Liefde en ballingschap. Brieven 1795-1797
(1997)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdBrieven 1795-1797
Bilderdijk aan zijn vrouw. Londen, 3 november 1796Maandenlang heeft Bilderdijk niet aan zijn vrouw geschreven. Deze was zo ongerust geworden dat ze een brief naar zijn vader stuurde om nieuws, want ze wist nog niet dat de reis naar de West niet was doorgegaan. Vader Bilderdijk meldt haar dat zijn zoon nog in Londen is en dat hij niets schrijft uit voorzichtigheid.
Ga naar voetnoot* Wellicht dat de tijd nabij is dat wij weer samen gaan wonen in een hereniging die gelukkiger zal zijn dan zonder het voorafgegane lijden voor ons beschikt was geweest. Ik zie van dag tot dag de voorlopers van grote gebeurtenissen aansnellen en voorbijgaan. Hoe 't zij, de stand van zaken kan zo niet blijven. - Ik riep eenmaal: de Fransen zullen in 't land komen; zij naderden, werden teruggedreven, en men geloofde het niet meer. - Laat men het nu geloven! God wil niet dat ik jou, dat ik anderen bedriegen zou, maar dat men trouw aan God en zijn plichten blijft! - Ik zeg ook niet dat er niet nog een andere gebeurtenis aan vooraf zou moeten gaan, die voorspeld is. - Maar laat dat alles vrijelijk over aan de Voorzienigheid. Zijn beloften wankelen noch voor deze, noch voor de toekomstige wereld.Ga naar eind160 Je vraagt mij naar neef? Ja, hij is mij komen opzoeken (hij is mijn lessen getrouw gebleven en daarom naast mij balling geworden) en wat kan ik anders dan het schamele brood dat God mij nog geeft, met hem delen? Je weet dat ik altijd van hem gehouden heb en nu doet het mij genoegen en het troost me dat hij er is. Ik vind hem enorm veranderd, en hij heeft onderscheidings-vermogen, kundigheden en wereldkennis verworven, wat hem voor mij des te nuttiger maakt. Mijn eenzaamheid viel mij hard | |
[pagina 138]
| |
en bracht risico's mee. Zijn liefde en oplettendheid roepen mij tot mijzelf terug, en ik beschouw met dankbaarheid de hand van God, die hem op een bijzondere manier tot mij gebracht heeft. Ik wilde een reis naar West-Indië gaan maken, die verijdeld is; en ik zal zeker de winter in Londen doorbrengen, als tenminste de goede Hemel de afloop van de gebeurtenissenreeks die op handen is, niet verhaast. - Vaarwel! hou van mij, omhels de kleine Elius voor mij, en voor jou met verdubbelde tederheid. Laat nooit in je hart opkomen dat verkoeling in het mijne voor mogelijk gehouden kan worden. Vaarwel nogmaals! -
Londen, 3 november 1796. [...] |