De kunst der poëzy
(1995)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
[pagina 66]
| |
De eerste titelpagina van het handschrift.
| |
[pagina 67]
| |
De kunst der poezy
They draw Pride's curtain o'er the noontide ray,
Spike up their inch of reason on the point
Of Philosophic wit, call'd argument,
And then exulting in their taper, cry:
‘Behold the Sun, and, Indian-like, adore!’
YoungGa naar voetnoot*
| |
[pagina 68]
| |
Natuur, in rijpe jeugd, ging menig' leeftijd zwanger,
Eer ze één' homerus schiep, één' waar', één' roemrijk' zanger!Ga naar voetnoot1-2
En, zoo ze in 't gunstigst uur, na langgerekte dracht,
Dat wonder van heel de aard in 't eind te voorschijn bracht,
5[regelnummer]
't Was eenig; en zy-zelv, in d' arbeid als bezweken,Ga naar voetnoot5
Behoefde een wareldtijd om nieuwe kracht te kweken,
Eer ze andermaal 't Heelal zijn weêrga toonen kon.Ga naar voetnoot1-7
't Gestarnt' verving de plaats van de uitgedoofde Zon,
Om, met ontleenden glans of flaauwe vonkelstralen,
10[regelnummer]
De duisterheid der nacht te danken voor zijn pralen.Ga naar voetnoot10
Zoo is, zoo was Virgyl, zoo 't gantsche Dichtrendom,Ga naar voetnoot11
Dat, na Homerus eeuw, aan Pindus hemel glom.Ga naar voetnoot12
Wie is homerus dan? dat treffendste aller wonderen!
Wien eeuwen achter een met dartle stoutheid plonderen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Daar echter, rijk van kracht en eigen Godlijk schoon,Ga naar voetnoot15
Geen stervling hem ontkleedt, noch bystreeft in zijn' toon!Ga naar voetnoot16
Homerus! Dichter! ja, waarachtig, eenig Dichter:
Men rooft den adelaar zijn bliksempijlen lichterGa naar voetnoot18
In 't zwavelzwangre zwerk, dan U de kunstpalet,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Wier verven, vlammen zijn, van dampen onbesmet;
Dan U dat fix penceel, wiens gadeloos vermogenGa naar voetnoot21
Niet schildert, niet verbeeldt, maar schept voor menschlijke oogen,Ga naar voetnoot22
En met gewisser slag de ontroerde harten treft,
Dan zelfs uw Jupiter, als hy zijn donders heft.
25[regelnummer]
Homeer, gewijde naam, de roem der Zanggodinnen!
Natuur heeft hart aan hart gevormd om u te minnen,
Verwierp die U versmaadt. De hemel lacht hem aan,
Die op uw' Heldentoon verrukt ten rei kan gaan;Ga naar voetnoot28
| |
[pagina 70]
| |
Vergoodt, die voor u knielt, en aan uw tooverzangen
30[regelnummer]
Met opgetogen oor, en ziel, en zin, blijft hangen;Ga naar voetnoot30
En wijst ons de eeuwigheid of't graf der glorie toe,
Naar 't wierook dat ons hart uw grafzuil rooken doe.Ga naar voetnoot31-32
Drijf zedig in uw' kring, ô 's aardrijks Wachteresse,
ô Teedre Cynthia, wier zilvren nachtkalesse
35[regelnummer]
Van Febus ondergang dit wentlend vlak vertroost!Ga naar voetnoot33-35Ga naar voetnoot35
Uw luister is zijn roem, wanneer 't verbruinend OostGa naar voetnoot36
U moedig rijzen ziet, en hem in U herschijnen.
Aurore strooit voor U geen parels en robijnenGa naar voetnoot38
Of gloênden chryzolieth op 't zwijgend hemelpad
40[regelnummer]
Dat ge optreedt, noch verspilt der wareld morgenschatGa naar voetnoot40
Aan 't tooien van uw koets, of hutselt akoleien
En rozen, om uw' voet een frisch tapeet te spreien; -
De boschtoon groet u met geen welkoom van om laag; -Ga naar voetnoot43
Daag echter, toorts der nacht, gewenschte Febe, daag!
45[regelnummer]
Wij aâmen in uw licht een zacht, een teêr genoegen:Ga naar voetnoot45
Uw scheemring doet het hart met sombre wellust zwoegen;Ga naar voetnoot46
En geeft aan 't leven een verwissling van genot.Ga naar voetnoot47
Maar steiger niet verwaand den fieren zonnegod
In 't aanzicht, als hy blaakt! - Gy, Febus gunstelingen,Ga naar voetnoot48-49Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Ook U waardeeren wy, ook ons verrukt uw zingen!
Ons hart schept in uw' toon genoegen, 't zij uw lied
Door 't kabblend stroomgeruisch of 't bladerritslen schiet;
Het zij gy de elpen Luit verliefde boezemzuchtenGa naar voetnoot53
Ontperst, of tranen lokt nog zoeter dan genuchten;Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Het zij uw snarengreep de donders raatlen doet,
De velden overplascht met rookend menschenbloed,
En Helden kransen deelt uit Pindus lauwerbosschen:
Het zij het U behaagt, het Choorkleed aan te dosschen,Ga naar voetnoot58
En 't heilige gewelf te vullen met den galm
60[regelnummer]
Der Harpen, overdekt met Idumeesche palm.Ga naar voetnoot60
Zingt, Zangers, zingt! ons hart vereent zich met uw klanken!
Of, wilt gy, siert de Lier met Bacchus wijngaardranken,Ga naar voetnoot62
En wapent Melpomeen met stijfbebloede dolk!Ga naar voetnoot63
Ontsluit den Hemel ons, of de Acherontsche kolk;Ga naar voetnoot51-64Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Wy volgen, en, gedwee, gedwee in uw geleide,
Gaan we op de starrenbaan of zwarte Styx ter weide,Ga naar voetnoot66
Gelukkig in den dwalm van uwen tooverzang.Ga naar voetnoot67
| |
[pagina 72]
| |
Dan, wie zijn recht beweert, betwist' geen hooger rang!Ga naar voetnoot68
Geen riethalm in de kreek, wanneer de winden zuizen,
70[regelnummer]
Vermeet zich 't stroomgegolf aan de Echo toe te bruizen;Ga naar voetnoot70
Geen Dichter steek Homeer baldadig naar de kroon!Ga naar voetnoot71
Onheiligen, staat af, hy spreekt de taal der Goôn!Ga naar voetnoot72
ô Gy, die, Oceaan en Vader aller vlieten,Ga naar voetnoot73
Die Hella, Latium, bewaatren en doorschieten,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Geheel Europa, in barbaarschheid lang versmacht,
Gedrenkt hebt uit uw bron, en leven toegebracht!
Homerus, (want aan U, aan U is 't, dat ons Noorden
Het edelst voorrecht dankt van zachter wereldoorden:
Dat zacht, dat teêr gevoel, waar door men 't schoone smaakt,
80[regelnummer]
Het dierlijk stof verheft, tot God en Engel maakt,Ga naar voetnoot80
En in een' hooger kring dan 't nietig slijk mag zweven!)Ga naar voetnoot81
ô Leer my, wat uw snaar zoo krachtig heeft gesteven,Ga naar voetnoot82
Uw ziel die helderheid, uw' geest die kracht geteeld,Ga naar voetnoot83
Die door uw trekken, door uw flaauwste kleuren speelt?Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Meld, meld die kunstgreep my, waardoor gy 't hart zoo roerde;Ga naar voetnoot85
Geen voorwerp ons beschreeft, maar levend voor ons voerde;Ga naar voetnoot86
De driften, als een' zwerm, op uwen wenk gereed,Ga naar voetnoot87
Door 't menschelijk gemoed bij beurten weemlen deedt;Ga naar voetnoot88Ga naar voetnoot87-88
En 't hart als wasch versmolt, vervormde, en om kost kneden?
90[regelnummer]
Wy, zangers, dwalen rond in nare onzekerheden,
En grijpen snaren, maar wier wanklank de ooren tergt,
Daar de onbedreven hand gegladde tonen vergt.Ga naar voetnoot92
Wy vinden maat, en taal, en denkbeeld, wederstrevig,Ga naar voetnoot93
En worden flaauw voor zacht, en stijf en hard, voor stevig:
95[regelnummer]
Koom, schenk me uw lessen, gy, voortreflijkste, en gedoog
Dat eens eens stervlings zang uw' zang gelijken moog!Ga naar voetnoot96
Vergeefs, vergeefs gesmeekt! Die tijd is lang vervlogen,
Die harten bruischen zag van 't ware dichtvermogen!
| |
[pagina 74]
| |
Vergeefs daalde in een wolk Homeer aan Febus zij',
100[regelnummer]
En toonde ons d'echten greep der Hemelmelody:Ga naar voetnoot100
Wie zou 't verduisterd oog der doffe ziel verklaren?Ga naar voetnoot101
Wie leerde ons, hoe 't gevoel zich meêdeelt aan de snaren?
Wie leerde 't aardrijk ons vergeten, en den waan
Die 't wroetende verstand omnevelt, af te staan?Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Wie, eindlijk, van het vuur der hooger transen blaken,Ga naar voetnoot105
En valsche wetenschap met Heldenmoed verzaken?Ga naar voetnoot99-106
Verwijfde weekheid, in gevoelloosheid ontaard,
Nam heel die veêrkracht weg, die ware grootheid baart.
Verbeelding werd gekweekt, maar, in heur vrije sprongen,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Door teugels van 't verstand aan alle kant bedwongen.
Door teugels van 't verstand! En welk verstand, helaas! -
In harsenschimmen wijs; in waarheên, eindloos dwaas!
Natuur, die 't menschlijk lot, zoo aaklig op deze aarde,Ga naar voetnoot113
De balsems voor het leed met moederteêrheid gaârde,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Weefde in 't gewrocht van 't hart de stikziende eigenminGa naar voetnoot115
Met wondre mengelstof van bonte draden in.Ga naar voetnoot116
Dat weefsel dekt voor ons het innigst van dat harte,
Verbergt ons wond en buil, al kwijnt men van de smarte,
En streelt ons met een' schijn, waarin de ziel zich vleit,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
In 't midden van den poel der diepste onwetendheid.
Dan bidt men d'Afgod aan, dien 't waanziek brein zich smeedde,
En wierookt aan den damp, en noemt den waanzin, rede;
Dan heet het, Wijsgeer zijn, voor 't heldre daglicht blind,
Te tasten met de hand, of ze ergens schemer vind'.Ga naar voetnoot123-124
125[regelnummer]
En echter waagt men dan, om by dit waanbeschouwen,
En oorzaak en gewrocht op Godspraakstoon te ontvouwen;Ga naar voetnoot126
Verbijstert door zijn taal, wie twijfelt of gelooft;Ga naar voetnoot127
Legt zwijgen op aan 't hart, en dringt zich in in 't hoofd.
ô Wijsheid, die om hoog der dingen toomen vierend,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
De hulk van 't groot Heelal naar vasten haven stierend,Ga naar voetnoot130
Met wind en stroomen lacht, hoe lucht en onweêr kraakt,
En wat u weêrstand biedt, uw eigen werktuig maakt.
Ziet, ziet ge op menschen neêr, die daar ze in holen duiken,
Zich weigren aan uw licht, en dan uw' naam misbruiken,Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
ô Wijt hun d' overmoed dier trotsche dwaasheid niet,
Die zich 't gezicht ontrukt, op dat ze u-zelv doorziet!Ga naar voetnoot133-136
| |
[pagina 76]
| |
't Is eigen aan de ziel, de gronden na te sporen
Waar door 't geen is, bestaat. Ons-aller boezems glorenGa naar voetnoot138
Van wellust, op 't besef van 't bovenmenschlijk lot,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
't Gewrocht in de oorzaak-zelv te aanschouwen als een God.Ga naar voetnoot140
ô Zalig, die het mocht! De woestheid dezer aarde,Ga naar voetnoot140-141Ga naar voetnoot141
En wat ooit sterflijk oog als meest verward ontwaarde, -
't Gezaaide firmament, met vonken overspat, -
't Ontstuimig golfgebruisch van 't onafmeetlijk nat, -
145[regelnummer]
De giften van 't geval, dat scepters, bedelstaven,Ga naar voetnoot145
En kroon, en kluister deelt, en vorsten vormt en slaven, -Ga naar voetnoot146
De dood, wiens felle zeis de buigende air versmaadt,Ga naar voetnoot147
En d' ongevulden halm in 't opgaan nederslaat, -
De boosheên zelfs van 't hart, - de dwaasheên onzer droomen, -Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
't Zou alles orde zijn, en eenheid, en volkomen;
't Zou alles waardig aan die wijsheid zijn, die 't dacht,Ga naar voetnoot151
En, in dat denken-zelf, volmaakt te voorschijn bracht.Ga naar voetnoot152
Doch anders is 't bestemd, zoo lang wy, stervelingen,
Uit hooger sfeer gebonsd in dees bekrompen kringen,Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Of, door dit enge perk tot ruimer voorbereid,Ga naar voetnoot155
Hier smachten naar 't genot der zaalge onsterflijkheid.
Ons is op dit tooneel van warring en ellende,
Die weetlust, zoo geroemd, die zucht naar 't onbekende,
Een prikkel, die, gesmeed aan d' ijzren molenstang,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Ons eeuwig rond doet gaan, met onweêrstaanbren dwang.
ô Stervling, leer uw' staat, uw' stand, u-zelven kennen!
Geen wieken voert uw rug om door de lucht te rennen;
Verstout u tot een' sprong; maar waan geen arendsvlucht,Ga naar voetnoot163
Wanneer gy nederstort en naar uw' adem zucht!
165[regelnummer]
Waar, waartoe dan, verdwaasd, met uitgedachte vonden,Ga naar voetnoot165
Gebouwen, in de lucht, op 't ijdel ruim te gronden?Ga naar voetnoot166
Waar toe Natuur de wet met lijnen afgepaald,Ga naar voetnoot167
Is 't niets voor 't dorstend hart, een' zuivren teug te leppen,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Ten zij men 't water-zelf de Godheid na kan scheppen?Ga naar voetnoot170
Is 't reedlijk hart ontbloot van de inspraak van Gods wet,
Ten zij men de Almacht-zelv haar eigen voorschrift zett'?Ga naar voetnoot172
Of zal de wareldbol niet om zijn aspunt zwaaien,
Ten zij ik-zelf bestemm' wat kracht hem dwing' te draaien?
| |
[pagina 78]
| |
175[regelnummer]
Rampzalig dan de mensch, zoo nietig, zoo omperkt,Ga naar voetnoot175
Die, wat zijn vinger tast, noch waarneemt noch bemerkt,
Dan valt het scheppingswerk met krak op krak in duigen,
Zoo hy het reeglen moet, en naar zijn inzicht buigen!
Doch, Wijsgeer, delf vrij op, en stel uw stelsels voor.
180[regelnummer]
'k Vergun U, dat gy doolt op 't ons verbijstrend spoor.Ga naar voetnoot180
't Geluste U, op dien weg uw krachten af te matten!Ga naar voetnoot181
Gy moogt hem met uw zweet, uw hartebloed, bespatten,
Zijn dorens strekken U voor bloem en kruidery!Ga naar voetnoot183
Maar, laat ons 't lieflijk pad der fraaie kunsten vrij!Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Doch neen: ook hier, ook hier vermat ge u, op te treden
Als meesters; werpt ge u op als Staatsliên van de reden,Ga naar voetnoot186
En zet u in 't gestoelt' van d' ingebeelden waan,
Waar uit ge uw wetten geeft. - ô Pindus lauwerblaân,
Wat wordt ge! - Een nieuwe Apol staat thands den Zanggodinnen
190[regelnummer]
Aan 't hoofd. Buig, Zangberg, buig, en slecht uw hooge tinnen,Ga naar voetnoot190
Nog onbereikbaar voor den stervling, en zijn' voet
Verboden! Geef thands plaats aan d' ongeschoren' stoetGa naar voetnoot192
Dier Wijsheidkrameren, die Staten, Vorsten, kronen,
Regeeren, en geen kunst, geen wetenschap, verschoonen!Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Buk, Dichtkunst, voor 't gezag, dat al wat is, omvat!
Het schoone ontleent zijn schoon van hun Orakelblad.Ga naar voetnoot196
Gelooft gy 't, Dichters? Gy, tot hooger vlucht geboren,
Beheerschers onzer ziel! zult gy hun wartaal hooren?
Neemt gy hun ketens aan; of kent gy daar gy zweeft,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Een' andren gids dan 't bloed, dat door uwe aders streeft!
Laat gy uw stoute wiek, die de ochtend by 't ontgloeien
In 't blozende aanschijn vliegt, door 't vedermes besnoeien.
En gy, ô harten, die, gevoelig voor zijn lied,
In 't hemelambrozijn dat u de zanger biedt
205[regelnummer]
Die godenwellust smaakt, die zorgen af kan koelen,
Bereidt ge u, naar hun wet, of vreugde, of smart, te voelen?Ga naar voetnoot206
Gaat, vraagt uw Platoos eerst, eer ge u bewegen laat,Ga naar voetnoot207
Of 't vrijsta, dat een traan uw' boezemschok verraadt?
Of 't lachjen van uw' mond zich onbeschroomd durf toonen?
210[regelnummer]
En beeft, de hooge wet der Rechtbank ooit te honen!
| |
[pagina 80]
| |
Gevoel, en smaak, en schoon, 't hangt alles aan heur' mond;Ga naar voetnoot211
En, wee! die, 't geen zy wijst, niet onweêrstreefbaar vond!Ga naar voetnoot212
Zoo zag ik menigwerv' een aantal waanpoëeten,
Op rijm en maat gespitst, ten rechterstoel gezeten,
215[regelnummer]
Als Rhadamanthen, met gerimpeld aangezichtGa naar voetnoot215
Hun hart verschansen voor den indruk van 't gedicht.
Gewapend met een' wal van monens, zewels, stijlen,Ga naar voetnoot217
De handen toegerust met liksteen, schaaf, en vijlen,Ga naar voetnoot218
Het hoofd met wind vervuld, ziedaar den kring vergaârd!
220[regelnummer]
Hier voert gerechtigheid het onmeêdoogend zwaard,
Den looden evenaar, den blinddoek voor hare oogen,Ga naar voetnoot221
En grabbelt, of de schaal moet dalen of verhoogen.Ga naar voetnoot222
Megera staat er by, en zwaait, voor de ongeltoorts,Ga naar voetnoot223
Het schrapmes in de vuist, en gloeit van wrevelkoorts.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Geen deernis, geen genâ, voor 't minste rijmverbreken!Ga naar voetnoot225
Het vonnis van die Styx zal ieder vrijheid wreken.Ga naar voetnoot226
Wat zeg ik, vrijheid? neen! ja, ieder valsche wet,
Die 't kinderlijk begrip aan taal en reden zet;Ga naar voetnoot227-228
En elke schoonheid wordt, hoe edel, hoe verheven,
230[regelnummer]
Gevoel en smaak ter spijt, gedoemd en uitgewreven!Ga naar voetnoot230
Ach, Orfeus! voor dien throon had nooit uw wonderkracht
De dierbre Euridice naar 't daglicht weêrgebracht.Ga naar voetnoot231-232
| |
[pagina 82]
| |
Hier, verzen uitgewischt, meer waard dan Koninkrijken,
235[regelnummer]
En, om een taalwet, of een' klanktoon, nooit verstaan,Ga naar voetnoot235
Den doem des onverstands en 't moordtuig ondergaan.
Daar trad Prokrustes schim uit de onderaardsche holenGa naar voetnoot237
In purpren laarzenpraal met zevendubble zolen,Ga naar voetnoot238
En sloeg zijn bedsponde op, en bezigde axt of wind',Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Op al wat aan zijn maat zich ongelijk bevindt.
Geen Theseus schoot tot hulp der schuldelooze woorden.
De steelbijl hieuw in 't wild; meêdoogenlooze koorden
Verrekten vers, en stijl, en denkbeeld, en, ai my!
Ter gunst' dier regelmaat, verdween de poëzy.
245[regelnummer]
Gelooft niet dat ik boert, mijn Vrienden, of de kleuren
Wat aanzette, om het beeld te beter op te beuren.Ga naar voetnoot246
Neen: 'k heb in vroege jeugd, bij 't optreên van mijn baan,Ga naar voetnoot247
Als arme zondaar, meê die Vierschaar uitgestaan:
Wat zeg ik? in die Orde ook zelf mijn plaats genomen!
250[regelnummer]
Nooit Konzul was zoo fier in 't oppermachtig Romen;
Geen Manlius zoo doof voor de inspraak van het bloed.Ga naar voetnoot251
'k Heb zelf met dezen bijl op eigen kroost gewoed,
En (ô mijn eerste werk! ô droeve marteljaren,
In beuzelen verspild met zoo veel beuzelaren!)
255[regelnummer]
Wat kapte ik, en verlamde, en wrong, en rekte ik uit!
Wat dwong ik my 't gehoor naar 't platte klepgeluid! -
Mijn oor, verstand, gevoel, weêrstonden. 'k Deed ze zwichten.
't Was eenmaal ingezet: ‘Die knutslary is dichten’!Ga naar voetnoot258
't Moest proza zijn in maat; en welk een maat, helaas!
260[regelnummer]
Tuttik, tuttik, tuttak, was 't eeuwig slofgeraas.Ga naar voetnoot260
En, bleek er, dat een plaats in stouter toonval vloeide;
Of was een beeld gekleurd van 't vuur waarvan men gloeide;
Of, kwam 't Poëtisch waar met koel begrip in bots;Ga naar voetnoot263
Of kraakte een fiere broos door 't daaglijksch klompgeklots;Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
ô Jammer! 't moest er uit. 't Was snoeien, 't was verzachten,Ga naar voetnoot265
Verandren overal, verbrokklen, en verkrachten.
Doch zoo de hartstocht sprak, de Dichter waarlijk zong,
De kluisters afschudde, en den letterkooi ontsprong,
Waarin het domme rot van koning Midas spruiten,Ga naar voetnoot269
| |
[pagina 84]
| |
270[regelnummer]
't Gezond verstand ten spijt, de reden op wil sluiten;Ga naar voetnoot270
De laffe bindseltjens der koude taal versmeed;Ga naar voetnoot271
Gevoel voor woorden gaf, naar stijve vorm gekneed;Ga naar voetnoot272
En 't vaars van uit het hart, en niet door 't hoofd liet vlieten;
Dan vloog de banvloek los der waanwijze Abderieten!Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Dan was de vrije vlucht der geestdrift, hoog verraad,
En, ware Poëzy, de afgrijslijkste euveldaad!
Ja, om te zekerder by 't droomwerk in te slapen,
Werd echte melody tot wanklank omgeschapen;
En 't arme Dichtstuk, eerst zoo rustig op de been,
280[regelnummer]
Kroop met een hangend hoofd, en schuw voor 't daglicht, heen!
Die dagen zijn voorby, die vijl is afgesleten!Ga naar voetnoot281
De vrije Dichtkunst wrong haar leden uit die keten,
En heerscht, gelijk 't haar voegt. Zy mint gekuischte spraak,Ga naar voetnoot283
Maar zwoer die bentleus af van 't snaatrend eendgekwaakGa naar voetnoot284
285[regelnummer]
Dier Ziftren, wien de taal geen sprank is van de reden,Ga naar voetnoot285
Maar dwaze willekeur, die schoolpedanten smeedden.
Doch is dan 't menschdom steeds, is 't menschelijk verstand,
Ten speelpop aan den gril van 's aardrijks dwingeland?Ga naar voetnoot288
Wil, onder 't woest geschreeuw van recht- en vrijheidkrenken,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Geen stervling, vrij van ziel, en zonder voorschrift, denken?
Moet de eene of de andre dwaas, of (wil men 't?) filozoof,
Steeds heerschen op den geest door neevlig bygeloof?
Moet zede, godsdienst, smaak, steeds valsche meesters eeren,
Om wat Natuur gebiedt, spitsvondig af te leeren?
295[regelnummer]
Slaat zelfs de Poezy haar wieken niet meer uit,
Of't moet gewettigd zijn door 's Wijsgeers raadsbesluit?
Dit, dit beklagen wy, mijn Vrienden! dit betreuren,
Wier ziel zich-zelv gevoelt. Die banden los te scheuren
Is plicht! - Geen Zanger ooit, die 't menschdom hooger voert,
300[regelnummer]
Zoo lang hem 't vreemd gareel aan valsche stelsels snoert!Ga naar voetnoot300
Uw hart, uw zelfgevoel, ô Dichters, is uw regel!
Dat prent in elken trek het echt, het Godenzegel;Ga naar voetnoot302
Het kenmerk, dat uw ziel uit geenen slijkhoop stamt,Ga naar voetnoot303
Maar uit die bron van 't licht, die om Gods zetel vlamt,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Die in uw' adem bruischt, die uitvloeit uit uwe aderen,
En, wat uw klanken vangt, der Goden sfeer doet naderen,
Met wellust overstelpt die aard noch schepsel maalt,Ga naar voetnoot307
| |
[pagina 86]
| |
Dan, waar de Godheid-zelv de menschlijkheid doorstraalt!Ga naar voetnoot306-308Ga naar voetnoot308
'k Eerbiedig, ja, uw recht, ik kniel voor uwen drempel
310[regelnummer]
ô Wijsheid, die, verhuld in nevels, uwen tempel
Aan 't kwijnende verstand ter toevlucht openzet,Ga naar voetnoot311
De reden wapens schenkt, en 't glippende oordeel wet!Ga naar voetnoot312
'k Heb meê (en dank zij 't lot!) als Priester, uw altarenGa naar voetnoot313
Geöfferd, in den sleep der stijve choorsamaren;Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
Uw ommegangen nagetrippeld op de maat;
En 't voorhoofd meê geplooid naar 't staatlijk pleeggewaad.Ga naar voetnoot316
Ik drong in 't diepst trezoor van uwe duisterheden,Ga naar voetnoot317
En leerde 't waarheidslicht ontwikklen en ontleden;Ga naar voetnoot318
'k Zag waarheid, als een straal, van 's priesters borstkarkantGa naar voetnoot319
320[regelnummer]
Afstuitend, en een vonk ontstekend in 't verstand;
Maar - 'k zag die flaauwe vonk verdwijnen, en verrooken
In dampen, die door 't brein als zwarte schimmen, spoken,
En 't ware licht der ziel verduistren door hun mist;
En adem, ziel, en kracht, aan ijdlen waan verkwist!
325[regelnummer]
Mijn boezem zuchtte en zwoegde, en had noch lust noch leven:
'k Greep naar de schaduw rond, die om my scheen te zweven;
Maar vatte eene ijdle lucht en lichaamloozen schijn:
'k Besloot, geen Wijsgeer meer, maar waarlijk mensch te zijn.
Nu zonk dat blaauw verschiet van bergen zonder toppen,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Van wolken, rijk in glans, maar dor van regendroppen!Ga naar voetnoot330
'k Bleef in my-zelv' bepaald, doorzocht mijn eigen ziel,Ga naar voetnoot331
En vond de waarheid daar, die zich verscholen hiel.
'k Zag alles opgelost in 't eenig zelfgevoelen;Ga naar voetnoot333
Dit, grondslag van mijn zijn, bewustheid, en bedoelen;
335[regelnummer]
Wat is, betreklijk tot mijn wezen, en niets meer;Ga naar voetnoot334-335
Ja, 'k gaf de waarheid op, maar vond haar glansrijk weêr.Ga naar voetnoot336
Van toen was Dichtkunst my geen spel meer van verbeelding.Ga naar voetnoot337
Mijn hart ontschoot den slaap der zwijmzucht, der vereelding;Ga naar voetnoot338
Het was zich-zelv' gevoel, en breidde in HemelgloedGa naar voetnoot339
340[regelnummer]
Zich tot die polen uit, waar ijs en winter woedt;
Omvademde Oost en West, en peilde zee en starren.
De Hemel daalde om laag, en de Aarde ontschoot heur harren;Ga naar voetnoot342
Een nieuw Heelal ontlook, gelijk de bladerkroon
Der frissche lenteroos haar nog verborgen schoon
345[regelnummer]
Uit groene zwachtels drijft, voor daauw, en morgenstralen,
| |
[pagina 88]
| |
En Zefirkusjes, en verliefde nachtegalen.
Toen zweefde ik, als de bie van Hybla, over 't kruid;Ga naar voetnoot347
Toen breidde ik door 't Heelal mijn stoute vlerken uit,
En waagde 't, adelaars die in de wolken hangen,Ga naar voetnoot347-349
350[regelnummer]
Te trotsen, en de lucht al steigrend saam te prangen;Ga naar voetnoot350
Ja, in dat licht te zien, waar Dirces fiere zwaanGa naar voetnoot351
In spiegelt, daar hy drijft langs de onbezochte baan,
En donders, onverwrikt, rondom zich heen hoort klateren:Ga naar voetnoot353
Ik dacht om Ikarus, noch ongenoemde wateren,
355[regelnummer]
Wier vloed wellicht een' naam ontleende van mijn' val.Ga naar voetnoot354-355
Ik hoorde in zuivrer stroom der Heemlen maatgeschal,
De morgenstarren, die in 't wandlen op hun paden
Door d' ether zuizen als de sprinkhaan door de bladen,
Of blaauwende haagdis, die door de doornen glipt.
360[regelnummer]
Ik zag geen' hemel meer, met vonklend goud bestipt;
'k Zag leven, 'k zag gevoel; 'k zag geesten, meer verheven,
Maar aan mijn' geest verwant, door de ijdle vlakte zwevenGa naar voetnoot362
En 't al bevolken, 't al bezielen met hun heir.Ga naar voetnoot361-363
Ik daalde op 't veldgebloemt' in mijn betoovring neêr,
365[regelnummer]
En zag gevoel en zin, zag liefde en zelfgenoegen
De schepping, waar zy gaapte, in banden samenvoegen,
Wier knoop mijn hart omvatte, en alle heil omsloot.Ga naar voetnoot365-367
Toen kende ik 't leven eerst, en wist dat ik 't genoot:
| |
[pagina 90]
| |
Toen leerde ik in my-zelv' mijn' gantschen wensch besluiten:Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Toen zong ik, en geen boei kon mijn verheffing stuiten:
'k Was doof voor d' ijdlen wind die lof en laster fluit,Ga naar voetnoot371
En ademde in mijn' zang mijn' eigen' boezem uit.
Mijn Vrienden, laat wien 't lust, hier andre gronden stichten!Ga naar voetnoot373
My is 't gevoel, de bron; by my, 't gevoelen, dichten.
375[regelnummer]
Neen, geen verbeelding, dan ontstoken door 't gevoel,
Is Dichtkunst; geen geweld van ijdel klankgejoel
Dat dondert, loeit, en bromt, en ooren doof doet zuizen;
Geen vinding van 't vernuft, geen smaakloos letterpluizen;Ga naar voetnoot378
Geen dweepzucht, die den geest, in logge kou' verstijfd,Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Met geessels opzweept, en in duizling ommedrijft;
Neen, zacht, neen, teêr gevoel, dat niet in woeste wielingGa naar voetnoot381
Heromzwiert, maar 't gemoed steeds uitstort in bezieling,
Zich meêdeelt, zich verliest in 't voorwerp dat men zingt,
En geen' gevergden toon zich ooit van 't harte dringt.Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Van hier dan 't dwaas geklap van valsche Theoristen!Ga naar voetnoot385
De Dichtkunst des poëets, de Godsdienst van den christen,
Is één: Geen pijniging, die hersens tergt en prangt;Ga naar voetnoot387
Uitstorting van 't gevoel, dat heel Gods rijk omvangt.
Weg, ijdle kluisters van 't verhardend letterblokken!Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
De vleugels van de ziel, den vuurgloed aangetrokken,Ga naar voetnoot390
Waar in de Liefde zweeft, en ómgrijpt wat zy vindt,Ga naar voetnoot391
En 't stoflijk van het stof in 't stoflijk stof verslindt!Ga naar voetnoot392
Neen, Dichtkunst is gevoel; gevoel, den band ontsprongen;
Behoefte van 't gevoel, door geen geweld bedwongen.Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Geen Dichter, die het vers of navorscht of gebiedt!
Maar, wien het uit den stroom van 't bruischend harte schiet!Ga naar voetnoot395-396
Wat wilt ge, ô Stagyriet? Is Dichtkunst louter malen?Ga naar voetnoot397
Natuur haar voorbeeld? zelfs in 't schoonst der Idealen?Ga naar voetnoot398
Ga, gloei uw koude ziel aan 't Dichterlijk gevoel,
400[regelnummer]
En ken in 't werk van 't hart, behoefte zonder doel.Ga naar voetnoot400
Neen, 't snikken van de borst, het hol en angstig kermen
Des weemoeds, heeft geen wit, geen uitzicht op ontfermen;Ga naar voetnoot402
Het hupplen van het rund in 't frissche klavergroen,
Beoogt niet, wien 't aanschouwt, genoegen aan te doen.
405[regelnummer]
De pijn, de vreugde spreekt, en eischt zich uit te gieten:
't Gevoel wil doortocht, ja! in lijden en genieten.
| |
[pagina 92]
| |
Het hart wordt overstelpt, de ziel moet uitgebreid,
En vraagt niet, wie ons hoort, en met ons juicht of schreit?
Bedwing het, Dichter! ja, niets hoeft dien stroom te nopen,Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Die in uw' boezem welt. Hy barst zijn sluizen open.
Uw borst verwijdt zich, en uw ingewand wordt vuur.Ga naar voetnoot411
Uw wezen breidt zich uit door d' omvang der Natuur.Ga naar voetnoot412
Uw bloed stijgt kokend op, en klemt den stroeven gorgel,Ga naar voetnoot413
En de adem neemt voor spraak den toonklank aan van 't orgel.Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
Verbeelding vliegt in vlam, en spiegelt, beeld voor beeld,
De zielsbeweging af die door uw aders speelt.
Nu zingt ge, en 't is muzyk; 't zijn beelden, die als schimmen,
Door tooverkracht gedaagd, uit donkre nevels klimmen,Ga naar voetnoot418
Maar blinkend, schittringvol, en door hun eigen licht.
420[regelnummer]
Ga, Wijsgeer! leer ons thands den kunstgreep van 't Gedicht!
Leer, leer den samenhang dier onopnoembre trekken,Ga naar voetnoot421
Die, tot in 't minste deel, des Dichters ziel ontdekken!Ga naar voetnoot422
Spoor in 't bewerktuigd hoofd het fijne weefsel naar;Ga naar voetnoot423
Wat beelden voortbreng', vorm', en op hunn' hoefslag schaar';Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Wat toets de ziel ontzette, en wat haar dring' tot weenen!Ga naar voetnoot425
Ik volg u, 'k zal uw les gewillige ooren leenen.
'k Zal met u, in dat Dicht des menschen ziel bespiên,
Den God, uit wien ik stam, in dees mijn schepping zien;
Maar leer door koude kunst geen Dichtkunst samenstellen,
430[regelnummer]
Die uit de ontroerde ziel onleerbaar op moet wellen!
Noch knabbel, als de geit de dartle wijnloot af,Ga naar voetnoot431
Die, spaarde uw tand haar rank, den eêlsten nektar gaf!
Neen, Bacchus! laat dat bloed op uw altaren vloeien,
Dat de eedle muskadel haar wasdom durft besnoeien!Ga naar voetnoot433-434Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Neen, Febus! grijp uw pijl, en wreek uw heiligdom!
Zie hier die Kelten weêr, wier woedende oorlogsdrom,Ga naar voetnoot436
Het Noorden afgezakt, en harder dan hun Noorden,
Uw outers overvalt met plondren, blaken, moorden.Ga naar voetnoot438
Zend hier uw bliksems, hier uw hagelsteenen weêrGa naar voetnoot439
440[regelnummer]
Op 't heiligschennend, op het schrikbaar leger neêr!
En gy, ô Soter! gy, ô Dicht- en Kunstenkweker,Ga naar voetnoot441
Herrijs! - Maar neen, ô neen, hun dwaasheid eischt geen' wreker:
In eigen rag verward, waait de eerste morgenluchtGa naar voetnoot443
Met rups- en keverwolk, hun wijsheid op de vlucht!Ga naar voetnoot433-444
| |
[pagina 94]
| |
445[regelnummer]
ô Plato, zoo vergood! en Platoos volgelingen,Ga naar voetnoot445
Die de eeuwen bezig hieldt met beurtelings verdringen
Van stelsels, rij aan rij, voorby - en afgegaan,Ga naar voetnoot447
En al uw wijsheid steeds verandren zaagt in waan!
Het menschdom werd vermoeid van met uw redentwisten
450[regelnummer]
Hun leven, bloed, en ziel, en hoogst belang, te kwisten:Ga naar voetnoot450
Men streed, nu tegen u, dan voor u, even blind,
En 't Wijsgeerlieverei veranderde als de wind.Ga naar voetnoot452
Geen leeftijd, of, vertuit aan de eene of andre dwaling,Ga naar voetnoot453
Die waarheid heeten moest en nieuwe lichtbestraling!Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Gaat, weest eerst duurzaam, eerst bevestigd, eer ge u vleit,Ga naar voetnoot455
Dat Dichtkunst zwichten moet voor uw vermetelheid!
Ze is eeuwig, als Natuur, en zal geen wetten eeren,
Dan die heel 't stoflijk, beide, en 't stoffeloos, regeeren.Ga naar voetnoot458
Of waant gy 't, dat deze aard, als zy haar kring beschrijft,
460[regelnummer]
Uw les ten richtsnoer neemt, en naar uw voorschrift drijft?
De Maan haar stand bewaart om uw gezag te erkennen?
Of tij en jaarsaizoen in uw gareelen rennen?
Neen, Wijsgeer! zoo uw vlijt die kunstkracht heeft doorzien,Ga naar voetnoot463
't Is tuige en leerling zijn, geen meesterlijk gebiên.Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Ook Dichtkunst is Natuur: Doorzoek heur rijke schatten!
Leer, wat zy edelst, wat zy Godlijks heeft, bevatten!
Beschouw haar in haar werk, wanneer zy harten streelt,Ga naar voetnoot467
Aan liefde en tederheid, aan schrik en angst beveelt!Ga naar voetnoot468
Doorzie haar tuighuis! tel heur wapens en sieraden,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Als gy die starren telt die 's hemels kap beladen!Ga naar voetnoot470
Maar waan, indien uw zorg den Dichter kennen doet,
De Leeraar niet te zijn, dien ze immer volgen moet.Ga naar voetnoot459-472Ga naar voetnoot471-472
Neen, hebt ge in 't groot Heelal geheimen aan te bidden,
Ook hier versuft uw brein: Kniel neder in ons midden!Ga naar voetnoot473-474Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
De Dichter voelt in 't hart, wat uw besef ontduikt,
En wee hem, wien uw band de vrije vlerken fnuikt!
Hy is geen Dichter meer. Als de opgeschoten ceder,
Ziet Dichtkunst op uw school als op de veldrijs neder,Ga naar voetnoot478
Of lichten rietscheut, die een teder plantjen bindt,Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Maar, voor geen kruin bestemd, die worstelt met den wind.
Zy, Leermeestres der taal, zy, aller Wijsheid voedster,
Behoeft niet, dat uw schoot haar fiere rijpheid koester';
| |
[pagina 96]
| |
Zy staat onkantelbaar, onschokbaar, als de zuil
Van Hermes, in 't geraas van 't daavrend hondgehuil.Ga naar voetnoot483-484
485[regelnummer]
Uw zuilspits waggelt steeds, en, telkens omgesmeten,
Verbouwd, en weêr herbouwd, met gapingen en reten,
Heeft vastheid, steun, noch rust. Daar staat zy, fier in top,
En heft voor de eeuwigheid haar trotsche machtspreuk op:
Een leeftijd gaat niet om; haar hoekkanteelen breken,Ga naar voetnoot489
490[regelnummer]
En 't gantsch gevaarte ligt door eigen last bezweken.
Neen, Dichtkunst, gy, gy leeft, onsterflijk als Homeer!
Blaas me aan, gevoel derkunst! ik wil geen meesters meer.
Speel het fluitjen vink of sijsjen
Kunstmuzyk en zangspel voor!Ga naar voetnoot493-494
495[regelnummer]
't Went aan 't voorgepiepte wijsjen
Ongevoelig hart en oor.Ga naar voetnoot496
't Leert het spoedig na te gorgelen,Ga naar voetnoot497
En vermaakt zich in dien toon;
Maar, waar blijft hun kunstloos orgelen?Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
Waar het hartdoordringend schoon?
Zangeres der loovrenzalen,
Die in 't luistrend woud gebiedt;Ga naar voetnoot501-502
En gy, Pindus nachtegalen,Ga naar voetnoot503
ô Verzaakt u-zelven niet!Ga naar voetnoot504
505[regelnummer]
Laat, wien 't lust, vrij noten zetten;Ga naar voetnoot505
Geef hy regels naar zijn' waan;
U te binden aan zijn wetten,
Waar, Natuur voor 't voorhoofd slaan.Ga naar voetnoot508
'k Spreek tot U, ô ware Zangeren,
510[regelnummer]
Die, als 't Dichtvuur u bevangt,
Aan geen ijdel hoofdbezwangeren,Ga naar voetnoot511
Maar aan 't hart uw vaerzen dankt!
U, die in uw vrije tonen
Nog Homerus schaduw schetst,Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Al zijn kunst en lauwerkronenGa naar voetnoot515
Door verval der eeuw verfletscht!Ga naar voetnoot516
| |
[pagina 98]
| |
Ja, uw kunstkracht is gevoelen,Ga naar voetnoot517
juist gevoelen, met een hart,Ga naar voetnoot518
Dat, wat drift het door moog woelen,Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Nooit het helder brein verwart.
Dat, in vollen gloed aan 't vlammen,
Met zijn vlam verbeelding ziedt,
Dat zy dijk doorbruischt en dammen,Ga naar voetnoot522-523
En door star en melkweg schiet!
525[regelnummer]
Schiet dan uit, geroerde zielen!Ga naar voetnoot525
Schiet in louter vuurgloed uit!
Vaart den Dagvorst in zijn wielen!Ga naar voetnoot527
Maakt den Donderwagen buit!
Dwingt die Thetis in uw armen,
530[regelnummer]
Die voor niemand heeft gebukt,
Dat haar kniën u verwarmen
Als gy haar de heupen drukt!Ga naar voetnoot529-532
Dan zal 't Egis der AaloudheidGa naar voetnoot533
Bliksemoogen van uw Lier!
535[regelnummer]
Alles buigen voor uw stoutheid!
Alles branden van uw vier!Ga naar voetnoot536
Ja, dan zult, dan zult gy ZINGEN,
En uw zang zal waarheid zijn,
Waarheid uit de hemelkringen;
540[regelnummer]
En des Wijsgeers wijsheid, schijn.
1809.
|
|