Liefde en ballingschap. Brieven 1795-1797
(1997)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdBrieven 1795-1797
Bilderdijk aan zijn vrouw. Londen, 15 februari 1796Catharina sappelt in Holland even moeizaam verder als Willem in Engeland. Ze schrijft hem dat ze gerekend had op de hulp van Bilderdijks vader, maar die vond niet dat hij daartoe verplicht was. Catharina had hem daarop geantwoord dat in elk geval de twee kinderen recht op steun hadden, temeer omdat hij wel Bilderdijks zus Belle Wentholt | |
[pagina 95]
| |
en haar kinderen hielp. Er kwamen haar geruchten ter ore dat het Bilderdijk in Engeland bijzonder goed ging en dat hij aan zijn voormalige vriend Kumpel, die hem ervan beschuldigde geld achtergehouden te hebben, een groot bedrag aangeboden had. Ze hecht niet veel waarde aan die geruchten. Zo schrijft ze althans, maar ze wil er natuurlijk ook het fijne van weten. Behalve over financiële zaken gaat haar brief ook over het overlijden van een gezamenlijke kennis, die precies op de manier die Bilderdijk voorspeld had gestorven was. Bilderdijk had ook zijn eigen dood voorspeld, maar zijn moeizame ballingschap heeft hij niet voorzien, schrijft Catharina: ‘maar jij hebt toch je tegenwoordig geval nooit vooruitgezien tenzij je dit voor je vermeende dood moet nemen - want hierdoor ben je bijna voor ons als dood en dan is je voorzegging nu vervuld - het ga je goed en krijg de groeten van heel veel brave lieden’.
Lieve! Ja, je hebt wel gelijk, eer ik aan Kumpel of zijn kompanen tienduizend gulden geef of aanbied, zul jij er ten minste dertig-, ja zestigduizend van mij ontvangen. Hier kun je zeker van zijn. - Men vertelt dus zeer grote dingen over mij? O dat is heerlijk! En als wij het hier in ballingschap zo goed hebben, hoe fraai zal het dan wel niet zijn als wij eens in ere hersteld worden! God geve het! maar in de tussentijd verzeker ik je dat het zo niet gesteld is. En om je een proefje te geven: vandaag moest ik in Hamptoncourt zijn. Ik had hiervoor een halve guinea gespaard om met de gewone postwagen heen en weer te gaan (wat een weg van veertien mijl is). Bij de wagen aangekomen vond ik daar een van de voornaamste staatslieden van een van onze provinciën die met de voerman niet tot een akkoord kwam omdat hij 1• geen Engels verstond en 2• niet genoeg geld had. De man ging daarom weg en besloot te voet heen en weer te wandelen. Dit trof mij en ik stelde hem voor de heenreis voor hem te betalen, en samen terug te lopen. Wij kwamen dus in Hamptoncourt als heren aan, en na Zijne Hoogheid en de familie gesproken te hebben, vertrokken wij. Ongelukkig genoeg kwam de hertogin van York er juist ontbijten, en dus kon de Prins ons niet met goed fatsoen op het dejeuner uitnodigen, omdat wij er nogal verwaaid uitzagen en onze kleren een vrij sobere indruk maken. Wij wandelden dus nuchter terug, legden al ons geld van beide kanten bij elkaar, en ontdekten dat wij net een tweestuiversbroodje en drie zure appels kon- | |
[pagina 96]
| |
den kopen, waarmee wij dan ook ons ontbijt, middag- en avondeten hielden. Verder kwamen we blootsvoets thuis, omdat onze oude schoenen het onderweg begeven hadden en nadat ze opengescheurd waren in de modder bleven steken, zodat we genoodzaakt waren ook onze kousen uit te trekken. Ziedaar hoe heerlijk ik tegenwoordig leef! - Ondertussen heb ik gelegenheid gevonden om met het vertalen van processtukken uit het Frans, Hoog-Duits, Italiaans, Spaans, Portugees &c. in het Engels zo ongeveer mijn onderkomen en sober eten te verdienen, maar dit is tot nu toe ook alles. - Mijn lot is voor het overige nog onbeslist; de Prins heeft het naar verhouding nog armoediger dan ik en ontbeert alles. Over de grote zaak kan of mag ik niet schrijven, houd echter moed! en wanhoop niet! maar geloof ook niet aan alle ijdele hoop die men in Holland zo lichtvaardig uitkraamt. Nog een stootje geduld! en dan hoor je meer! [...] Men heeft hier veel moeite gedaan om mij een ambt in het Engelse war-office, dat is het Departement van oorlog, te bezorgen, maar het is mislukt, omdat ik n.b. geen geboren Engelsman ben. Men blijft proberen voor mij iets anders te vinden, en je begrijpt wel dat ik aannemen zal wat ik krijgen kan. Maar ik heb geen geld om mij te laten naturaliseren. Voor de rest houdt men mij hier voor heel wat wonderlijks, en half tovenaar. Och! de Engelsen zijn (en dit had ik nooit gedacht) in het algemeen domkoppen, en het komt alleen door de uitgestrektheid van het rijk dat het schijnt dat er zoveel grote geesten zijn, want naar de grootte van het land zijn het er eigenlijk weinig. En dan nog moet men de lui niet van al te dichtbij bekijken. [...] Je meldt me de dood van mevrouw Van der Heim, zoals ik voorspeld had. Maar mijn eigen lot heb ik niet kunnen voorzien, zeg je. Het is zo: ik heb het lot van het land voorzien, en het bewijs daarvan is mijn voorspelling op de verjaardag van de erfprins in 1787 en andere verzen, maar ik dacht niet dat te zullen beleven.Ga naar eind119 Als ik vóór dat voorval gestorven was, dan was jij er beter aan toe geweest. Hoe dan ook, ik heb God nooit om een lang leven gebeden, maar alleen om jouw welzijn en dat van mijn kinderen, maar is het zo vreemd dat God iemands aangekondigde sterfuur opschort? Denk aan Hiskia!Ga naar eind120 Het was een zegen voor hem, voor mij is het misschien als tuchtiging bedoeld, en ook voor ons allen is het een tuchtiging, maar ook dat is een zegen. | |
[pagina 97]
| |
Wat je me meldt aan vader geschreven te hebben is heel goed. Jij en mijn kinderen staan zo dicht bij hem, en hebben evenveel recht op zijn onderhoud (als ik het niet verschaffen kan) als zijn eigen kinderen. En hetzelfde recht heeft zuster Belle met haar kinderen bij de ouders van Wentholt. God geve echter dat het nog maar voor een korte tijd is dat dit punt in overweging genomen moet worden. Schrijf mij toch iets over Elius! Groeit hij? Gaat het goed met hem? Hoe is zijn karakter? zijn verstand? zijn aard? - Doe mij ook het genoegen mij een vlechtje van je haar te zenden, maar wel zo lang als mogelijk is. En een van Elius. Dit is makkelijk in een brief te stoppen. De heren ministers klagen dat de Hollandse brieven in zoveel omslagen zitten, die de briefporto omhoogdrijven. Ik weet niet of dat ook met die van jou het geval is, maar hoe dan ook, maak de brieven zo dun en zo licht mogelijk.Ga naar eind121 Om je een staaltje van de Engelse domheid te geven: 't is vrij gewoon dat een Engelse op een wagen etc. vraagt of er in Holland ook een maan schijnt. Dat zij een hoefijzer boven de voordeur of onder tegen de drempel spijkeren om het huis tegen tovenaars te beveiligen. En dergelijke meer. Nog een woordje over Kumpel. Als je het goed vindt dan kun je namens mij verzekeren dat ik over die knaap nog precies hetzelfde denk (en in elk geval niet beter) dan ik de laatste tien of twaalf jaar gedaan heb. Dit einde van mijn brief kan als bewijs daarvan dienen. Ik zou menen dat een eerlijk man zijn eer zou verliezen als die met hem zou spreken wanneer die hem kende zoals ik hem ken. Ja de beul zelf zou zich als beul vernederen als hij met hem sprak. Vaarwel, lieve, dierbare, hou van mij zoals ik van jou hou! Vaarwel! Je Bilderdijk
Londen. 15 februari 1796.
p.s. Altijd hetzelfde adres in Hamburg. |
|