De voet in 't graf(1852)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Driften. Daar is geen mensch die heerschappy heeft over den geest. de prediker. 't Waar de rust van ons gemoed, Vrij te zijn van driften: Maar zy zijn er, kwaad en goed; 'k Heb ze dus te schiften. - Doch ook 't goede wordt tot kwaad, Als 't in hartstocht overgaat; 'k Moest ze dus betemmen, Meester blijven van mijn ziel Dat zy in geen banden viel Die het hart beklemmen. [pagina 104] [p. 104] 'k Heb dus ieder oogenblik Van geheel mijn leven, In geduurzaamheid van schrik, Vlijtig acht te geven Dat die toom my nooit ontschiet'; En zie daar mijn rust te niet! 't Is angstvallig waken; Op de wacht staan nacht en dag, Dat er nooit een opstaan mag Die op hol kon raken. Ach, wat stikvol wriemelnet Van vergifte slangen, Met een doodsvenijn besmet, Houdt mijn borst gevangen! Glipt er slechts eene enkele uit 'k Ben het wis verderf ten buit! Kan ik ze al bewaren? Adders, nog voor 't oog te kleen, Glippen reeds door 't garen heen; Kruipen door mijne aâren. Ach! daar ligt mijn hoop verwoest! Aan die fraaie Reden, Die den teugel houden moest, Is de band ontgleden: Ja, in 't broeinest van mijn hart Is zy-zelf daarin verward; Dwaasheid is mijn pogen. Neen, de rust waarnaar ik tracht, Eischt geen menschelijke macht, Maar Gods alvermogen. [pagina 105] [p. 105] Wat dan? Zorgloos voortgeleefd? - Neen; tot dien gevloden, Die den bidder krachten geest Om het kwaad te dooden: Die een onverwrikt gezicht Op ons binnenst houdt gericht. En door Hemelstralen 't Zuivert, heiligt, en 't herkneedt, Om, ten tempel toegereed, Zelf in af te dalen! 1825. Vorige Volgende