Liefde en ballingschap. Brieven 1795-1797
(1997)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdBrieven 1795-1797
[pagina 17]
| |
Brieven 1795-1797Bilderdijk aan de uitgever Uylenbroek. Den Haag, 11 februari 1795De Amsterdamse uitgever Pieter Johannes Uylenbroek (1748-1808) is een vriend en vertrouwenspersoon van Bilderdijk. Als vooraanstaand uitgever organiseert hij in zijn huis geregeld literaire bijeenkomsten. Hij heeft diverse dichtbundels van Bilderdijk uitgegeven en nam in zijn serie Kleine dichterlijke handschriften bijdragen van hem op. In een brief aan Pieter Uylenbroek voorziet Bilderdijk dat hij in moeilijkheden zal komen door het nieuwe bewind. Hij beseft maar al te goed dat zijn financiële situatie slecht is. Tot dan toe had hij nooit geld gevraagd voor zijn literaire werk, maar hij overdenkt nu wat voor mogelijkheden hij heeft om toch een inkomen te verwerven als hij zijn beroep als advocaat niet meer mag uitoefenen. Hij kan niet vrij naar het buitenland vertrekken, want daarvoor is een paspoort nodig van het nieuwe bewind. De brief is pas twee maanden later verzonden aan de uitgever, toen Bilderdijk werkelijk zijn beroep moest opgeven en het land moest verlaten.
Zeer geliefde vriend! Nu komen (dankzij de aristocratische revolutiegeest, die ons allemaal tot zijn slachtoffers gemaakt heeft) mijn voorspellingen uit! De tegenwoordige omstandigheden laten niet toe dat ik de uitoefening van mijn beroep als advocaat voor de Hoven van Justitie aanhoud. Het geweten en de eer verbieden mij dit, en bovendien die voorzichtigheid in het gedrag die ons zowel door de godsdienst als door het verstand voorgeschreven wordt. Ondertussen heeft al mijn aanhoudende vlijtigheid mij niet geholpen om schatten over te houden. Vaak heb ik voor ongelukkige armen gepleit, alle bedrijven van burgers zijn achteruitgegaan, en de noodzakelijke omloop van geld in ons land stokt desastreus en daardoor zijn er wanbetalingen ontstaan. Een reeks van bankroeten ten slotte heeft mij in het laatste twee en een half jaar meer dan f 16.000 doen verliezen. Dit alles heeft het mij onmogelijk | |
[pagina 18]
| |
gemaakt geld opzij te leggen, en wat ik heb kunnen overhouden is in renteloze en (op dit moment althans) bijna waardeloze papieren veranderd. Schulden te maken op dat wat ikzelf of mijn vrouw te verwachten hebben, zou betekenen dat ik mijn kinderen van hun erfdeel beroof, het vertrouwen van anderen misbruik, en dat ik mij aan het gevaar blootstel dat ik mijn verplichtingen niet kan nakomen als alles eens zou tegenzitten (want de toekomst is alleen in Gods handen). En omdat ik niet vrij uit dit land mag vertrekken, heb ik niet de mogelijkheid om elders een bestaan te zoeken dat mij hier in dit land ontvalt. Op dit dieptepunt, lieve vriend, kan het zeker niet stroken met mijn plicht of mijn gevoel dat ik hoofd en hand werkeloos zou laten hangen. Ik zal daarentegen afstand doen van alle welstand (die tot nu toe bij mijn beroep hoorde, maar nooit bij mijn hart) en me onderwerpen aan Gods heilige wil zolang het Hem behaagt. Alle vermogens die Hij mij gegeven heeft, zal ik gebruiken om met behoud van eer en geweten mijzelf en de mijnen het nodige brood te verschaffen. Een kostwinning vinden in een of ander geleerd vak lijkt mij tegenwoordig voor mij niet mogelijk. Ook biedt mijn verzwakt gestel mij geen uitzichten op enige taak die inspanning van geest, aanhoudende zware studie of het minste vonkje van oorspronkelijkheid zou vereisen. Op dit moment tenminste voel ik me niet in staat om gebruik te maken van de kennis die ik sinds mijn kinderjaren met zoveel plezier, zorg en volharding vergaard heb. Wat blijft er dus voor me over? - Heel weinig zeker! maar ook dit weinige kan God zegenen. Vertrouwend op die zegen, en blijmoedig in dit vertrouwen, aanvaard ik dit als een plank bij een schipbreuk, die de golven met mij daarop aan land moeten spoelen, volgens zijn bevel! Hij, die slechts goed en wijs is, moge dit doen uitkomen! Maar terzake, lieve vriend! je weet hoe ik kan tekenen en schrijven. Mijn besluit is met het eerste een inkomen te zoeken door te ontwerpen, te tekenen, en (desnoods) vignetten en andere platen te etsen. Wat het tweede betreft wil ik inkomsten krijgen door vertalingen te maken van wetenschappelijke, geleerde werken of werken over kunst en esthetica, zowel uit de oude als uit de hedendaagse talen, waarvan ik er geen enkele uitzonder. Kun je me daarvoor gebruiken in het een of ander vak, dan beveel ik me bij jou als eerste aan, vóór alle anderen. Ik vertrouw op jouw | |
[pagina 19]
| |
eerlijk hart in verband met iets waar ik helemaal niets van af weet, omdat ik nooit wat voor mijn werk gevraagd heb, behalve in het vak dat tot nu toe mijn beroep was. Als dat niet kan, geef me dan je vriendenraad: ik wacht daarop met een ontvankelijk en dankbaar hart. Wees zo goed mij een opgave te doen van de rekening die ik bij jou heb (ik zoek er vergeefs naar) om ze te kunnen voldoen. De som alleen is genoeg voor mij. Groet je vrouw en dochter, verder onze vrienden Doornik, Zubli, De Boozer,Ga naar eind1 &c. en ontvang de hartelijke groeten van je altijd oprechte Bilderdijk
's-Gravenhage, 11 februari 1795. |
|