Leven, ach! Wat zijt gij toch?
(2006)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermdAan de hedendaagse godsdienst-stoorders aant.Wat blaft ge, o vuige hondenstoet!
De vreemdling na, en bijt onnoozlen naar de hielen,
op 't u mishaaglijk kleed verwoed,
en likt de vuile hand van snode plunderfielen?
Komt, wendt de boze muil op mij
die 't scheurziek wolfsgebit uw kaken uit zal breken,
en laat een brave wandlaar vrij,
die 't rustig pad betreedt, van 't spoor niet afgeweken.
Lafharte gluipers bij de nacht,
om d' u gesloten stal, de schaapstal, in te dringen;
maar moedig, om bij de overmacht
't ontzette herdervolk naar strot en keel te springen!
Gij, bastaardbroed, van wolventeelt,
Hyena's listigheid, en tijgerlijke woede,
die kudde en kooi als buit verdeelt,
en thans, noch wachtknaap ducht, noch herderlijke roede;
wacht, wacht u! De Opperwachter leeft,
en slaapt niet zorgloos in, als Schaap- en Volkenherder.
Zijn arm, waar leeuw en wolf voor beeft,
wenkt uit de wolk en roept: ‘Vermeetle hoop, niet verder!’
Gaat, vult de wouden met gehuil;
ontrust de stille nacht met uw vervaarlijk blaffen;
rukt (wilt gij 't) lijken uit de kuil;
Zijn lang getergd geduld zal eens de moedwil straffen.
En wij, wie 't bloed in de aders zwelt,
wij durven heel uw tal, ook wapenloos, verwachten;
| |
[pagina 69]
| |
wij proefden 't, hoe de hondsbeet knelt,
en hoe die wonde bloedt, maar leerden 't ook verachten.
Of, kunt gij 't, bijt mijn gorgel af,
en rijt mijn boezem op, verscheurt mij de ingewanden!
Te wijken waar dit hart te laf,
dat waarheid, God, noch recht, voor 't leven zal verpanden.
Verwoest weer d' akker die mij voedt:
'k mag hongren; 'k heb een God, een Heiland aan mijn zijden
en 't scheemren daagt van d' ochtendgloed,
die van 't gewetensjuk der spottren zal bevrijden.
1820
|
|