Liefde en ballingschap. Brieven 1795-1797
(1997)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdBrieven 1795-1797
[pagina 135]
| |
(als het waarachtige liefde is) mij zou toestaan. Ach, mijn zoete lief! - Nee, ik zal je niet tegenspreken, je hebt mij de mond gesnoerd: ik zou je wellicht kunnen doen beven door een enkel woord, maar ik zal nooit misbruik maken van een besluiteloosheid die mij tot voordeel zou strekken, wanneer ik je zou confronteren met het wrede alternatief dat ik zie naderen. - Nee, ik zal lijden, ik zal mijn ellende verdragen, zonder je te verontrusten door de aanblik van een ellende die zeer snel ten einde zal zijn. Ik voel dat ik niet meer kan leven, maar ik offer mijn leven op aan jouw fijngevoeligheid (ik geloof dat het dat werkelijk is), of liever aan de bedeesdheid die je zo eigen is en die altijd prijzenswaardig is wanneer men vreest de plichten te verzuimen die het hart voorschrijft. Bemin me toch, bemin me (omdat je toch niet anders kunt) met een vruchteloze liefde die niets anders weet te doen dan zichzelf te beklagen; maar bemin me slechts, op welke manier dan ook, en de dood zal vredig en aangenaam voor mij zijn. ‘Wat zullen de mensen zeggen?’ ‘Hoe kunnen wij ons onderscheiden van de onwaardigen die zich minnaars noemen?’-Ach! mijn leven, mijn godin! Stel jij me dergelijke vragen, na alles wat ik je gezegd heb-? En toch hou je van me! o als ik je zou willen antwoorden!- ‘Maar het leven van je vader!’Ga naar eind159 - Je raakt mijn hart op de meest gevoelige plaats, bij deze gedachte. Je weet het, zeer beminde! dit is niet mij weerleggen, maar mij iedere wijze van spreken ontnemen. Je weet hoe ik je waarde vader hoogacht, hoeveel ik van hem hou! en je wilt mij tot zwijgen dwingen? Goed! Ik zal niets meer zeggen. Maar, o mijn godin, zo laat je me achter, zo lever je me uit aan de meest verschrikkelijke gruwelen! o God! wat zal er van mij worden? Mijn neef zegt dat je, ondanks je schrijven, niet naar de kerk zult gaan. Ik zal je dus niet zien! en als ik je hier zou zien, hoe zou dat moeten? Ach! het is onmogelijk jou te zien zonder je te spreken, zonder mij aan je voeten te werpen. Ach! maak dat ik je zie, doe het, mijn aanbedene! Ik kan de scheiding die mij van je verwijdert niet meer verdragen. Spreek niet meer met mijn neef over dingen die ons betreffen. Hij is bang geworden en sedert enige tijd gedraagt hij zich met | |
[pagina 136]
| |
een zekere lichtzinnigheid en onverschilligheid die mij niet bevallen. En misschien zou hij je dingen zeggen die ik absoluut niet goed zou keuren. - O mijn goedheid, je hart alleen kan je vertrouweling en raadgever zijn en alleen je hart is het waardig dat te zijn. Maar dit aanbiddelijke hart! wat zegt het? wat spreekt het uit? Adieu! mijn geliefde, adieu!
Zondag, middernacht. |
|