De voet in 't graf(1852)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 102] [p. 102] Toekomst. Il tempo passa e l' ore son si pronte A fornir il viaggio, Ch' assai spazio non aggio Pur a pensar com' io corro alla morte. petrarcha. De Tijd vliegt ijlend om en de uren loopen af, Te snel om voor de reis het noodigst te bezorgen: Waar blijft me een oogwenk dat ik denken kan aan 't graf? Straks overvalt my 't licht van d' aan te breken morgen Die uit een andre kim, met onbekende gloed My toeblikt en het hart des stervlings siddren doet. Die nieuwe horizont sluit onbekende streken By nieuwen hemel in. Verwachting, ach, ge ontzet! Zijn 't donders van de Wraak die 't kloppend hart verplet, Zijn 't beemden van genot - wier glans ik aan zie breken? - Ach! hoe verwierve ik my een rustplaats in dat oord? Verdienstlooze, in het hart van zelfverwijt doorboord! Rampzaalge, neen; zoo deugd, zoo reinheid van geweten Dat loon verdienen kon, 'k verbeurde 't duizendwerf: Ja, 'k moet, door 't hart geperst, my-zelf misdadig heeten, En steeds verpeste prooi van 't zondig zeilverderf. Wat zoude ik hopen, ik? Verplettring waar genade Zoo dit Rechtvaardigheid in d' eisch des rechts verzaadde. Maar ô! wat lichtstraal breekt me uit hooger hemel aan! Een God, die voor mijn schuld met lijden heeft voldaan! [pagina 103] [p. 103] Hy reikt Zijn zuivre hand aan Adams vloekgenooten, Hy die mijn broeder werd, voor my in 't lichaam trad, En me uit mijn vlekken wiesch in 't zondezuivrend bad! Ja, Heiland, 'k grijpe u aan, Gy zult my niet verstooten! Roll', loei', en raatle dan de donder om my heen, 'k Ben met Uw bloed bedekt, en zeker aan Uw zijde; Uw heiligheid zal me in mijn naaktheid overkleên, En juichend trede ik op als de Uwe, en Uw bevrijde. 'k Ontfang van uit Uw hand den onverdienden palm, En smelt mijn Hallels met der Englen gloriegalm! 1826. Vorige Volgende