Liefde en ballingschap. Brieven 1795-1797
(1997)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdBrieven 1795-1797
Bilderdijk aan zijn geliefde. Londen, 5 november 1796Wat ontmoedig je mij, o mijn allerliefste, mijn onvergelijkbare! Geloof je dan dat de gevoeligheid van dit hart grenzen kent; of dat de krachten om weerstand te bieden aan het verdriet tot in het oneindige reiken? Nee, mijn godheid, ik ben geen God, of een steen zonder enig gevoel: ik verdraag mijn smarten, maar voor een lijden dat zo buitensporig is dat het de menselijke natuur te boven gaat, moet men wijken. Ja, ballingschap, de dood, de verschrikkelijkste kwellingen van het lichaam kan ik verdragen, de armoede zelfs heeft mij niet afgeschrokken, maar nooit zal ik het idee kunnen verdragen jou te verlaten, gescheiden van jou te leven, jou ver van mij verwijderd te zien. Dat gaat de kracht van een beminnend hart als het mijne te boven. Ach, de hemel wil niet dat ik jou zou opofferen aan mijn hartstocht. Ik vraag je toch al niets, maar laat dit hart tenminste de vrije loop geven aan zijn tranen. Ik zeg je opnieuw dat ik je niets vraag, omdat ik je niets te vragen heb wat mogelijk is in de toestand waarin wij nu beland zijn. En wat anders zou ik kunnen willen, kunnen verlangen dan te sterven in jouw armen? maar nee, zelfs dit is te veel: ik moet buiten jouw gezichtsveld sterven en evenmin is het mij toegestaan om aan jouw voeten de laatste adem uit te blazen. Roep je mij terug tot het leven? Ach, welk leven? Een leven vol beklemming, vol kwellingen? Was het maar zo! dat zou nog draaglijk zijn. Maar nee, dit leven is niet hard, niet wreed: het is onmogelijk. Ik zal er zelf geen einde aan maken. Dat hoef ik niet: de smart die mij buiten zinnen gebracht heeft, zal mij er snel van verlossen. Ik weet niet meer wat ik doe, wat ik zeg, wat ik wil, wat ik schrijf. In hemelsnaam, heb medelijden met de ongelukkige die overweldigd wordt door zijn smarten; maak hem niet nog zwaarmoediger door hem voor te houden dat jouw dood op de zijne | |
[pagina 141]
| |
zou volgen! Dat idee kan hij niet verdragen. Leef, leef gelukkig, mijn godin; en vergeet zo nodig de arme ongelukkige die het slachtoffer geworden is van het allerwreedste lot. Maar gun mij tenminste, voordat ik sterf, één enkele blik, één enkel gesprek. Wat heb ik dan gedaan dat ik deze enige gunst niet verdien? Let intussen goed op jouw gezondheid. Troost mij, o mijn enige troost op de wereld! Het is aan jou de uitbarstingen te kalmeren van een ziel die zichzelf niet meer in de hand heeft. Praat me niet over eer, over reputatie, over de achting van een ijdele en dwaze wereld die de heiligheid niet kent van een waarachtige en ongeveinsde liefde, noch de zuiverheid van een barmhartige en reine ziel. Wat betekent heel de wereld voor mij zonder jou? wat betekent heel de wereld voor mij als ik jou bezit? - Ach mijn allerliefste meisje! ik weet bijna niet of ik leef; ik weet niet wat ik zeg. Ach, je hebt me getroost, je hebt me het leven hergeven door je zeer zoete en zeer schone verzen.Ga naar eind161 Ik dank je daarvoor, met alle dankbaarheid waartoe het tederste hart in staat is. Is het dan waar, dat je van me houdt? dat je me nietGa naar voetnoot* |