Bilderdijk aan zijn geliefde. Londen, 30 november 1796
[...] Liefste op aarde! Ach hoe ben ik aangedaan door je lieve en meeslepende brief. Hoe kan ik ooit met alles wat ik heb dat diepe gevoel belonen dat je toonde aan de arme stakker die al jouw ellende veroorzaakte! o mijn God, is het mogelijk! Ik ben dat wrede, dat lelijke monster, dat alle bloeiende rozen wegstal van deze lieflijke wangen en de sprankelende fonkeling uit deze hemelse ogen nam, ik ben de ongelukkige vernietiger van zoveel lieftalligheden; ik de vervloekte dader van zoveel kwaad! Ik, die niets kent wat hem meer kwelt dan een onschuldig wezen te zien lijden! Ik moet zelf de ongelukkige, de schuldige veroorzaker zijn van jouw hulpeloze instorting! Wat zeur ik over het lijden dat ik onderga? Geen opeenstapeling van leed en van de verschrikkelijkste pijnen kan zo'n misdaad goedmaken, ook al is die niet met opzet begaan. Ik zal mezelf nooit vergeven dat ik eens in je nabijheid gekomen ben, dat ik niet uit je gezichtsveld gevlucht ben, zoals een geïnfecteerde besmettelijke ellendeling hoort te vluchten uit de samenleving. - o mijn schat, mijn beminde! wat een smartelijke angsten voor een teder hart! - Ach ik weet niet wat ik zeg, wat ik denk. Ik ben niet meer bij mijn zinnen, mijn verstand. [...]