derhalve schiftig zyn, gelyk het heet in vers 81 van den vierden Zang.
-
voetnoot310.
-
't Geen ongeregeldheid in den loop en den dienst der vochten. - En verstopping. In 't Fransch heet het obstruction en engorgement. Daer zal de Dichter later op weêrkomen. - Voort moet brengen, of veroorzaken.
Na deze beschryving der ontaerde vochten, leert de Dichter hoe zy dienen verbeterd of gezuiverd te worden.
-
voetnoot311.
-
't Zij, dat men ze (de ontaerde vochten) uitwerp'. Versta het woord in den zin van het latynsche expellere. - Door de taaie zeef der nieren, by middel namelyk der zoogenaemde diuretica. Vglk. II, vers 74 en de aenteek. De zeef der nieren wordt hier taai genoemd, en dat is inderdaed het weefsel dier werktuigen, zoo wel als dat van het vlies 't geen ze omringt.
-
voetnoot312.
-
Of dat men ze door de zeep van 't bloed volmaakter samenkleve, namelyk door de dusgezegde alliotica of alterantia. Het werkwoord is activè gebruikt, gelyk zyn simplex kleven het ook wordt. Het beteekent hier zoo veel als verbinden of doen samenkleven, in 't Latyn cohaerere. De Dichter bezigt ongetwyfeld het woord zeep in een tropischen zin, maer had mogen zeggen wat hy er bepaeldelyk meê beduidt. Waerschynlyk verstaet hy de zeepachtige substanties des bloeds, in hetwelk de wetenschap onderscheidene vetstoffen en een aental zouten of alkalis gevonden heeft, derhalve al de bestanddeelen der zeep, waer het bloed, of zyn albumen, dan ook vermoedelyk eenige eigenschappen van bezit.
-
voetnoot313.
-
Of dat men ze met een' zachten gloed, met eene zachte warmte, den poren uit doe stijgen, by middel der zoogenaemde sudorifica. Het achterstellen van de prepositie na haer regimen, versterkt zeer hare beteekenis. Zoo zegt men: iemand den huize uit jagen; zoo: vlugt het land uit; maek u de deur uit.
-
voetnoot314.
-
Of dat men ze in den stoelgang zelv', dat is, te gelyker tyd met het vuil der eerste wegen, onmerkbaar doe nederzijgen, by middel der laxantia. En zoo is dan de vochten-verbetering aenbevolen, met aenwyzing, in vier verzen, der vier rationes medendi door de kunst gevolgd, tot bereiking des gemeenden doels.
De werkelyke genezing, gelyk' onze Dichter zich uitdrukt in zyne Synopsis (zie boven, bl. 17), bestaet in twee dingen: Zuivering der eerste wegen (waer de vochten-verbetering meê gepaerd gaet), en Versterking. Op dit laetste zien de vyf volgende verzen; maer de Dichter zal later op een en ander weêrkomen.
-
voetnoot315.
-
Dan zette. Het werkwoord, in zyn geheel, is byzetten, maer 't voorzetsel verschoven op het einde van 't volgend vers. - Dan is 't tijd. Namelyk wanneer vooraf de eerste wegen gezuiverd en de vochten verbeterd zyn.
-
voetnoot316.
-
Den vezel, of de vezels, in dativo. - Samenhang, de noodige cohesie in hunne bestanddeelen. - Stijfte of stevigheid, soliditeit. - En veêrkracht. Vglk. II, vers 320 en 415.
-
voetnoot317.
-
En brenge in 't werktuigspel. Versta, het werktuigelyk spel, waervoor de Franschen hun woord organisme gebruiken. - Der vaste en vloeibre deelen, waer het lichaem uit bestaet.
-
voetnoot318.
-
Die harmonie, die samen- of overeenstemming. Vglk. IV, vers 94, vlgg. - Die ziel en lichaam streelen. Zonderlinge syllepsis van een meervoudig werkwoord met een enkelvoudig subject! Daer kan geen andere uitleg van gegeven worden dan dat de Dichter het evenwicht des volgenden regels hier wil doen gelden als tweede onderwerp van het werkwoord, waer het inderdaed volkomen op past; doch van zulke stoutheid weet ik niet dat er een enkel voorbeeld by de Ouden te vinden is. - Of zou men 't misschien voor eene hypallage mogen houden, en streelen voor minnen laten gelden, met de twee substantiva als subjectum, en die als regimen?
-
voetnoot319.
-
Dat zorglijk. Dit woord wordt gebruikt, het zy in den zin van zorg aenwendend (als hiervoren, vers 91), het zy in dien van zorg veroorzakend, of, wat nagenoeg het zelfde is, van zorg verdienend. In dezen zin is het hier aengewend. - Evenwicht. Vglk. de schoone plaets des vierden Zangs, vers 85 en volgende. - Gezondheids eedlen schat. Te regt; want zy alleen bezit dien. Vglk. II, vers 25 en de aenteek.
Wat volgt is eene gelykenis eerder aengewend tot afwisseling, dan tot opheldering van het onderwerp.
-
voetnoot320.
-
De Wijnman handelt zoo. Men vindt wyngaerdman en wyngaerdenier; maer het woord door Bilderdijk gebruikt, mag geboekt worden. Zyne beteekenis komt overeen met die van 't latynsche vinitor en van 't fransche vigneron.
-
voetnoot321.
-
Eerst van de moêr ontlaadt, of ontlast, zuivert. Veelal schryft men moer, voor den droessem van wyn, in 't Fransch lie, in 't Latyn faex; maer Bilderdijk teekent de e, omdat hy 't woord houdt voor samengetrokken van moeder of modder, waer het by Kiliaen ook voor geldt. - Der uitgetapte wijnen. De pluralis is bier volkomen gepast. Zoo spreekt men ook van de waters, de sappen, enz. inzonderheid wanneer het op eene massa aenkomt.
-
voetnoot322.
-
En 't kalkzuur dat zy voert. Versta: en het vervuilde vat ontlaedt van het kalkzuer dat zy (de moer) inhoudt, of waer zy meê vermengd is. Onze Dichter verstaet hier door kalkzuer datgene wat men gewoonelyk wynsteen heet, in 't Fransch tartre, een overbekend zuerachtig zout, dat wel geenen kalk tot basis heeft, maer dat hard en breekbaer is als kalk, en dichterlyk aldus mag genoemd worden, zelfs op etymologische gronden. - De grondstof, of het element, het beginsel der azijnen, welke grootendeels van wyn gemaekt worden. Bilderdijks bewering is niet wetenschappelyk nauwkeurig; maer in zynen tyd was de scheikunst zoo ver niet als nu. Het tweede hemistichion van dit vers is appositie van 't woord kalkzuur.
-
voetnoot323.
-
Dan, of vervolgens, in het heldere nat des landstrooms. Deze samenstelling wordt door geen Woordenboeken opgegeven, maer is allenzins goed. Het eerste deel geeft aen het tweede de beteekenis van openbaren of gemeenen stroom, gelyk landstraet, in 't Latyn via publica. - Wascht en spoelt. Deze beide zyn geen synonyma: de werking door het tweede uitgedrukt volgt op die des eersten. Het regimen van een en ander is het vat van vers 320.
-
voetnoot324.
-
Met zwavel uitlucht. Dit werkwoord beteekent iets zuiveren met er lucht door te jagen, hier solferlucht. - Van den stikdamp, in 't Fransch azote, - die 't (het vat) doorwoelt. Vglk. II, vers 315. De constructie van uitluchten van, is de zelfde als in zuiveren van; maer het vers heeft wederom die nauwkeurigheid niet welke wy gewoon zyn in onzen Dichter te bewonderen. Het wynvat wordt enkel gezwaveld om de verdere gisting van het vocht, dat er in gedaen wordt, voor te komen; niet, omdat het vat met stiklucht besmet was. Deze kleine onnauwkeurigheden nemen niets af van de schoonheid der verzen, noch van de gepastheid der gelykenis.
-
voetnoot325.
-
Aleer, of alvorens, antequam. - Hy den oogst van 't jaar, anders gezegd, den nieuwen wyn. - Den roem, of het puik van honderd jaren, en daerom het voorwerp van al de zorg des wynmans.
-
voetnoot326.
-
Den hollen buik van het uitgeluchte vat vertrouwt of toevertrouwt. Zie onze aenteek. op vers 222 van den derden Zang, alwaer onze Dichter het woord buik met het vrouwelyke geslacht bezigt, volgens de etymologie die hy er in zyne Geslachtlijst van geeft. Hier dacht hy er niet aen, maer volgt het algemeen gebruik, en even zoo in vers 470 van dezen Zang. - Om het kostbaer nat, het beste dat hy en zyne kinderen op geheel hunnen leeftyd zullen inoogslen, eeuwen lang te sparen. De hyperbole is hoogst dichterlyk en gepast.
Na deze gelykenis, welke, door de afwisseling der denkbeelden, den Lezer behaegt, en hem als 't ware eenen oogenblik rusten laet, herneemt de Dichter zyn onderwerp, en gaet de twee hoofdzaken, Zuivering en Versterking, achtervolgens ontwikkelen. Voor eerst waerschouwt hy dat men, in de ontlasting, acht moet geven op het middel, en toont de kwade werking der te vinnige middelen en te sterke ontlastingen. Zulks wordt door voorbeelden gestaefd.
-
voetnoot327.
-
Van vreemde stof. In vers 330 van den vierden Zang heet het onraad. Zie daer de aenteekening.
-
voetnoot328.
-
Het middel, dat men daertoe aenwenden wil, zij. De constructie is direct, ofschoon dit vers van het voorgaende afhangt, in welk geval de syntaxis doorgaens vordert dat het verbum zyn subject vooraf ga, en men diensvolgens stelle: wen gy... dan zy het middel. De goede smaek moet beslissen in hoe verre men zich aen dien gewoonen regel te houden hebbe, en zeker is hy hier niet gekwetst. - Naar den eisch van 't zwakke lijf, gepast. Versta: het middel zy gepast of berekend volgens dat de zwakheid van het lichaem des kranken eischl of toelaet. De kwade uitwerking van verkeerde middelen volgt.
-
voetnoot329.
-
Geen vinnige, geen al te scherpe artseny. De woorden vin en pin zyn etymologisch hetzelfde, komende van het latynsche pinna, dat oorspronkelyk punt beteekent, en slechts by toepassing gezegd wordt van het werktuig waer beide, visschen en vogelen, zich meê bewegen. Vinnig zegt dus zoo veel als puntig, scherp, hier, al te sterk werkend. - Ontbloote met of door hevig braken te verwekken, als de meeste emetica doen, inzonderheid die van metallieken aert.
-
voetnoot330.
-
De teedre maagspier. De samenstelling is nauwkeurig, want de maeg is inderdaed een spier- en vliesachtig werktuig. - Door heur wandslijm, namelyk het slym of mucus dat hare wanden bedekt. Vglk. II, vers 364 en de aenteekening.
-
voetnoot331-32.
-
Of pers'. Versta: geen vinnige artseny perse de galblaas ledig; want dit woord van den volgenden regel behoort by dees verbum. - Of perse 't aandoenlijk, het zeer gevoelig vliesgestel der darmbuis ledig. De fransche wetenschap spreekt insgelyks van den tube intestinal, samengesteld uit onderscheidene vliezen en weefsels. - Door een prikkeling, die al te fel of te hevig zy. Vglk. II, vers 439 en de aenteekening.
-
voetnoot333.
-
Geen werktuig zij, door te hevig werkende artsenyen, verwrikt. Vglk. II, vers 174 en de aenteek. - Geen vochtklier zy leeggeplonderd. Vglk. II, vers 298.
-
voetnoot334.
-
Geen vocht zy te veel ontlast, afgezet. - Hoe rijkelijk het ook afgezonderd zy, of hoe overvloedig het ook door de werktuigen voortgebragt worde.
-
voetnoot335.
- 'k Zag dikwijls het slijm, in 't Latyn pituita, doch hier, even als in vers 330, mucus. - Of de gal beticht, beschuldigd (alhoewel ten onregt) van overmaat, of van al te overvloedig te wezen, en derhalve te moeten afgezet worden.
-
voetnoot336.
- En dan zag ik de kwelling, of het lyden van den zieke, reis aan reis, dat is, keer op keer en derhalve meermaels, door 't braakvenijn werkelyk verlicht worden. Het woord braakvenijn, in stede van braekmiddel, drukt zoo wel en zoo krachtig des Dichters meening uit.
-
voetnoot337.
-
Maar ik zag ook de oogenblikkelyk verligte kwelling telkens heviger, en met nieuw geweld herboren worden, of wederkomen.
-
voetnoot338.
-
En ik zag eindelijk 't ingewand als in een' vloed versmooren, dat is, versmoord worden of stikken. Men bewondere hoe Bilderdijk altyd meester blyft van de tael, en den zin van vier verzen weet te doen afhangen van een enkel verbum finitum ik zag, zonder dat hem zulks eenige moeite schynt te kosten.
Nu worden de voorbeelden verklaerd.
-
voetnoot339.
-
Natuurlijk! De Dichter wil zeggen: verwonder u daer niet over; wat gebeurde, moest gebeuren. - 't Prikkelen trekt de vochten telkens aan, volgens het hippocratisch axioma ubi stimulus, ibi fluxus, als geleerd is in den tweeden Zang, vers 345, waer in Bilderdijks Aanteekeningen naer verwezen wordt.
-
voetnoot340.
-
Onmachtig tot weêrstaan. Dat de magt niet heeft om te wederstaen aen de kracht der prikkeling, of om het daer tegen uit te houden.
-
voetnoot341.
-
Vermeêrt. Dat is, vermeerdert, en wordt gezegd van het prikkelen. - Den toevloed. Vglk. II, vers 241 en de aenteek. - Die (de toevloed) 't spijsverteeren hindert, belet of moeijelyk maekt.
-
voetnoot342.
-
Terwijl, aen den anderen kant, 't vermeerderd vocht in waarde en kracht vermindert, of afneemt. Vglk. II, vers 365 en vlgg.
-
voetnoot343.
-
Den teedren wand. De Dichter spreekt in 't algemeen van de membrane muqueuse die, van den mond af, het spyskanael bedekt.
-
voetnoot344.
-
Onklevend. Zoo veel als niet meer samenklevend. - Als onnutte. Vglk. I, vers 152, en IV, vers 276. - Ballast. Zoo veel als slechte, nergens goed voor zynde last, van het oude bal, kwaed, ondeugend. Vglk. onze aenteek. op vers 260 van den eersten Zang.
-
voetnoot345.
-
Haar scherp In 't Fransch âcreté, te verstaen van het bitter, waer de voornaemste kracht der gal in gelegen is. - Waardoor de spijs moet koken. Zie onze aenteek. op vers 310 van den tweeden Zang, en op vers 167 van den vierden.
-
voetnoot346.
-
En 't ingewand lijdt last, dat is, wordt bezwaerd, onderdrukt, en kan niet meer werken. De klanken zelf drukken de zaek uit.
-
voetnoot347.
-
't Zuurt of verzuert alles. - Alles gist, of valt in fermentatie. - Verrot, als gevolg der gisting. - Het stijgt dampende op, of klimt naer omhoog in dampen. - Of spant, dat is verwekt spanning, in de tael der kunst, météorisme. Zie boven, vers 199.
-
voetnoot348.
-
Brengt, al prikkelende, of door zyn geprikkel, krampen voort. Vglk. boven, vers 200. - En keel en gorgel brandt, namelyk van de hitsige opwerpingen der maeg. Vglk. IV, vers 282 en de aenteek. Keel en gorgel zyn, in de tael der kunst, onderscheiden door de woorden gosier en pharynx.
-
voetnoot349.
-
Door 't borst- en zenuwprangen. Versta, door het geprangd worden van borst en zenuwen. Vglk. boven, vers 126 en de aenteek.
-
voetnoot350.
-
De bloedstroom, of de geregelde loop des bloeds, wordt gestuit. Vglk. II, vers 236, en III, vers 278. - De matte, de met vermoeidheid geslagen leden hangen. Vglk. II, vers 421.
-
voetnoot351.
-
Natuur weêrstreeft, dat is bestrydt, worstelt tegen het kwaad, dat 's lichaams orde, of de dierlyke huishouding, stoort.
-
voetnoot352.
-
En brengt een koorts voort, die als de pooging of de reactie zelf der natuer beschouwd moet worden; maer welke hier eene zekere, eene soort van kwijning tot gevolg heeft, omdat zy onbekwaem is het kwaed te overwinnen, en daerom in dat kwaed een gedurig voedsel vindt. Versta het woord kwijning in den zin van het fransche langueur.
-
voetnoot353.
-
Geen Heelarts. Zoo veel als geneesmeester, volgens onze aenmerking op vers 91 van den eersten Zang. - Door 't uiterlijk, door de schynbare symptomen. Zie boven, vers 335.
-
voetnoot354.
- Had hy de maag niet te sterk bewogen, door het braekvenyn, enz.
-
voetnoot355.
-
Maar liever het spiergestel versterkt, en de kokingskracht der maeg vermeerderd, aengezet, door gepaste middelen. Later zullen die aengeduid worden.
-
voetnoot356.
-
Geen sleepkoorts. In de tael der kunst febris hectica.
Tot hier strekt de verklaring der bygebrachte voorbeelden. Vervolgens leert de Dichter hoe de ontlasting geschieden moet, en welke middelen daertoe verkieslyk zyn.
-
voetnoot357.
-
Gy, doet beter; neemt uwen toevlucht tot de zuivering. Dat is, neemt ook de ontlasting te baet, maar omzichtig, of met oordeel en voorzigtigheid.
-
voetnoot358.
-
De kunst niet medeplichtig, door valsche uitlegging der teekens, en verkeerde aenwending uwer kunst. Dit vers is byzonder schoon en dichterlyk.
-
voetnoot359.
-
Met verpoozing, dat is, tusschenpoozen latende tusschen eene ontlasting en eene volgende. - Schaars herhaald, dat is zelden vernieuwd, of zonder dat dikwyls te doen, en wordt adverbialiter gezegd van den imperatief ontlast, niet van verpoozing.
-
voetnoot360.
-
En kies. Zoo staet het woord in de beide uitgaven, alhoewel de twee voorgaende imperativi en die van 't volgend vers in plurali gebruikt zyn. Maer de zelfde afwisseling komt verder nog voor, zonder dat er eenige spraekkundige reden van te geven zy. - Die in haar werking faalt, namelyk met eene andere werking te verrigten dan de bedoelde. Vglk. I, vers 49 en de aenteekening.
-
voetnoot361.
-
Hachlijk, dat is gevaerlyk wapen, waer men dikwyls meer kwaed dan goed meê doet, in 't bestryden der ziekte. Het woord hachlyk, by Weiland hagchelyk, zegt zoo veel als het fransch hasardeux of chanceux, van het verouderde hach, dat is gevaer of kans, door Hooft meermaels gebruikt, als: 't geheel in der hagh stellen, anders gezegd wagen. Bilderdijk voegt het volgende by in zyne Aanteekeningen: ‘Men begrijpt, hoop ik, dat ik dit niet aan den kundigen Arts zegge. Ik zegge 't den kranken, wien men somwijlen Duitsche Recepten (de Duitschers waren van ouds liefhebbers van Chemicalia, en zy zijn het nog, schoon nu alles by hen met plantvergiflen, als Belladonna, Cicuta, Hyoscyamum, genezen moet worden,) aanprijst. En in allen gevalle heb ik, na zoo lang een verblijf in Duitschland, dubbele reden, de omzichtigheid met Mineraalmiddelen aan te raden; en vooral, aan te raden, dat men ze niet uit weelderigheid (gelijk ik hier zegge) gebruike of toediene.’
-
voetnoot362.
-
De kruidhof staat ons bloot, of open, en is voor den mensch geschapen. Te regt; want de kruiden zyn de eerste en de natuerlykste artsenyen, van God zelf tot de genezing der kwalen geschikt, en in het bereik van allen gesteld. Zie Eccli. XXXVIII, 4, 6, 7.
-
voetnoot363.
-
Neem dus uit den schoot der aarde, het geen zy willig, of gewillig, sua sponte, lubenter, zegt Kiliaen. - Biedt, aenbiedt, zoodanig dat gy de hand maer uit te reiken hebt en te plukken.
-
voetnoot364.
-
Maar roof. Het woord, door zyn contrast met het voorgaende neem, is byzonder schoon en zinryk. - Uit weelderigheid. Insgelyks wel gekozen om den verkeerden drift uit te drukken van den mensch die, nimmer te vrede met het noodige, steeds meer eischt en den overvloed in alles zoekt. - Het geen zy in haren boezem opsloot, als zy de metalen gedaen heeft.
-
voetnoot365.
-
Kies mede zachter, leniger middel voor, dat is, in stede van sterker en verhitter. Het adjectief lenig beteekent eigentlyk zacht, buigzaem, gedwee; doch hier, tegenovergesteld aen verhitter, zegt het zoo veel als eene verzachtende, eene zalvende werking verrigtend. In den zelfden actieven zin moet ook het verleden deelwoord verhit opgevat worden. De Dichter wil zeggen: kies ook zachte en lenigende artsenyen, liever dan sterke en verhittende; want van de eerste hebt gy nimmer een kwaed gevolg te vreezen, maer wel van de laetste. Het vers is uitermate beknopt en ryk; zyne constructie heeft een latynsch voorkomen.
-
voetnoot366.
-
Kies, by voorbeeld, voor, of in de plaels van 't scherp Schammonie-zout. Het Scammonium, gewoonelyk bygenaemd Aleppense, naer de Oostersche stad welke er vroeger de stapel van was, ook bekend onder den naem van Diagredium, wordt gemaekt van het sap van den Convolvulus scammonia, door het vuer uitgedroogd, en is een zeer scherp en krachtig purgans. De Dichter heet het zout, alleen door toepassing. - Des Rheüms zalvend bitter. De Dichter meent den overbekenden Rhubarber, in 't Latyn Rheum rhabarbarum, dat is (zegt hy in zyne Geslachtlijst) uitlandsche wortel, te regt aengeprezen, als zynde een allerzachtst afdryvend middel, van bitteren smaek.
-
voetnoot367.
-
En kies streelende Aloë. Versta de dusgenaemde Aloë succotrina, mede een uitgedroogd sap van zuidelyke herkomst, onder de zachte purgantia gerekend, althans in kleine dosis. - Voor wreeden Slierengal. In 't Latyn fel taurinum of bovinum, door de Ouden gebruikt, als blykt uit Plinius, Nat. Hist. Lib. XXVIII, cap. 40. Het geldt voor een ontbindend en tevens maegversterkend middel, doch al te hevig werkend naer Bilderdijks meening, die hier, tegen zyn eigen theorie, het mannelyk geslacht in stede van 't vrouwelyke aen het woord geeft. In den vierden Zang, vers 166 bezigt hy 't in feminino; doch in een ander Dichtstuk, voorkomende in 's mans Mengelpoëzy, II, bl. 184 der goedkoope uitgave, doet hy 't weêr anders.
-
voetnoot368.
-
En (kies) vooral datgene wat by 't prikkelen, en by zyne afzettende kracht, ook versterking voegt, of dat tevens versterkt, als by voorbeeld het pasgenoemde Rheüm.
-
voetnoot369.
-
Niet zelden bracht de kwaal. Versta, de kwael hier verhandeld, namelyk de Ziekte welke de Geleerden beproeven. - Verstopping voort, die zwaar of moeijelyk te heelen, te genezen is.
-
voetnoot370.
-
In 't bovendeel des buiks, of, gelyk de Synopsis opgeeft, in regione hypochondriaca, dat is, tusschen buik en borst; doch versta niet te midden van het lyf, want de Dichter voegt er aenstonds tot verklaring by: in de kittelbare deelen, namelyk de zyden, te regt kittelbaer geheeten, als waer de mensch byzonder gevoelig is aen kitteling. Zie onze aenmerking op vers 326 hiervoren.
-
voetnoot371.
-
Waarmeê, dat is, met welke kittelbare deelen of zyden, 't gewelfde rond. Versta het diaphragma, of het middelrif, gelyk het in 't volgend vers met zyn nederduitschen naem aengeduid wordt, en hetwelk zich, by iedere ademhaling, als een rond welfsel in de borst verheft. - Waardoor de bloedstroom straalt. Inderdaed, de groote slagader of aorta, en de holle ader of vena cava, derhalve de twee voornaemste bloedvaten, loopen, met nog andere, door het diaphragma.
-
voetnoot372.
-
't Aandoenlijk middelrif. Vglk. II, vers 410 en de aenteek. - Zijn uitersten bepaalt. De zyden raken en hechten werkelyk aen de laterale uiteinden van het middelrif. Alles is hier wederom nauwkeurig; doch misschien wat al te wetenschappelyk beschreven, dewyl het op geene hoofdzaek aenkomt, en de Dichter er dus ligter over mogt gaen.
-
voetnoot373-74.
-
De milt. Versta: of de kwael bragt verstopping voort in de milt; want de zin, tot vers 375 toe, hangt af van het verbum en het voorzetsel in vers 369 en 70 uitgedrukt. - Die wondere klier, die voor ons duister is. Zy was dat byzonder in Bilderdijks leeftyd; maer heden zelfs gist men nog omtrent de functiën door de milt in de dierlyke huishouding vervuld. Zie onze aenteek. op vers 47 van den tweeden Zang. - Maar die by de Ouden voor den zetel van 't gelach, of van het lachen, en voor de bron of den oorsprong der vreugd gehouden werd, als blykt uit het eerste hekeldicht van Persius, v. 12. De Ouden geloofden zelfs dat men, met de milt uit te halen, den mensch voor altyd van alle vrolykheid beroofde. Zie Plinius, Lib. XL, cap. 80, num. 2.
-
voetnoot375.
-
Ja, zy bragt soms verstopping voort zelfs in de lever; en, in lager oord, dat is, lager dan waer de lever ligt, in de nier, of de nieren. Zoo, en niet anders, moeten deze verzen verstaen worden, welke, 't is waer, door hunne verwydering van het verbum dat ze beheerscht, en door 't onderdrukken van het voorzetsel in, min duidelyk zyn dan men ze wenschen mogt.
-
voetnoot376.
-
Dan smeult. Vglk. I, vers 407; III, vers 5, en IV, vers 291, alsmede de aenteekeningen. - Dan kwijnt vooral. Versta, dan vooral, namelyk by verstoppingen in de gemeende werktuigen. - Het anders blinkend, en als uit de oogen schitterend levensvier. Vglk. boven, vers 4 en de aenteekening.
-
voetnoot377.
-
En de afgefoolde ziel. Bilderdijk, in zyne Aanteekeningen op de gedichten van Huygens, I, bl. 243, verklaert het woord gefoolt, participium van foolen, door vermoeid, en vergelykt het aen 't fransche fouler, in den zin van havenen. Dat werkwoord fouler, zegt hy verder, is met het latynsche fullo verwant, en met ons vollen, het geen niet vol maken beteekent, maer stampen. Afgefoold, in Bilderdijks meening, is derhalve zoo veel als ten uiterste of ten einde gemarteld, nagenoeg eensluidend met afgetobd (in den eersten Zang, vers 387 gebruikt), behoudens dat dit laetste beter past in eenen materieelen, het eerste in eenen zedelyken zin, als hier, waer het de ziel geldt, dewyl de gemeende kwael het moreel van den mensch sterk aendoet. Men vindt de zelfde uitdrukking in Bilderdijks Affodillen, II, bl. 120:
Ik weet de plaats geteekend door mijn God,
Waar, afgefoold, mijn boezem rust zal vinden.
- Bezwijkt in 't angstig kwellen. Versta, in of onder den angst veroorzaekt door hare kwellingen. Het woord angstig brengt hier al de denkbeelden meê van het latynsche angor, en is vol van nadruk.
-
voetnoot378.
-
En wanhoopt, wat men doe of niet om haer gerust te stellen, - aan leven en herstelling, of genezing.
-
voetnoot379.
-
Ja, verre van op genezing te hopen en daer toe mede te werken, spoedt zy de dood in d'arm uit afschrik van het licht of het leven. Vglk. boven, vers 208. Men zie, op het einde van den tweeden Zang, vers 429 en volgende, de uitmuntende beschryving der hypochondria, waervan de denkbeelden hier op nieuw voor 's Dichters geest zweefden, maer toch weêr geheel anders uitgebragt worden.
-
voetnoot380.
-
Hier is de omzichtigheid vooral. Versta: hier vooral, enz. - Van de eerste plicht. Dat is, de omzigtigheid behoort, inzonderheid hier, tot de eerste of hoofdpligt van hem die de ziekte bestryden wil.
-
voetnoot381.
-
Voor sterker prikkelingen, dat is, voor geneesmiddelen die sterker prikkelen dan welke de Dichter aengeraden heeft in de gewoone ontlastingen van vers 305, alsmede van vers 328 en vlgg.
-
voetnoot382.
-
Die dieper of verder dan de eerste wegen, waervan in de pas beroepen plaetsen, ja, die door 't lijf, door het geheele lichaem, met zenuwtokkeling dringen. Versta: welke niet slechts afzetten, openen, maer tevens op de zenuwen werken. Zie het woord tokkelen verklaerd op vers 155 van den eersten Zang, en vergelyk aldaer vers 188, alsmede 403.
De aen te wenden middelen worden opgenoemd.
-
voetnoot383.
- Als daer zyn de Opoponax, of beter opopanax. Zoo noemt men het uitgedroogd gomen harsachtig sap van de Pastinaca opopanax, in 't Oosten groeijend, vooral in Klein-Asië en Griekenland, waer het bereid wordt. Het is een scherp, bitter en sterkgeurig voortbrengsel, eertyds veel gebruikt in menigerlei ziekten, als zyn naem getuigt die alles genezend beteekent, doch thans zoo hoog niet meer geschat, en zelden toegediend. - De Myrrhe. Een gelyksoortig product van eenen tot dus verre nog onbekenden boom in Arabië en Abyssinië t' huis behoorende. Het gebruik der Myrrhe klimt op tot de hoogste oudheid, maer is thans gevallen. - En Alst, anders genoemd Alsem, in 't Fransch absinthe, een inlandsch overbekend kruid van een zoo bitteren smaek, dat er spreekwoorden op gegrond zyn. - En Gentiaan. Versta den wortel der dusgenaemde Gentiana lutea, in de berglanden gemeen, en nog heden van alledaegsch gebruik onder het volk.
-
voetnoot384.
-
Maar zacht! Vglk. boven, vers 263. - Wal hobbelig pad. Zie hiervoren, vers 67 en de aenteek. -Bereid ik me in te slaan! De wending van dit laetste halfvers is zeer kunstig, en de Epanorlhosis hier volkomen gepast.
-
voetnoot385.
-
Neen, wacht niet, Lezers, dat mijn Zang, myn dichtzang.
-
voetnoot386.
-
Die Oost en Westen teelt. De Dichter heeft er werkelyk twee opgenoemd die uit het Oosten komen, en twee die 't Westen oplevert. - In 't stroeve vaers zal vlijën. Het adjectief stroef, by Weiland vergeten, beteekent ruw, hortend, en wordt haest niet gebruikt dan van verzen sprekende, waerby het gansch eigen is. Hierna, vers 462, komt het echter nog eens voor, en daer ook zeer wel gekozen. Bilderdijk schryft hier vaers, elders vaars, Kiliaen veers, Hooft veirs: men houde zich aen het meer gewoone vers, dat etymologisch nauwkeurigst is. Zie beneden, vers 459. Het woord vlijen is verklaerd op vers 458 van den vierden Zang.
-
voetnoot387-88.
-
Der spraak. Het woord staet in dativo. - Geweld doe. Versta: dat myn zang der spraek geweld aendoe. - En barbaarsche, dat is, uitheemsche, onbekende toovertaal schijne voor te schrijven, namelyk in tooverschrift, als de middeleeuwsche Cabalisten en toovenaers deden, die onuitsprekelyke woorden schreven met onleesbare teekens of letters. De Dichter zinspeelt op de vreemde namen van vers 383; maer hy zegt schijne; want inderdaed zyn die namen niet barbaersch, en hebben slechts een uitheemsch voorkomen in de oogen van den Lezer, onbekend met de tael der geneeskunst. - Ter bezweering' van uw kwaal of ziekte. Insgelyks naer het voorbeeld der toovenaers die, met woorden en teekens, de geesten, het onweêr, enz. bezworen. Vglk. I, vers 425 en de aenteek. Men schryft gewoonelyk bezwering met ééne e, en de apostroof aen het einde des woords mogt wegblyven, volgens Bilderdijk zelf, in zyne Spraakleer, bl 365.
-
voetnoot389.
-
Neen, vruchtloos waar (voor ware) dit werk, van de duizend verschillende artsenyen, enz. op te noemen. - Hy kent ze, die 't behoefde, die 't noodig had haer te kennen, en ze derhalve heeft moeten leeren, namelyk de Arts.
-
voetnoot390.
-
Of het ware wellicht een doodelijk, dat is, hoogst gevaerlyk werk, voor hem die ze onbekend beproefde. Versta: die zou beproeven er gebruik van te maken, zonder haer te kennen, namelyk hare krachten, de wyze en de dosis van haer gebruik, enz.
-
voetnoot391.
-
'k Waag hier, in myn Gedicht, den onnoozele, den in de geneeskunst onervaren lyder niet. Vglk. IV, vers 459. - Aan 't roekloos zelfbestuur, met hem tot zyn' eigen doctor te maken. Het woord zelfbestuur is ongemeen schoon en zinryk, en het bygaend epitheton allerkeurigst. Zie dit verklaerd op vers 97 van den eersten Zang, en vglk vers 266, 303 en 344 aldaer.
-
voetnoot392.
-
Indien hem de Arts ontbreekt, enz. Dit is weêr een van die geïnspireerde verzen, welke by Bilderdijk zoo gemeen zyn, en hem aen het hoofd der Nederlandsche Dichters plaetsen. Het is inderdaed ongelyk wyzer de Natuer haer werk te laten doen, en zich aen hare eigen poogingen over te geven, dan geneesmiddelen zonder kennis te gebruiken en het gevaer te loopen van vergift voor artseny te nemen. Maer hoe levendig, hoe treffend is dat hier gezegd in deze schoone apostrophe!
-
voetnoot393.
-
Dan. Vglk. II, vers 471 en de aenteek. alsmede IV, vers 9. - Waarom stelt (versta onderstelt) men 't kwaad, de ziekte, tot zoo verre doorgedrongen, dat zy zelfs de lever hebbe aengerand, en daer verstopping veroorzaekt, welke altyd van eenen zeer zorgelyken aert is?
-
voetnoot394.
-
Neen, zulke verstoppingen zyn er niet altyd, zegt de Dichter in zyne Synopsis. - Zij de lever gaaf en ongekrenkt: onderstelling voor onderstelling, is deze meer moed gevend en niet minder gegrond. Vglk. III, vers 303 en de aenteek. alsmede boven, vers 85. - Als de ongerepte longen. Dat is, gelyk mede de longen gezond zyn, of mogen ondersteld worden te zyn in de gemeende ziekte. Zie het woord ongerept verklaerd op vers 180 van den derden Zang, en vergelyk vers 297 van den vierden.
-
voetnoot395.
-
Ach! De Dichter wil zeggen: Ach! zyn zy 't somtyds niet, en lyden ook die edele deelen. - Dikwerv'. Veelal schryft men dikwerf; maer Bilderdijk gebruikt hier het meervoud van werf of werve, dat zoo veel als keer of mael beteekent, welke met een numerale insgelyks in plurali gebezigd worden. Met het bywoordelyk dik echter, zegt men dikmaels, dikwyls, en beter ook dikwerf. - Zwicht of wykt ook zelfs dat letsel, dat haar (de lever namelyk of de longen) krenkt. Vglk. 11, vers 23 en de aenteekening.
-
voetnoot396.
-
Voor de algemeene hulp of kuer, welk woord onze Dichter in vers 56 hiervoren gebruikt heeft. - Die sterker vezels schenkt. Versta: die de vezels in 't algemeen versterkt, en door die algemeene versterking ook het kwaed verdryft uit byzondere deelen. Het gezegde wordt gestaefd door voorbeelden.
-
voetnoot397-98.
- 'k Zag jonge maagden, uitgeteerd. Versta, mager, afgeteerd, in 't Fransch atténué, épuisé. - Van Artsen opgegeven, of, gelyk men zegt, verlaten. - Als kwijnende aan de borst, als aengerand door eene slepende borstziekte, en dus geene hoop van genezing overlatende. Vglk. II, vers 370 en de aenteek. - Door dit alleen, namelyk door de algemeene versterking der vezels, herleven en weêr gezond worden. De infinitivus herleven hangt af van ik zag, welk woord ook in 't begin van het volgend vers moet herhaeld, dat is by verstaen worden.
-
voetnoot399.
-
In mannen, zelfs. Versta: niet alleen door meer algemeene teekens, als zydewee, gevoeligheid in sommige deelen; maer zelfs door 't geel van oogen en van huid, derhalve door byzondere en eigen symptomen,
-
voetnoot400.
-
Een zekere, ontwyfelbare leverkwaal of hepatitis. - En galsteen, of de ziekte genaemd Cholelithiasis, - aangeduid. Het woord staet in zyn volle en medicale beteekenis, en hangt af van het verzwegen ik zag.
-
voetnoot401.
-
En nogtans, ondanks die duidelyke kenmerken van eene byzondere ziekte, eene algemeene vezelsterking deed, te gelyker tyd met de onverdraagbare pijnen, die de lyder en de arts aen leverzucht toeweten, omdat zy die gewoonelyk vergezellen,
-
voetnoot402.
-
De teekenen (het geel, enz.) der kwaal van lieverleê, dat is, allengskens of langzamerhand verdwijnen, omdat er geen organiek letsel bestond, maer slechts eene accidenteele verstopping, uit zwakheid der werktuigen of van het heele gestel voortkomende. Lieverlede is eene verbastering van lid voor lid of lede voor lede, zoo veel als 't latynsche membratim. Men zeide eertyds ook van lid tot lid, of van leê tot leê, en zoo is het van by lieverlede geraekt, kwalyk, maer ingeworteld, zegt Bilderdijk in zyne Aenteekeningen op Antonides, bl. 16. Zie ook zyne Aenteekeningen op Hooft, bl. 54. In de Geslachtlijst geeft hy eene andere, doch niet zoo wel gegronde verklaring van de uitdrukking, op het woord Lade.
-
voetnoot403.
-
Natuur, met de kunst medewerkende, redt alles, zoo haer slechts de kracht niet ontbreekt.
-
voetnoot404.
-
En dat geen te lang verzuim zich door verharding wreekt, of gewroken wordt. Versta: indien, uit een al te lang verzuim van het kwaed te bestryden, er geene verhardingen ontstaen zyn. Dit laetste is wat men in 't Latyn scirrhus heet of cancer.
-
voetnoot405.
-
Doch wee den lijder dan! Trouwens in dat geval is er geene hoop van genezing meer. - Maar neen, wy zullen in die ziekte niet intreden: wy wenden de oogen af van dat treurig schouwspel, waerom? De reden volgt.
-
voetnoot406.
-
De ziekte is dan die der Geleerden niet meer, welke alleen hel voorwerp is van ons pogen, van onze zorg, van de poogingen en middelen welke wy hier tot hare genezing voorschryven.
-
voetnoot407.
-
Maar ze is eene andere kwaal, eene ziekte op zich zelve, en die ons bestek te buiten gaet. - Uit welk eene bron ze ook spruite. Versta: om het even uit welke oorzaek zy geboren worde, zy behoort tot onze taek niet.
-
voetnoot408.
-
Gy, Zangeres, vervolg uwe taek, welke de Ziekte der Geleerden tot voorwerp heeft, en voer de heeling uit, dat is, en voltooi de genezing, voer uw taek ten einde.
Daer ontbreekt niets meer aen dan de middelen ter versterking voor te schryven, en zulks gaet de Dichter verrigten tot slot van dezen Zang. Maer wat is Versterking? De Dichter antwoordt eerst met te zeggen wat zy niet is; vervolgens zal hy toonen waerin zy bestaet, en hoe zy te weeg wordt gebragt.
-
voetnoot409.
-
Versterking is geen snel. Versta dit laetste woord in den zin van het fransche subit. - Geen oogenblikkelijk en voorbygaend zwellen, of in het werk treden, werkdadig worden. Vglk. III, vers 341 en de aenteek. alsmede IV, vers 221. ‘Deze plaats, zegt de Schryver in zyne Aanteekeningen, beveel ik aan de aandacht der genen, die altijd versterking zoeken. Men dient toch te kennen het gene men zoekt; en niet allen hebben er een genoegzaam denkbeeld van.’
-
voetnoot410.
-
Des vezels, dat. Versta: welk zwellen. - Op eens, dat is, schielyk, oogenblikkelyk, een' zweem, of eenen schyn loont van herstellen. In 't Fransch zou men zeggen une apparence de guérison of d'amélioration. Het woord zweem, volgens Ten Kate en Bilderdijk een praeteritum van zwymen, is de wortel van zwemen, eenige gelykheid met iets hebben, ergens op trekken. Zie de Aanteekeningen op Hooft, bl. 13.
-
voetnoot411.
-
Gelijk waarmede. Versta: met welk zwellen, en 't schielyk herleven dat er meê gepaerd gaet. De zin vindt zyn beslag in vers 414. - Als, of wanneer het lijf, het lichaem, na zwaren last bezwijkt, en in onmagt valt, als soms volgt op hevige pynen of op bovenmagtigen arbeid, vooral by zwakke gestellen.
-
voetnoot412.
- Wanneer hel harte flaauwt, of flaauw wordt. Het verbum is neutrael gebruikt en mag dat allenzins. - Het licht aan 't schemerend oog ontwijkt. Vglk. III, vers 434 en de aenteekening.
-
voetnoot413.
-
En de ooren zuizen. In 't Fransch zegt men éprouver des bourdonrtemens d'oreilles. Vglk. II, vers 411 en de aenteekening, alsmede III, vers 229. - Kniên, en hoofd, en lenden knikken. En zie daer, in twee verzen, het animi deliquium beschreven, met al zyne verschynsels, en in de orde waermeê die op elkander volgen. Vglk. III, vers 105.
-
voetnoot414.
-
De vlugge. In 't Fransch volatil. Vglk. II, vers 404. - Korengeesl. Men noemt het in 't Latyn spiritus frumenti; maer 't woord staet hier, species pro genere, voor ieder geestryk of geëtheriseerd vocht dat men by de bezwyming ter hulp neemt. - De zenuw mag, of in staet is te verkwikken. Vglk. I, vers 124 en de aenteek.
-
voetnoot415.
-
Vervliegend en voorbygaend als de damp der vochten dié men er by gebruikt.
-
voetnoot416.
- Het is een aangeblazen vonk. Versta geene vonk die van zelf herleeft, maer die door eene vreemde kracht verwekt wordt. - In de uitgevlamde lamp. Daer staet niet uitgedoofde of uitgebrande lamp, wat te veel zou zeggen en derhalve min nauwkeurig wezen; maer uitgevlamd, die opgehouden heeft te vlammen, gelyk zy deed in hare volle kracht, en nog slechts wat voortvonkt, als de bezwymde mensch in wien het levensvuer smeult.
-
voetnoot417.
-
En wee hem, die 't lichaam. Zie onze aenteek. op vers 235 van den derden Zang. - Eens. Dit adverbium heeft hier geene andere dan die expletieve kracht, met welke de Lalynen zoo dikwyls hun semel gebruiken, als in dit gezegde van Terentius, Heaut. v. 208: ubi animus semel se cupiditate devinxit mala. Vglk. I, vers 396.
-
voetnoot418.
-
Het dooft de vuurkool uit. Versta het levensvuer. - En fnuikt den geest zijn vlerken. Een zeer gebruikelyke wending voor de vlerken van den geest. Men kan er Bilderdijks Spraakleer over nazien, bl. 106 en vlg. Het werkwoord fnuiken is verklaerd op vers 10 van dezen Zang. De Dichter wil zeggen: het verzwakt den geest.
-
voetnoot419.
-
Put uit door prikkeling. Vglk. IV, vers 112. - Slijt beweging. Versta de bewegingskracht der vezels en hun gevoel. Vglk. III, vers 320.
-
voetnoot420.
-
En werpt in 't weeke, het by uitstek aendoenlyke brein de reden van haren stoel. Zie onze aenteek. op vers 49 van den tweeden Zang, en vglk. vers 80 aldaer, alsmede IV, vers 160.
-
voetnoot421.
-
Sterkte rust alleen op, of bestaet alleen in samenhang der deelen. Vglk. IV, vers 34, en boven, vers 316.
-
voetnoot422.
- Sterkte is vastheid, vederkracht. Zie boven, vers 316. - Die drukking en rekking velen. Versta: vastheid die drukking, vederkracht die rekking duldt, verdraegt, uitstaet.
-
voetnoot423.
-
Wie. Het pronomen, in dit en de twee volgende verzen, ziet op sterkte van vers 421. - Een matige arbeid niet verwoest of uitput, niet nederslaat of in eens doet verliezen. Het laetste werkwoord zinspeelt op vermoeijenis die men by den arbeid aenstonds beproeft; het eerste op zwakheid uit matigen arbeid ontstaende. Beide zyn teekens van krankte.
-
voetnoot424.
-
Wie noch werkzaamheid, noch rust, dan al te onmatig. Versta: ten zy alleen overdreven werkzaemheid of overdreven werkeloosheid, - schaadt, of schadelyk, nadeelig is.
-
voetnoot425.
-
By wie de werking, of het in werking zyn, paart aan. Zoo veel als vergezeld is van, of gepaerd gaet met - zinlijk welbevinden. Versta, met het gevoel van lichamelyke gezondheid, van zintuigelyk welzyn, volgens het gezegde in vers 45 en 46 van den vierden Zang. Zie mede hiervoren, vers 307.
-
voetnoot426.
- By wie de rust en de werkingslust zich onderling verbinden, of, als 't ware elkander de hand geven, zoodanig dat de rust genegenheid voor den arbeid doet ontstaen, en de vermoeijenis weêr door de rust geheel wordt weggenomen.
-
voetnoot427.
- By wie het hoofd, enz. zich-zelve niet gevoelt. Versta, niet gevoelen, want het wordt distributivè van alle dry gezegd. Namelyk in den staet van volkomen gezondheid gevoelt het hoofd, noch het hart, noch de borst zich zelve niet; of liever de gezonde mensch weet wel, maer voelt niet dat hy een borst, een hart, een hoofd, in een woord dat hy lichamelyke organen heeft: want zoo haest hy dat voelt, scheelt er iets aen, en is zyne gezondheid niet meer volkomen.
-
voetnoot428.
-
En by wie, of in welken staet, het werktuig in 't algemeen, doch te verstaen van ieder werktuig in 't byzonder. - Niet verhit, dat is, niet van zelf heet wordt, in 't Fransch s'échauffer. - Of ook niet zonder oorzaak koelt, dat is, koud wordt; want beide wederom zyn teekens van ongesteldheid. Men vergelyke deze beschryving der lichamelyke sterkte met die der gezondheid in den IV Zang, vers 41, vlgg. enbewondere den onuitputtelyken rykdom van 's Dichters verbeelding.
Zie daer dan, wat sterkte is. De Dichter gaet nu toonen hoe die te weeg wordt gebragt.
-
voetnoot429.
-
Dees sterkte. Zie III, vers 4 en de aenteek. - Wordt verwekt, veroorzaekt, gegeven, door welbereide sappen. Vglk. II, vers 313.
-
voetnoot430.
- Voortgebragt uit spijzen, die wel voorzien zyn van voedende eigenschappen. Te regt, want slechte spyzen, als waer de armen, in oogenblikken van gebrek, hunne maeg meê vullen, geven geen sterkte, omdat er geen voedsel in is, en zy dus geene goede sappen kunnen opleveren. Vglk. II, vers 62 en 321.
-
voetnoot431.
-
Geneeskunst brengt haar (die sterkte) voort, waer zy ontbreekt, namelyk in den zieke. Het onderscheid dat onze Dichter maekt tusschen het verwekt worden door de Natuer, en het voortgebragt worden door de kunst, is hoogst nauwkeurig. - Wanneer ze een kracht verstrekt, of verschaft. Vglk. boven, vers 236 en de aenteek.
-
voetnoot432.
-
Die in 't verslapte deel, of werktuig, de stoffen, eenigermate gescheiden of schiftig, samentrekl. Gelyk, by voorbeeld, gedaen wordt door de dusgenaemde astringentia.
-
voetnoot433.
- En die stoffen in naauwer band vereent, of vereenigt. In beide uitgaven staet vereend, blykbaer een drukfeil. - Een kracht die den vezel doet verveêren, dat is, eene nieuwe veêrkracht aennemen, zyn verloren veêrkracht weêrkrygen.
-
voetnoot434.
-
En wederstand doet bieden aan 't leed hetgeen hy af moet keeren. Aen 't leed dat de vezel, of liever de vezels, door hunne eigen tegenwerking moeten verdryven.
-
voetnoot435.
-
Hier. Namelyk waer het aenkomt op versterking. - Doet het bitter, of hetgeen de kunst amara noemt. - Hier 't mishaaglijk bitter. Dichterlyke en keurige herhaling; want het bitter mishaegt algemeen, tot zoo verre, dat men alles wat smart veroorzaekt overdragtelyk bitterheid noemt. - Deugd, dat is nut, of voordeel. De uitdrukking deugd doen, hoe alledaegsch ook, kan hier door geen beter vervangen worden.
De krachten van 't bitter, en diens werking worden beschreven in de volgende verzen.
-
voetnoot436.
-
't Herstelt, enz. van zijn jeugd. Het geeft hem die veêrkracht weer, die hy genoot in de jeugd, den gewoonen tyd der bloeijende gezondheid. Schoon altyd, en dichterlyk.
-
voetnoot437.
-
Het ondersteunt, helpt, door byzetting van krachten, de maag, in hare werking, in 't spijzenkleinzend koken. Anders gezegd, het bevordert de koking der maeg en de kleinzing der spyzen. Vglk. I, vers 170, en de andere plaetsen aldaer, in de aenteekening, beroepen.
-
voetnoot438.
- Het versterkt eene gal, die te flaauw is. Daerom staet er een; terwyl met het bepalend lidwoord de flauwheid aen de gal zon toegepast worden als eene natuerlyke eigenschap. - Van heilzaam scherp verstoken, of beroofd, uit welke berooving hare flauwte ontstaet. Vglk. boven, vers 345 en de aenteekening.
-
voetnoot439.
- Het hergeeft, of geeft terug, aan 't ingewand de warmte die 't ontbreekt. Versta, die het te kort heeft, en welke, in behoorlyke maet, onontbeerlyk is voor zyne geregelde werking.
-
voetnoot440.
-
En velt den rottingdamp. Het slaet hem neêr, dryft hem naer onder, en jaegt hem uit in de dusgezegde winden; want daer zelfs kan onze Dichter van spreken, zonder zyne verzen te ontsieren of de kieschheid te kwetsen. - Die duizend rampen kweekt. Dit zal later te pas komen, in den zesden Zang.
-
voetnoot441.
- Het drijft uit, in het zweet. - Zet af, in de ontlasting. - Bedwingt, of houdt tegen door zyne opilatieve kracht, of door versterking van het ingewand. - Ontlaat door vermurwing, of door 't wegnemen der spanning. - Kortom, het sluit en opent, volgens den eisch der omstandigheden en naer den keus door deskundigen gedaen. De wyze dier verschillende werking volgt.
-
voetnoot442.
-
Het werkeloos gedarmt', nu te veel, dan te weinig afzettende, tot plicht en ijver, dat is werkzaemheid, nopend, aensporend. Vglk. IV, vers 304 en de aenteekening.
-
voetnoot443.
-
En, waar de ledigheid. Versta, het verzuim van lichaemsbeweging, van inspanning.
-
voetnoot444.
-
Daar voert het, enz. aan. Het werkwoord aenvoeren zegt hier zoo veel als bybrengen.
-
voetnoot445.
-
Maar waant niet dat zijn nut, het nut van het bitter. - Versterve in de eerste wegen, waer het in de voorgaende verzen bykans uitsluitelyk op aenkomt. Denkt niet dat het bitter, door de maeg ingenomen, zyne heilzame werking bepale tot het gedarmte, zoodanig dat zyn kracht daer verga en elders niets meer uitvoere. Maer dat alles is zoo dichterlyk als nauwkeurig uitgedrukt door het woord versterven.
-
voetnoot446.
-
Neen; het bitter deelt zich meê aen den chijl. Vglk. I, vers 171, alsmede II, vers 67, en de aenteekeningen. - En, te samen met den chyl, in het bloed gestegen zynde, en zich daeraen vermengende,
-
voetnoot447.
-
Doorwatert. De beteekenis van dit woord komt hier nagenoeg overeen met het fransche imprégner. - Baadt, of bespoelt. Doorwateren en baden zyn dus geen synonyma: het eerste dringt in, het tweede omringt. - En drenkt, dat is, verkwikt, versterkt, volgens onze aenmerkingen op vers 255 en 320 van den tweeden Zang. Zie over hetveranderen der vokael in drinken en drenken, zitten en zetten, springen en sprengen, stallen en stellen, vallen en vellen, Bilderdijks Aanteekeningen op Antonides, bl. 97. - In 't kronkelen, of in de menigvuldige kronkels en bogten van dien wel, namelyk van den bloedwel, of de bloedrivier waer het bitter meê omstroomt. Vglk. III, vers 32 en 164, alsmede de aenteekeningen.
-
voetnoot448.
-
Zijn samenwringend zout, zyne styptische of astringerende kracht, hier zout genoemd, alleen door toepassing. - Geheel het vezelstel. Met andere woorden, al de vezels des lichaems, of gansch het lichaem. Het eerste hemistichion van dit vers is de nominativus der dry verba yan 't voorgaende; en het tweede hemistichion is het regimen dier zelfde verba.
-
voetnoot449.
-
Van daar. Namelyk uit hoofde van de heilzame werking des bitters op geheel het dierlyk organisrnus. - De onschatbare baal, of nut ter genezing. Vglk. I, vers 363, en II, vers 312. - Der roemrijke, of wydberoemde Alsemknoppen. Daer staet knoppen, omdat men by voorkeur de opengaende bloemen plukt met het bovenste loof, als de meeste kracht hebbende.
-
voetnoot450.
-
Der scherpe Gentiaan. De Gentiana lutea heet hier scherp, omdat het bitter van haren wortel, die nagenoeg alleen in gebruik is, lang op de tong blyft. - Der honderdguldentoppen. Versta, de toppen, in 't Latyn summitates, of het bovenste van het bloeijend honderdgulden-kruid, welke toppen meest gezocht zyn. Maer wat is honderdgulden-kruid? Eene zonderlinge verbastering van het hier te land vry gemeene Centaureum minus, dus genaemd, omdat, volgens de Fabel, de paerdmensch Chiron er zynen voet meê heelde, gewond door eenen schicht van Herkules. Zie Plinius, Nat. Hist. Lib. XXV, cap. 30, num. 1. In dat woord heeft de halfgeleerdheid centum aurei gelezen, en dit voor het volk vertaeld door honderd gulden, onder welken naem de plant even, en in sommige plaetsen meer bekend is, dan onder dien van Santorie.
-
voetnoot451.
-
Der geurige Melisse, in 't Latyn Melissa officinalis, eene inlandsche artsenyplant van een sterken geur, die veel van de citroen heeft, uit welken hoofde zy ook den naem voert van citrago. - En Kwassië, in 't Latyn Quassia amara, wortel van een amerikaensch heestergewas, dat denzelfden naem draegt. Het is een krachtig tonicum.
-
voetnoot452.
-
Der Kroeze- en Pepermunt. Mede twee officineele planten, in 't Latyn Mentha crispa en Mentha piperitis genaemd, wier smaek, vooral der laetste, duidelyk genoeg uitgedrukt is in het tweede halfvers. In beide uitgaven leest men Kroeze en Peper-munt: wy hebben het hyphen na 't eerste woord geplaetst, dewyl het een en het ander als eigennamen gebruikt, en daerom met een hoofdletter geschreven zyn.
-
voetnoot453.
-
Gy, eedle Oranjeschil, en frissche Oranjebladen. ‘Voor myzelven (zegt de Dichter in zyne Aanteekeningen), zoo wel als by anderen heb ik onvergelijkelijke baat gevonden in 't gebruik der Oranjebladen, met eenige lauwrierbladen daar onder, in de plaats van thee, en op gelijke wijze als deze, gedronken. Sommigen voegen er de Valeriana by. Ik heb er niets tegen.’ - Of de huidige Geneeskunst Bilderdijk in den keus zyner middelen volkomen bystemt, hebben wy niet te onderzoeken.
-
voetnoot454.
-
Mijn eigen hart verraden. Versta, de getuigenis van myn eigen hart ontveinzen. In dusdanigen zin gebruiken de Franschen ook hun woord trahir. Dat hier van het hart gesproken wordt, is misschien bloot eene aenspeling op het woord Oranje in 't vorige vers herhaeld, en dat herinneringen opwekt in den schryver der Vaderlandsche Oranjezucht, te Leipzig door Bilderdijk in 1805 uitgegeven.
-
voetnoot455.
-
En Alanswortel, dat is, de wortel der dusgenaemde Inula Helenium, in 't Fransch Aunée, heden nog gebruikt. - Met de witte Wintersbast, gewoonelyk Cortex Winteranus genoemd. Het is de schors van eenen boom, dien Solander Winterana aromatica heet, en Forster Drymis Winteri. De hollandsche scheepsvoogd Winter was, in 1577, met Drake vertrokken om eene reis rondom de wereld te doen, doch werd door aenhoudend stormweêr genoodzaekt schuilplaets te zoeken in de straet van Magellan. Van daer kwam hy, in 1579, weêr naer Engeland, de schors medebrengende, aen welke hy zynen naem gaf, en wier genezende kracht hy op de terugreis ondervonden had. De cortex winteranus is een stimulans; hy wordt hier wit genoemd uit hoofde van de oppervlakkige kleur die een weinig naer 't aschgrauw trekt, en nog bleeker is wanneer het de canella alba geldt, welke met den Wintersbast veelal verward wordt, ja er 't gewoone Succedaneum van is, en er al de eigenschappen van heeft. De Lezer bemerke dat er niet staet Winterbast, maer Winters: het eerste zou op het denkbeeld leiden van het koude jaergetyde, daer integendeel de s genoegzaem op een' eigen naem verwyst.
-
voetnoot456.
- En Péruus weldaad, De Dichter meent den kostbaren kinabast, vroeger algemeen Cortex peruvianus genoemd, omdat de eerste Kina uit Peru naer Europa gebragt is. Thans komt hy mede uit andere deelen van Zuid-Amerika. - Die aan lage struiken wast, Zulks is van al de soorten van Kina niet waer, maer van sommige, en derhalve voldoende om Bilderdijks gezegde te wettigen.
-
voetnoot457.
-
Maar die niettemin edeler, dat is, grooteren, hoogeren roem verdient dan Boschahorn en Ceder. Twee by uitstek hooge boomen, beide in 't Latyn het adjectief sublimis toelatende, en waervan de eerste, Platanus genaemd, ook vooral den bynaem van silvestris aenneemt. Zulks verklaert hier de samenstelling.
-
voetnoot458.
-
Voor wie. Het pronomen ziet terug op Péruus weldaad van vers 456. - De koorts zich buigt gelijk mijn zwanenveder. Gelyk de pen, waer de Dichter dit zyn vers meê schryft, buigt in zyne hand. Schoone en edele vergelyking, des te bevalliger, omdat de Lezer er door verrast wordt en er toch aenstonds al de gepastheid van opmerkt. Hierby dient geweten dat de Kina niet alleen het hoofdmiddel is tegen de koorts, maer tevens een der voornaemste tonica.
-
voetnoot459.
-
Die het grillig vers ontziet, vreest, omdat zy te groot of te vreemd zyn, en het er zich niet naer plooijen kan.
-
voetnoot460.
-
Ja, zelfs de scherpe Aluin. Een adstringeerend zout, dat de aerde in sommige streken oplevert, en van zuren, scherpen smaek is.
-
voetnoot461.
-
Wanneer ze. Bilderdijk had moeten hy zeggen; want, volgens zyn eigen Geslachtlijst, is het woord mannelyk even als 't fransche alun, dat men in onze tael overgenomen heeft. - Aan zachte gom. Versta de dusgenaemde arabische gom. - Of aen Salebslijm. Het tweede deel dezer samenstelling beteekent hier wat men in de tael der kunst mucilago heet. De Saleb is een wortel of een uitwas van de dusgenaemde Orchis mascula, en byzonder ryk in de gemeende slym. - Vereenigd zynde.
-
voetnoot462.
-
En haar stroeve walging lenigt, of verzacht. De smaek van den aluin is byzonder walgachtig, en stroef op de tong die er, als 't ware, door samengewrongen wordt. Zie onze aenmerking op vers 386 hiervoren.
-
voetnoot463.
-
En gy vooral, metaal. De Dichter eindigt zyne opnoeming der versterkende artsenyen met den lof van het Stael, of eerder van 't yzer en van diens heilzame werking. - Dat, waardiger dan goud, hetwelk, mag men zeggen, alleen tot sieraed strekt, terwyl het yzer allerhande diensten aen het menschdom bewyst.
-
voetnoot464.
-
En veld en akker bouwt. De twee woorden, gelyk zy hier gebruikt zyn, brengen de verschillende denkbeelden meê van het latynsche campus en ager, waervan men het eerste loepast op eene uitgebreidere vlakte of plein dan die door het tweede gewoonelyk aengeduid wordt.
-
voetnoot465.
-
Door Natuur, of door de natuerlyke werking der organen, in 't levensnat, dat is het bloed, ontbonden of opgelost, vermengd,
-
voetnoot466.
-
De vaste deelen des lichaems voedt, in aarde en vocht omwonden. Volgens de spraekkunstige woordenschikking zou het gezegde in dit hemistichion te betrekken zyn tot vaste deelen; doch zulks is de meening des Dichters niet. Omwonden wordt, even als ontbonden des vorigen regels, gezegd van het metaal of het yzer, als ligt op te maken is uit de volgende verzen.
-
voetnoot467.
-
Het zij gy, onder de aard, waer de minerael-waters gevormd worden, - met zwavelstof of solfer verknocht, gepaerd, vereenigd, gelyk vele dier waters mengsels van yzer en solfer in oplossing houden.
-
voetnoot468.
-
U als een oker mengt aan 't borlend adervocht der wellen, of springbronnen. Het of de oker is eene zachte metael-aerde, grootendeels bestaende uit yzer-oxied dat er de kleur aen geeft. Men onderscheidt hoofdzakelyk dry okers (daerom staet er in Bilderdijks vers niet de, maer een oker), de bruine, de gele en de roode, welke laetste vroeger door de Artsen veel gebruikt werd onder den naem van Bolus Armeniae. Thans zyn de okers overgelaten aen schilders en verwers. De Lezer ziet nu waer de aarde van vers 466 op zinspeelt. Hy bewondere tevens de schoone, dichterlyke en nauwkeurige uitdrukkingen het borrelend adervocht der wellen, en vergelyke I, vers 126.
-
voetnoot469.
-
Of dat gy vermomd, onder eene vreemde gedaente, door 's menschen kunstbewerking, door de kunst van den Chimist of van den artsenymenger, die het yzer verbergt in menigvuldige preparaten,
-
voetnoot470.
-
Heel d'artsenyschat. Geheel den schat van geneesmiddelen welke de Natuer oplevert of de kunst bereidt. - Trotst, dat is uitdaegt om u na te doen in spier- en zenuwsterking, in het versterken van spieren en zenuwen. Trotsen heeft hier de beteekenis van het fransche défier, maer 't is schooner en krachtiger.
-
voetnoot471.
-
Zoo dra slechts. Versta, mids alleenlyk, in 't Fr. pourvu seulement que. - 't Gevoelig brein uwen prikkel verdraagt, of uit kan staen.
-
voetnoot472.
-
En dat het niet, te vroeg, dat is ontydig of van onpas, door u ('t yzer) in zuisling omgejaagd. Zoo veel als aengerand door draeijenissen, in 't Fransch vertiges, als inderdaed de yzer-preparaten niet zelden veroorzaken. Vglk. II, vers 411, en IV, vers 162. Het woord omjagen is uitmuntend om het pynelyk gevoel der zwymelingen te kenmerken, waerby men als 't ware omgevoerd wordt, en draeit met al de voorwerpen waer men van omringd is.
-
voetnoot473.
-
Aan maag en ingewand zijn wieling. Dit laetste zegt zoo veel als het fransche tournoiement, en het pronomen ziet terug op het brein van vers 471. Zie onze aenteekening op vers 45 van den derden Zang. - Doet ervaren, ondervinden, beproeven.
-
voetnoot474.
-
En braking opwekt, of voortbrengt, als inderdaed de draeijingen in het hoofd gewoonelyk doen. - Die geen heulsap kan bedaren of doen ophouden, omdat de oorzaek er niet door weggenomen wordt of kan worden. Alles is zoo wetenschappelyk waer, als dichterlyk schoon. Bilderdijk merkt op deze plaets het volgende aen: ‘Den onbeschrijflijksten graad van het hier aangeroerd uitwerksel van het te onpas gebruikte staal heb ik zelf in mijn vroege jeugd ondervonden, wanneer my een middel van het toen uitgekomen Donum Chemicum van Loofs werd opgedrongen, het geen toen als een soort van panacee, waaraan men een' Mercurialen aart onderstelde, in taaiheid van vochten en daar meê gepaard gaande cachexie en zwakheid werd aanbevolen, maar by onderzoek naderhand bleek een bloot Martiaal te zijn.’
-
voetnoot475.
-
Gewis, geen graauwe mosch. De meesten schryven mos, wat Bilderdijk voor even goed houdt. - Van IJslands dorren grond, De Dichter meent den dusgenaemden Lichen yslandicus of Cetraria yslandica, bruin en grauw van kleur, zeer gemeen in het dorre, afgelegen Ysland, maer tevens voorhanden in al de noordelyke streken van Europa. Zie onze aenteekening op vers 190 van den derden Zang.
-
voetnoot476.
-
Heeft zulk een wonderkracht, als het yzer en zyne verschillende preparaten. - Hoe voedende en gezond die mos anders ook zy. Inderdaed de gemeende Lichen is niet alleen kostbaer als versterkend geneesmiddel, maer tevens een zoo uitmuntend voedsel, dat de Yslanders er hun onderhoud in vinden gedurende een groot gedeelte des jaers.
-
voetnoot477.
-
Gy, wonderdadig Staal. Zoo noemt men 't gewoonelyk, ofschoon er eigentlyk yzer meê gemeend wordt, maer zuiver yzer, als waer het stael vroeger voor doorging. - Zoo, dat is, indien scepters voor u bogen, wanneer gy in de hand des veroveraers uwe kracht deedt uitschynen.
-
voetnoot479.
-
En, schikt, dat is, beschikt ge op 't krijgstooneel, op het slagveld, waer de twistende volkeren bloedige treurspelen uitvoeren. - Van purper en van throon, van het purper en den troon der koningen. Zie onze aenmerking op vers 213 van den derden Zang.
-
voetnoot480.
-
Gy geeft in 't klein Heelal. Versta, in den mensch, of liever in 't menschelyk lichaem, het Mikrokosmos der middeleeuwsche Alchymisten. Zie onze aenteekening op vers 94 van den vierden Zang, - Gelijk in 't groot Heelal, of de wereld, den toon. De uitdrukking den toon geven beteekent eigentlyk den klank aenheffen waerop gespeeld of gezongen moet worden; oneigentlyk de handelwyze van anderen regelen. Dit laetste is het hier: namelyk het yzer geeft den toon aen al de werktuigen, met hun kracht by te zetten en in staet te stellen hunne funcliën te verrigten. Het woord is des te gepaster, dewyl, in de tael der kunst, het yzer onder de voornaemste tonica, dat is magt en spanning gevende artsenyen, gerekend wordt.
-
voetnoot481.
-
Mits. In 't Fransch pourvu of à condition que. - By gepaste gift. Versta: met behoorlyke en volgens den eisch der omstandigheden gegeven dosis. - Met koude bron begoten. Versta, met koud water, of kouden drank, als gewoonelyk voorgeschreven wordt aen den zieke die yzer neemt. De zin of de gedachte luidt: mits gy in gepaste maet gegeven, en met koude bron begoten wordt.
-
voetnoot482.
-
Aan kluisters opgesloten. Versta als of er stond: in 't ziekvertrek gebonden en opgesloten.
-
voetnoot483.
-
Het lijf, enz. De samenstelling des volzins is zeer kunstig. In proza zou men zeggen: mits gy... en dat het lichaem van die u gebruikt (met andere woorden, de zieke) niet, als gekluisterd, in 't ziekvertrek opgesloten zy, maer de frissche lucht inademe en aldus borst en leden versterke.
-
voetnoot484.
-
En geen lichamelyke beweging schuwe, maer wandele, gelyk by 't gebruik der martialen altyd aenbevolen wordt. - Noch andere levenswet verzake. Dit zinspeelt op de res non naturales in den vierden Zang verhandeld.
Zie daerdan de groote verscheidenheid van middelen die (behalve het Stael, hetwelk een heroïcum op zyn eigen is) uit het bitter genezingskracht ontleenen. De Dichter heeft ze aengewezen en leeren kennen; maer hun gebruik moet door de Geneeskunst geregeld worden. Zulks is dan ook zyn laetste raed in de volgende aenspraek, die tevens tot slot van dezen vyfden Zang en tot voorbereiding van den zesden dient, zoo natuerlyk, zoo ongedwongen, dat alles van zelf schynt te gaen, doch ja het groot genie verraedt, 't geen immer zyn' weg vindt.
-
voetnoot486.
-
Zich aan uw voeten vlijen, om u eene bede te doen. Zie IV, vers 458 en de aenteek. en vglk. boven, vers 386.
-
voetnoot487.
-
Tot zoo verr' af gerend. Zinspeling op de vyf Zangen, hier zoo goed als voltooid. Zie onze aenteekening op vers 189 van den tweeden Zang.
-
voetnoot488.
-
Verademe, en een oogenblik rust scheppe. - En het oog bedachtzaam rugwaarts wende, om te zien of zy hare taek, haren pligt geheel vervuld, ofzy niets vergeten, niets verwaerloosd heeft, dewyl het nog tyd is het verzuim te herstellen. Aldus is hare rust zelf nuttig, en hare liefde steeds werkzaem.
-
voetnoot489.
-
Wy naderen den eindpaal onzer lange loopbaen. - Doch waar zijn zy, die ons volgen? Hoe velen hebben die loopbaen met den Dichter tot dus verre afgerend, en hunne kwael genezen door de middelen welke hy heeft aengetoond?
-
voetnoot490.
-
Ach! de meesten zyn onder wege gebleven, en het rugwaert ziende oog zyner Zangster ontwaert ze, niet volgende, maer - kruipende, in hun kwaal en onmacht als verzwolgen, en dus onbekwaem om meê vooruit te streven.
-
voetnoot491.
-
Vertwijflen ze aan 't bereik, enz. Versta: wanhopen zy van het voorgestelde doel te kunnen bereiken, namelyk de genezing, tevens hun doel, en het doel des Dichters in zyn dichtwerk.
-
voetnoot492.
-
De pijnen klemmen, en weêrhouden hen. - En die pynen vermeesteren hun gevoel, zoodanig dat de lyders alle beheer op zich zelven verloren hebben, en zich overgeven aen de wanhoop.
-
voetnoot493.
-
Hun kniën wanken. Aldra zullen zy zelfs niet meer voortkruipen, maer blyven liggen. Wanken is onvast, onbestendig zyn, heen en weêr gaen, waervan 't frequentatief wankelen. - En de dood zweeft voor hun oogen. Dit, en de dry verzen die voorgaen, zinspelen op de ongemakken en de toevallen, welke in de hier verhandelde ziekte voorkomen, en die by de algemeene genezing somtyds byzondere middelen vorderen. Het beschouwen dier toevallen, en hoe men ze af moet keeren, maekt de stof uit van den zesden Zang, die hier voorbereid wordt.
-
voetnoot494.
- Te rug fan op onze voetstappen, o Geneeskunst die my voorlichten moet! Zie III, vers 363. - En volgen wy beide de stem van 't mededogen.
-
voetnoot495.
-
Haast keeren we allen te samen. - En zy, die nu achter gebleven zyn', door uwe byzondere zorg en bekwame middelen gesterkt op de baan, welke zy met ons ingeslagen hebben, bereiken zy mede den eindpael, en
-
voetnoot496.
-
Biên (bieden) ze u den dank van 't hart, u dierbaer omdat hy
opregt is, - en ons den lauwer aan, de edele dichterskroon. Wie zulke verzen,
zulke poësie koelmoedig lezen kan, is te beklagen.
|