Bilderdijk aan zijn geliefde. Londen, 14 december 1796
Nee, mijn oneindige schat! mijn teder beminde! Nee, het is geen bloed, geen tranen, geen verdriet van je zoet engelenhart wat ik verlang! Ach met hoeveel, hoe buitensporig veel vreugde zou ik mijn bloed vergieten om jouw geluk, je rust te herstellen! Nee, mijn meest beminde, het is liefde, warme liefde alleen die ik vraag! Het is jouw kostbare liefde, jouw zachte liefde alleen die mij gelukkig kan maken, die de pijnen kan helen, het verdriet, de smarten, het onrecht, alles wat ik moet verdragen; en een flink besluit, als dat voorkomt uit die liefde, kan alle kwaad en de verlegenheid en besluiteloosheid die over mij gekomen zijn, verdrijven. Spreek niet over vergiffenis, liefste schat! Ach, steek de dolk in dit bedroefd en bedrukt hart, en een kus van die goddelijke lippen, een vriendelijke blik van die hemelse ogen die ik aanbid, zullen mijn wrede dood omkeren in het meest gezegende, heerlijkste leven. Maar als ik soms klaag, als de overmaat aan ellende soms aan mijn trillende handen een harde en onbezonnen uitdrukking ontlokt, die mijn teder hart afkeurt, ach, reken die dan de arme ellendige desperado niet aan, die in de doodspijnen die hij lijdt, zijn verstand, zijn oordeelsvermogen, zijn begrip verloren heeft. Nee, mijn lieve engel, maak me gelukkig doordat ik je kan zien, doordat ik een enkele gunst van je geliefde hand kan krijgen, laat me die lieve hand aan mijn bedroefde borst drukken, en - leef voor mij, leef om mij te beminnen - dan wens ik niets meer. Maar om verstoken te blijven van de levenopwekkende