Leven, ach! Wat zijt gij toch?
(2006)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdGrijsaards bruiloftszang aant.Wat begeert gij van de grijze,
jong en dartlend huwlijkspaar,
dat hij de oude bruiloftswijze
zal vernieuwen op zijn snaar?
Nee, die gladde koorden sprongen,
en zijn keel is hees gezongen,
adem bleef hem noch geluid:
't hart inwendig is bevroren,
kunst en melodij verloren,
vuur en zielsgevoel ging uit.
Nee, de jeugd mag lusten kwelen,
lier en feestcymbaal bespelen;
zij, zij weet van stroken, strelen,
kusjes drukken mals en zacht;
d' arme grijsaard (ach!) vergingen
al die lustherinneringen,
en zijn toon is jammerklacht.
Zingt hier, jeugdige poëten,
in de tuimelvreugd gezeten
tussen schoonheid, wijn, en min;
zwelgt met hart en mond en ogen
zielverhemelende togen
van tiendubblen nektar in;
stort ze in stoute dichtrentonen
als rechtaarde Febus zonen
golvend uit op de elpen lier,
| |
[pagina 98]
| |
en ontsteke, vlamme, en bruise,
waar uw zwellende adem ruise,
alles van geheiligd vier!
Hupple ziel en hart en aâren
op de golving van uw snaren,
op de tokkling van uw hand;
zingt wat grijsaards eens gevoelden
eer de jaren 't vuur bekoelden
dat in uwe boezem brandt.
Zingt (gij moogt daar wij verstommen,)
van de prille jeugd ontglommen,
wat de bruiloftsdis betaamt;
wat, zo 't frisse maagdenwangen
met een blosje mag bevangen,
zo, 't geen argloos hart beschaamt!
Zingt die zoete zielsbetovering,
die triomf der minverovering,
die dit zalig paar verwacht:
zingt die zalvende echtgenoegens:
zingt wat jaren zuchtens, zwoegens,
oplost in een enkle nacht.
Zingt - want ik, wat zou ik trachten? -
Zingt die zaligheid der nachten;
mijn gestamel ware om niet.
Zingt die kus vol hemelvonken,
als m' elkaar in d' arm gezonken
aard en sterflijkheid ontschiet. -
Maar, o nee, bedwingt uw tonen
(ook de zedigheid verschonen,
eist de dichterlijke plicht:)
zingt nochtans, gij moogt ze zingen,
liefdes tedre worstelingen,
maar, bestraald van schemerlicht.
Zingt geen murmlend lipgefluister
| |
[pagina 99]
| |
dat de min verschuilt in 't duister;
maar verbergt de kusjes niet!
Voel' men ze in uw zangen klemmen,
en de zielen overzwemmen
in de tonen van uw lied.
Zingt dat innig kusjes mengelen,
toverlieflijk lipjeshengelen,
zwelgend mond- aan mondgevlij,
trekkebekkend, lustenwekkend,
zielen uit de boezem trekkend;
hemelnektarsnoeperij.
't Smakkend, schroevend mondtjes-tippen,
't spartelen met tong en lippen,
't smachtend kronklen van de lust;
't kietlen, stroken, strelen, stoeien,
't aâm met adem samenvloeien,
't blaakrend, brandend zieldoorgloeien
en in laaie vlam verschroeien
van de minnaar en zijn bruid,
wen zij, ziel aan ziel geklonken,
smelten in vereende vonken,
barstende oog en boezem uit: -
vonken die gebeent' en spieren,
hart en ademtocht doorzwieren,
tot zij ademtocht en bloed
doen verteren in de gloed,
om met onbeschrijflijk hijgen
van opéén gekleefde borst,
ongevoelig weg te zijgen
in de nooit geleste dorst;
als de zielen langs de lippen
in elkander overglippen,
en met uitgeputte kracht,
zwemmend, domplend in een weelde,
| |
[pagina 100]
| |
die nooit zintuig zich verbeeldde,
't hart naar stervensrust versmacht.
Ach! Die ware toon te treffen
eist een levendig beseffen,
door een brandend hart gestookt;
eist een taal van vuur en leven,
in verrukking uitgedreven,
door geen ouderdom verrookt.
Nee, des grijsaards stijve vingeren
kunnen gloed noch vonken slingeren
uit zijne afgespeelde lier:
dichterlijke jongelingen,
't koomt u toe, de min te zingen;
grijze haren, wijkt van hier!
1828
|
|