Liefde en ballingschap. Brieven 1795-1797
(1997)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdBrieven 1795-1797
Bilderdijk aan zijn schoonzus. Londen, 11 december 1796In een door Bilderdijk vernietigde brief moet zus Elter aan hem uitgelegd hebben wat de bezwaren van Catharina tegen hereniging waren. Bilderdijks vrouw moet tegenover haar zus geklaagd hebben over zijn houding bij haar zwangerschappen en haar bevallingen. Al in een brief van circa 10 juli 1795 had ze Bilderdijk zelf aangevallen om zijn ‘mishandelingen in mijn zwangerschap bedreven’. Ze heeft hem verder ver- | |
[pagina 167]
| |
weten haar brieven niet te beantwoorden en haar buiten alles te houden. Voorzichtig introduceert Bilderdijk nu ook Wilhelmina bij Petronella, hoezeer hij ook nog suggereert aan zijn vrouw te hangen.
Lieve waarde! Nauwelijks had ik mijn vorige brief aan jou verzonden, die je nu ongeveer veertien dagen geleden ontvangen kunt hebben, of ik kreeg jouw verkwikkende van 8 november, die heel lang onderweg is geweest. Heb dank voor die lieve, troostrijke en medelevende brief, en voor de ophelderingen die je me daarin geeft. - Ik heb er vaak aan getwijfeld of zij niet soms in haar gedachtewereld ten prooi viel aan ingebeelde hersenschimmen, want nooit kon ik aanvaarden dat de onbeschaamdheid in het bedenken en openlijk uitspreken van leugens (die dikwijls zelfs belachelijk tegenstrijdig waren) opzettelijk zo ver kon gaan als ik talloze malen ondervonden heb, nadat ik er al te lang de dupe van geweest was. Hoe het zij, het is zeker dat zij nooit een moeilijke bevalling gehad heeft, en dat zij altijd door juffrouw Van Dyk (wonende aan de Spookbrug) geholpen is, en de eed van de vroedvrouwen geheel in strijd is met het verhaal van mijn vrouw.Ga naar eind178 Maar ik bega een stommiteit door er jou over lastig te vallen. Vergeef me dit! - Ik heb haar brieven nooit onbeantwoord gelaten, maar ben zeker altijd heel terughoudend geweest (daarin heeft ze gelijk) met haar iets van de stand van zaken te melden (en dus van mijn vooruitzichten, die daaraan gekoppeld zijn zolang er een algemene verwachting is). En kan of hoor ik anders te doen? - Verschillende malen heb ik op het punt gestaan te eisen dat zij hierheen kwam. En misschien had ik het gedaan als ik er niet bang voor was dat een stellige weigering mij zou noodzaken stappen te nemen die ik óf niet kon uitvoeren in de tegenwoordige toestand van de twee landen, óf die zouden leiden tot een wending naar dat doel dat zij zoekt en dat ik verfoei. Het zou haar (met haar koppigheid, eigenzinnigheid en verkeerde ziensen handelwijze) in een verschrikkelijk ellendige staat brengen, nog eerder dan ze zelf denkt. - Ik zou wel willen dat je mijn twee brieven (de eerste het antwoord op dat fraaie voorstel en de andere dat op haar repliek) te lezen kon krijgen, en mij jouw oordeel daarover en over de uitwerking die ze gehad hebben, kon en wilde meedelen. - Haar gedrag geeft geen aanleiding tot opspraak! Je geeft me het leven terug! Ik verwachtte, ik veronderstelde niets | |
[pagina 168]
| |
anders, maar wat moest ik denken toen ik dat voorstel ontving?Ga naar eind179 Wat je me van Louise vertelt, maakt me gelukkig. Ach! hoe kan ik jullie liefde, jullie weldaden, jullie tederheid, dierbare vrienden! ooit naar waarde schatten! Ik zal proberen hier een kleine brief voor het kind bij te sluiten, maar lees die eerst, en geef hem dan of houd hem achter, wat je het beste lijkt: je weet hoe ik daarover denk. Ze mag van mij houden, maar nu moet zij alleen naar jullie liefde en goedkeuring dingen. Dit moet het beginsel van al haar gedrag zijn en ik vrees dat ik, hoe ik het ook stel, ongewild nadeel aan dat enige principe zou kunnen doen. [...] Van Elius hoor ik niets; alle berichten die ik nu sinds 21 maanden uit Den Haag krijg, luiden steevast en eenstemmig: ‘Met je kinderen gaat het goed.’ Ziedaar de vaste formule!- Je brief heb ik verscheurd, zoals je verzocht. Ik zou wel willen dat je mijn vers op mijn portret, dat bij mevrouw mijn vrouw is, zou zien. Zou je het niet kunnen vragen? Zelfs had ik graag dat het bij mijn andere stukjes bij jullie bewaard werd. - Want, lieve - ik heb tegenwoordig de tijd niet om het over te schrijven, evenmin als enkele andere die ik je graag zou doen toekomen (ofschoon niet belangrijk). Als ik kan, dan voeg ik hier misschien nog iets bij. - Ik hoop wel dat je het vers op... (ja, hoe heet het ook weer?) gekregen hebt? 't Zal drie maanden geleden zijn dat ik het maakte. Zo niet, ik heb begrepen dat de heer Izaak Overploos er een afschrift van heeft, zonder dat ik echter weet van wie.Ga naar eind180 In elk geval zal ik hier een klein gebed bij sluiten, gemaakt op verzoek van een jong meisje dat heel aardige vorderingen maakt in onze poëzie. - Maar mag ik je weer lastigvallen? Bij de verzen uit Boëtius die ik bij Uylenbroek gelaten heb, is een Gebed, en ook heb ik bij dezelfde man een vertaling van 't Gebed van Kleanthes gelaten, evenals een klein gebed van een oosters dichter (ik weet niet of het Hafez is, o mijn verzwakt hoofd!).Ga naar eind181 Van deze drie stukjes had ik zo graag een afschrift! Als het kon en als het geen misbruik maken is van jullie goedheid! - maar dit zou het zijn! Vergeef het mij.- Het laatste, dat ik helemaal kwijt ben, zou ik willen hebben omdat ik meen dat het een heel sterke overeenkomst heeft met een uitgebreider Gebed van het genoemde meisje, en dat is inder- | |
[pagina 169]
| |
daad uitstekend. - De twee andere interesseren mij meer en om andere redenen. Ik heb het hier behoorlijk druk, en er is enig vooruitzicht om onze Texier, die helemaal ten laste van mij komt, een bestaan te bezorgen. - Twee goed gelijkende afbeeldingen (wat werkelijk toevalswerk is, want ik ben daar in het algemeen niet sterk in) hebben mij sinds kort naam onder de portretschilders gegeven. Ook vraagt men aan mij onderwijs in de logica. - Enige dagen geleden kreeg ik het verzoek om op Kaap de Goede Hoop een Academie te gaan oprichten. Er werd mij een schitterende toekomst voorgehouden en een zeer ruim inkomen beloofd. Zou mijn vrouw met mij daarheen willen? Ik heb daar veel, zeer veel vrienden van verschillende nationaliteiten, en uit de hoogste kringen. Met hun vrouwen zou zij een aangenaam leven kunnen hebben, wat haar eerzucht zou strelen. Maar alleen, zonder vrouw! ach! als ik ten onder moet gaan in die kwijning, waarom de dood dan zo ver gezocht?- Ik heb je al een hele tijd niets gemeld over wat tot mijn Ellendige WaarnemingenGa naar eind182 hoort. Ik schrijf ze wel niet meer op (neer had ik daar bijna gezegd, op zijn Engels), maar ik blijf ze wel maken. Het zou nu een goede gelegenheid zijn om je over de Engelse landaard, de Engelse vrouwen en meisjes, de zeden, levenswijze, vooroordelen, gewoonten &c. een flink grote brief te schrijven (want met de post zou het te duur voor je worden, en men moet de gelegenheid dus te baat nemen), maar, ronduit gezegd, ik ben te moe. Vanaf zeven uur vanmorgen het huis uit om lessen 1• in 't Engels, 2• in het Latijn, 3• in het Italiaans, 4• in de geometrie, 5• in het Hollands, 6• in de logica te geven, en daartussendoor ben ik vier uur bezig geweest met een portret te maken van een oude en lelijke dame, die jong en mooi wil zijn en toch ook wil dat het lijkt. Nu ben ik doodvermoeid, en val half in slaap. En morgen om zeven uur begint weer mijn eerste les, die dan in het Hoog-Duits is. Als dat zo steeds doorging, dan zou ik me nogal redelijk kunnen redden en over een langduriger plan kunnen denken, maar het komt zelden voor dat er van die zes lessen meer dan drie doorgaan (deze drie dagen wilde het toeval dat het zo druk was), soms maar twee of zelfs één, en toch verliest men dan tijd met het voor niets doorkruisen van de stad, en men komt even vermoeid thuis. | |
[pagina 170]
| |
Lieve - schrijf mij toch eens een echt lange, onderhoudende, geruststellende brief terug, die mij stof geeft om mezelf ettelijke uren te vergeten als ik hem beantwoord. Ach! je zult me zo'n dienst doen. Het heeft hier enkele dagen streng gevroren, wat een zeldzaamheid is. Want de winters zijn hier altijd zacht en men draagt ook geen bontjassen of moffen, de dames uitgezonderd. - Er zijn hier tegenwoordig drie meesters Bilderdijk. De een is de schilder die de directeur van de Schilderacademie in Den Haag was, de ander is de geneesheer uit Hamburg, en de derde is de Hollandse advocaat en leraar.Ga naar eind183 Naar deze drie wordt onderscheid gemaakt en wie de een nodig heeft, maakt heel zorgvuldig duidelijk aan mijn hospita of haar dienstmeid dat hij de twee anderen niet hebben moet. Als je nu en dan aan een van deze heren schrijven mocht, let er dan op dat je op het adres wel goed aangeeft aan welke, zodat je brief niet in verkeerde handen komt. Over Texier niets bijzonders dan dat hij mager wordt van het strenge dieet dat men hier houdt, wat met zo'n slap lichaam vanzelfsprekend is, en dat hij Engels begint te spreken als een aap, zegt men. Ik denk tenminste dat een aap hem evengoed als een Engelsman zou verstaan. Tegen de honden spreekt hij nog altijd Nederlands en hij is dan verwonderd te merken dat ze hem niet begrijpen. ‘Een hond is toch een hond,’ zegt hij, ‘en spreekt toch geen Engels.’ Mijn hart heeft voldoende stof om u nog heel veel te schrijven, en toch zal dit blad niet vol raken. O mijn hoofd is zo leeg, zo zonder gedachten! En ach! was het het hoofd alleen maar, maar mijn ziel lijdt. Ach! lieve dierbare, kon je een ogenblik in dit hart lezen en zien en ontdekken wat daar allemaal in omgaat! Je zou me om niets anders beklagen dan om dit innerlijk lijden. ‘Neen 't zijn de rampen niet die goed en erfdeel treffen, die de eerzucht teisteren’ &c.Ga naar eind184 Ach! hoe weinig wist ik toen ik dat schreef wat voor een grote waarheid ik aankondigde, en dat ik die zo smartelijk zou ondervinden. - Maar dit begint weer op het oude deuntje te lijken. Vergeef mij, lieve dierbare, dit vervelende gezeur. Je bent al zo goed om mijn verdriet graag te willen delen, en ik misbruik je goedheid. Maar ik zal erover ophouden. - Het vertrek van degene die deze brief mee zal nemen, is nog onzeker: blijft hij langer, dan zal ik hier een briefje aan onze vriend Outhuys als | |
[pagina 171]
| |
antwoord bij voegen, maar als hij morgen vertrekt, is dat mij deze keer onmogelijk, en dan vraag ik of ik mag volstaan met mijn hartelijke groet en de betuiging van mijn appreciatie van zijn oplettende aandacht, van mijn welwillendheid in alle dingen en van mijn oprechte vriendschap (ik draag je op die brave vriend daarvan te verzekeren). Ik vraag je ook om de heer Van S. weer te groeten! Vaarwel, lieve dierbaren, en geloof dat ik steeds aan jou verknocht blijf met erkentelijke, tedere en heilige gevoelens. Idem
Londen - 11 december 1796 |
|