Ode aan Napoleon.
't Was niet de genegenheid voor Lodewijk, die hem noopte den grooten keizer te bezingen; de oorzaak was de volgende. De Secretaris des Konings, Dupré, schreef den dichter: ‘dat zo een uitmuntende schrijver een zangstuk (eene Ode) ter eer van den onstervelijken Napoleon, Keizer der Franschen, moest maaken. Deze vorst zoud voldaan wezen over de stem van een Hollandsche Lier; en hij zoud' alles in 't werk stellen, en zich een eer maaken, hetzelve stuck' in Fransche dichtmaat te vertaalen.’
‘Opgewekt door uwe aansporingen, mijn Heer, (die ik door bygevoegde aanmaningen als eene soort van uitdagingen der Hollandsche poëzy aan moest merken), heb ik het gewaagd de Pindarische Ode op nieuw te beproeven en heb ik de eer Uw.H.E.G. het nevensgaande Dichtstukjen, een Lierzang op den eenigen Napoleon, aan te bieden.’ Met deze woorden werd in October 1806 de Ode Dupré toegezonden. In eene aanteekening op de Ode zegt een schrijver:
‘De Held, die zijne oorlogsbaan opende met daden, waardig die des grootsten Veldheers met roem te sluiten: die den Nijl en de Jordaan van den schrik zijns naams deed gewagen: - Napoleon - die aan het monster des Schrikbewinds den laatsten dood-