Liefde en ballingschap. Brieven 1795-1797
(1997)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdBrieven 1795-1797
[pagina 175]
| |
Bilderdijk aan zijn vrouw. Londen, 22 december 1796Na lange tijd krijgt Bilderdijk een brief van zijn vrouw in handen die zeer vriendelijk gesteld was en waarin ze hem zelfs geld aanbood: ‘zeg mij je gedachten over het toekomstige en laten wij samen een plan maken ik ben tot alle vriendelijke schikkingen genegen en geloof mij dat als ik je schijn te haten je nog meer dan enig sterveling bemin en geen groter verdriet zou er voor mij zijn dan dat jij 't nodige niet had en ik vraag je je weet wat ik nu heb betrek dus van mij zoveel geld als je nodig hebt’.
Lieve dierbare! Jouw brief van 21 november kreeg ik gisteren (juist op de 21ste van deze maand) in handen. Zes posten die achter elkaar uitgebleven waren, kwamen die dag tegelijk aan; ik kreeg echter geen andere brieven uit Holland dan deze van jou, en ik verlangde er ook geen andere. Dubbel, tiendubbel welkom was hij mij, omdat ik er je eigen, je teder en voor mij altijd zo beminnelijk hart in terugvond, dat ik zo lang (helaas!) in je schrijven gemist had. Ach! het is toch gemaakt om overeen te stemmen met het mijne, waarom zou je het dan sluiten voor de stem die erin spreekt. Nee, mijn hart mistrouwde je nooit, het voelde dat je van mij houdt, ja al was het in weerwil van jezelf, van mij houden moest met dezelfde onvervalste hartstocht die ik voor jou voel, en eeuwig voelen zal. Wees dan de mijne en betoon je de mijne, die de grootheid waard is waartoe wij geroepen zijn, en de echtgenoot verdient die jou boven alles hoogschat. God zal ons eenmaal de rampen vergoeden die wij samen doorstaan hebben. Laten wij alleen niet vooruitlopen op zijn aanbeden en niet anders dan wijze raad, en laten wij getrouw aan de plichten leven die op ons rusten. Wat de publieke zaken betreft, je begrijpt wel dat ik daarvan in brieven niets kan of mag laten uitlekken, welke zekerheid er ook schijnt te zijn in de weg die onze brieven over en weer aanhouden. Wat mijn persoonlijke positie betreft durf ik je wel te melden dat ik in Engeland geen gevestigd bestaan heb of wens, vanwege de gebeurtenissen waarvan ik verwacht dat ze zeker zullen plaatsvinden, waaronder wel in het bijzonder de aanstaande val van dit rijk. Ondertussen is het door de werkelijke crisistoestand bij de vrede die nagestreefd wordt, niet mogelijk dit rijk te verla- | |
[pagina 176]
| |
ten voor er over dit grote punt beslist is.Ga naar eind186 Ik leid hier een heel onzeker leven, nu eens verdien ik iets met onderwijs in de talen en wetenschappen of met portretschilderen, dan weer heb ik niets, en zo sukkelend vind ik het levensonderhoud, al is dat zeer bekrompen, voor mij en neef Texier, die nu sinds augustus bij mij is en tot mijn last komt. God is goed en zorgt des te zichtbaarder voor mij, naarmate ik minder voor mijzelf kan zorgen. Denk echter niet, dierbare, dat ik van jou iets wil krijgen. Nee, ik kan niet zeggen volstrekt gebrek te hebben, en al had ik het, dan zou ik nog niets bij jou willen halen, voor wie het mijn plicht en verlangen is te werken en in het levensonderhoud te voorzien. God geve dat dit voor mij gauw weer mogelijk is. Intussen moet jij gebruiken wat zijn weldadige voorzienigheid in je handen gegeven heeft voor jou en ons dierbaar kind. Je aanbod vertedert mijn hart helemaal en mijn tranen vloeien terwijl ik dit schrijf. Nee, mijn lieve! ik zal je van het weinige dat je hebt niet beroven! God verhoede dat! Leef daarvan zoals het betaamt; liever onthoud ik mij van het nodige dan dat jij opnieuw bekrompenheid moet lijden, of dat ons aanzien in Holland, dat tot mijn vreugde zo goed door jou gehandhaafd is, geschaad zou worden. Het is zoals je zegt, Elter heeft mij enige maanden geleden in het geheim f 200 overgemaakt en vader eveneens ongeveer zoveel. Wat is dat toch, dat het gedrag en de correspondentie van allebei zoveel liefde en tederheid voor mij uitstralen en jij niet op dezelfde voet met hen schijnt om te kunnen gaan? - Of is het in de wereld altijd een vaste regel dat wie ooit een geschil met mij gehad heeft, het moet verhalen op degene van wie men weet dat die mij dierbaarder is dan mijzelf? Nee, hun bedoeling kan het niet zijn, mij in jou te willen grieven; het moet een of ander ongelukkig misverstand zijn, dat ik van zo veraf niet kan ophelderen, maar dat me verdriet doet. Als ik in Holland kon komen, zou het snel voorbij zijn, lijkt mij. Ik beken dat uit je opgave van ontvangen en uitgegeven geld blijkt dat je zeker zuinig geleefd hebt. Wat het wonen op kamers betreft: als je daar kort na mijn vertrek toe overgegaan was, zou ik gedacht hebben dat je daaraan goed gedaan had, maar nu kan ik niet anders dan instemmen met je overwegingen daarbij. Zeker zou het bij lange na niet besparen wat er ten opzichte van je respect verloren zou gaan; zeker zou het je in Den Haag helemaal | |
[pagina 177]
| |
niet passen.Ga naar eind187 In de tegenwoordige tijdsomstandigheden zou het voor al degenen die het oog op jou gevestigd houden en van jouw gedrag en houding hun hoop en vrees voor de algemene zaak laten afhangen, lijken alsof men nu de hoop op een verandering moet opgeven. En toch is het van het grootste belang dat men de hoop op de verandering die men tot nu toe koesterde, niet opgeeft, vooral niet nu. Uit de berekeningen die je maakt, moet ik afleiden dat nu de meubels en boeken &c. vrij zijn. Is dit zo? of heb ik het mis? Schrijf mij dit eens duidelijk, omdat ik van alles wat er sedert de overeenkomst (waarvan Van der Linden mij een afschrift gestuurd heeft) gebeurd is, geheel onwetend ben. [...] |
|