Winterbloemen
(1811)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 92]
| |
De drie lessen of voorschriften van het recht. De goede Roomsche Vorst oprecht
Ga naar voetnoot(*)
(Want, zeg ik justinjaan,
Dat vlijt in onze maat zoo slecht)
Heeft goed zijn zaak verstaan,
't Is waar, hy had een klein gebrek:
Hy was met vrouwen wat te gek;
Maar, wat zijn lijvig Wetboek raakt,
Een ander schepp' wat beters op,
Hy, Keizer met en zonder kop,
Ga naar voetnoot(†)
Hy sloeg den spijker op de knop,
En heeft het wel gemaakt.
| |
[pagina 93]
| |
Drie Lessen gaf hy in zijn wet,
Waar alle plicht op rust:
En wie op die præcepta let,
Dien is het Recht een lust.
Daar schuilt een overdiepe zin,
Een magazijn van leering in;
En die ze tot den grond doorziet,
Die wijkt den ouden Salomon,
Zoo vol van wijsheid als een ton
(Hoewel hy zich op 't laatst verzon),
De minste stroobreed niet.
Ook Keizer Karel wist zeer wel
De waarde van dien schat:
Hy muntte ze op zijn pachterspel,
Dat niemand ze vergat..
Ga naar voetnoot(§)
Zy zijn, in stylo nomico,
Het een: honeste vivito!
Het tweede: læde neminem!
En, 't grootste en derde na die twee:
jus suum cuîque tribue!
Al, spreuken, krachtig als gelee,
En woorden, vol van klem.
| |
[pagina 94]
| |
Het eerste voorschrift zegt, verduischt:
hou altijd uw fatsoen!
Wees zoo gekleed, gehoofd, gehuisd,
Als lui van aanzien doen.
Een koets, een dienstbô vijf of zes,
Een vierspan dravers, een maitres,
Met speel-, concert-, en dansparty,
Een kostbre tafel en zoo voort,
Met alles wat het hart bekoort,
Of tot den goeden toon behoort,
Het zij dan wat het zij.
Het tweede heeft niet min gewicht:
trap niemand op zijn teen!
Toon, wien het zy, een fraai gezicht,
Hoe ook uw hart het meen'.
Toon nooit den slechthoofd of pedant
Zijn domheid of zijn onverstand.
Geef elk volop van lof en prijs:
En, loopt het ook wat buitenbeensch,
Wat bochelrecht, of kuit-op-scheensch,
Wees alles steeds met ieder eens;
Hoe zot dan ook of wijs!
| |
[pagina 95]
| |
Het derde, van nog meer belang,
Zegt, naar den eisch verklaard:
Haal alles naar u, grijp en vang,
Is 't slechts de moeite waard;
En sta alleen de varkensdraf
aan 't oovrig vee van menschdom af,
Die sukkels zijn niet anders waard. -
Cuïque, jus quod suum
est!
De soep waar meê men zwijnen mest! -
Aan liên van oordeel hoort het best,
De vettigheid der aard.
Ja, wie die lessen wel betracht,
Die man behoeft niets meer.
Het eerst præceptum maakt geacht,
't Houdt aanzien op en eer. -
Het tweede voorschrift maakt bemind,
En houdt ons ieder zot te vrind. -
Maar 't laatste schaft den overvloed. -
Gewis, die deze wijsheid schreef,
Die knevel wist wel wat hy dreef,
En was geen slechte bloed.
| |
[pagina 96]
| |
Nog eens. - honeste vivito
Beveelt, als 't eerst gebod:
‘Een mensch moet leven comme il
faut;
Niet, als een poovre zot.’ -
Het tweede heeft niet minder kruim:
‘Breng niemand in een kwade luim;
Geens stervlings gunst dient ooit verscherst.’
-
Doch 't laatst bevat het schoonst idee:
jus suum cuîque tribue!
‘Deel 't zwijnenvolk de spoeling meê,
Maar gy, behou de gerst!’
|
|