Het leven en eenige uitgelezen gedichten
(1868)–Willem Bilderdijk– AuteursrechtvrijHet leger, door den koning van Pruisen in September 1787 onder Karel, hertog van Brunswijk, gezonden, had de rust voor eene poos hersteld. In Frankrijk steeg het misnoegen steeds hooger, in 1789 werd de nationale vergadering bijeengeroepen, en in 1793 verklaarde de Fransche republiek aan den erfstadhouder der vereenigde Nederlanden den oorlog. In December 1794 trok Pichegru, geleid door de Patriotten onder Daendels, over de hevrozen stroomen de Nederlanden binnen, en Willem V begaf zich den 18 Januari 1795 naar Engeland. Nederland was eene Bataafsche republiek. Van alle ambtenaren werd een nieuwen eed gevorderd, van den volgenden inhoud: ‘Ik verklare te erkennen en te eerbiedigen de onvervreembare Rechten van den Mensch en van den Burger, zoodanig als dezelve door de Provisioneele Repraesentanten van het volk van Holland, plegtig verklaard zyn by derzelver Publicatie van den 31en January 1795; en zweefe dezelve in myn Ampt of Bedieninge, voor zoo veel in my is, te zullen handhaven: - Ook zweer ik, dat ik mede den volke van Holland, in welks boezem ik | |
[pagina 53]
| |
erkenne de eigenlyke oppermacht te berusten, als ook deszelfs vertegenwoordigers, gehouw en trouw zal zyn, en voorts dat ik alles zal doen, wat een goed en getrouw (Agent, Advokaat, enz.) schuldig is en behoort te doen. Dat zweer ik!’ Bilderdijk kon onmogelijk dien eed zweren. Hij richtte zich bij request tot de Vergadering van Holland, met de verklaring, dat hij dien eed niet kon ‘praesteeren,’ dat hij evenwel het publiek gezag met lijdelijke onderwerping zou gehoorzamen, en verzocht te kunnen volstaan met een eed van berusting. Den 24en Maart 1795 volgde het Besluit van het Committé van 't Algemeen Welzijn, waarbij Bilderdijk gelast werd: ‘dat hy binnen den tijd van vier en twintig ure den Hage, en binnen acht dagen de Provintie zal hebben te verlaten. En op den 26en Maart werd door de generaliteit beslòten, dat ook de overige Bondgenooten zouden worden vermaand tot het nemen van gelijke voorziening tegen zulk een gevaarlijk en schadelijk menschGa naar voetnoot1).’ Bilderdijk begaf zich over Groningen naar Engeland. De door hem vroeger zoo aangebeden Odilde was hem ontrouw, zij bleef op de Princengracht achter. Wat hem sterkte om van den hem zoo dierbaren grond te scheiden, uit hij in: | |
De balling in 1795.Ik betrouwe op den Heere; wat zegt gylieden tot mijne ziele: Zwerf henen! Niets onderdrukt den moed van hem die kracht bezit;
De onschuldige staat vast en weet van geen gevaren.
Hy voelt zich door Gods hand in nood en dood hewaren,
En heeft den plicht ten doel, geen ander menschlijk wit.
Nooit vraagt hy, is de trouw, de plichtsbetrachting, veilig,
Of voert ze in dood of ramp? 't Geweten is zijn wet;
| |
[pagina 54]
| |
De waarheid en die stem zijn hem onschendbaar heilig;
't Vertrouwen is zijn steun, en 't danken zijn gebed.
Welaan dan, 'k ben gehard. Driedubble harnasplaten
Omgeven my de borst waar 't vrije hart in woont,
Wie 't zij, die Godsdienst eert, of braafheid wrevel toont,
Zijn God verlaat hem niet, die alles kan verlaten.
Geweldenaars, regeert! ik lij' wat Hy gedoog;
Het Vaderland werp' me uit, Gods wareld staat my open,
Waar de aanblik my verzelt van 't Alvoorzienig oog.
Het Christenhart kan meer dan twijfelmoedig hopen.
Zoo de armoê, zoo 't gebrek my volgen moet, het zij!
Verdrukking moog me en leed in 't zwerven achterhalen!
Nooit zal ik (dit 's genoeg) van uit dat oog verdwalen,
En 't bitter uit Gods hand is heilzame artseny.
De nacht valle op my neêr in donderslag op slagen,
Mijne onbeklemde borst is met geene angst bezwaard;
Hy zal in mijn gemoed den morgen op doen dagen,
En heeft me in hooger sfeer een beter lot bewaard.
Wat zegt een leeftijd van bekomm'ren, strijden, zwoegen?
't Is als een bange droom dien 't uchtendlicht verdrijft.
Bekrompen is de kring die 't aardsche lot omschrijft;
Niet vluchtig slechts maar valsch, het ondermaansch genoegen.
God roept my, 'k volg en sta van eer en aanzien af:
'k Genoot ze en vond ze een voos en smaakloos zelfmisleiden,
'k Verzaak, en blij gemoed, aan 't licht verstuivend kaf,
Hy wil me aan beter disch een voedend brood bereiden.
Vaarwel dan, Vaderland, in dierbaar Oudrenbloed
Gevestigd, en zoo vaak van 's afgronds rand getogen!
'k Beveel u, mag ik 't nog, aan 't reddend Alvermogen,
Doch schud, ondankbre grond, uw stofzand van mijn voet;
Wees prooi, dewijl gy 't wilt, van vloekbre Heltyrannen!
Ik heb zoo lang ik 't mocht, hun euvelzin weêrstaan;
| |
[pagina 55]
| |
Maar zag ik Deugd en Wet en Vrijheid uitgebannen,
God schenkt het me als een gunst, in haar gevolg te gaan.
|
|