De kunst der poëzy
(1995)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |||||||||||||
Leerdicht of leer-ode?Hoewel de gang van het betoog in de KdP verre van eenvoudig is, laten de 540 versregels zich globaal als volgt geleden:
Deze parafrase doet de complexiteit van de tekst natuurlijk geen recht. De KdP is een moeilijk toegankelijk gedicht, waarin de denkbeelden meer op associatieve dan logische wijze worden ontvouwd. Dit roept de vraag op wat voor type tekst Bilderdijk zijn lezers (hoorders) voorschotelt. Bilderdijks tijdgenoten lieten zich hier niet over uit, behalve de recensent van de Boekzaal, die het heeft over een ‘zeer beeldrijk en vernuftig Leerdicht’.Ga naar eind35 Later zal Pierson in zijn beschouwing over de KdP eveneens over een ‘leerdicht’ spreken, ‘dat is: (...) een vertoog op maat en rijm’, dat weliswaar het ‘dichterlijke’ niet uitsluit, maar nooit ‘in den waren zin des | |||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||
woords van het begin tot het eind, in aanleiding en opvatting een poëtisch kunstwerk’ zal opleveren.Ga naar eind36 Sindsdien is het gebruikelijk, tot in de recente beschouwing van VisGa naar eind37 toe, om de KdP een leerdicht te noemen. Het genre mag sinds de Romantiek als te weinig dichterlijk uit de gratie zijn, in de Verlichtingspoëtica werd het leerdicht echter zeer serieus genomen: het stond toen te boek als het belangrijkste genre van de zogenaamde didactische poëzie, die op haar beurt zich in de literaire hiërarchie een vaste plaats had verworven naast de epische, lyrische en dramatische dichtkunst. In het leerdicht, aldus de theorie,Ga naar eind38 gaat het om waarheden in poëtische verpakking. Die formule was niet geheel onproblematisch: waarheid vraagt immers om helderheid en duidelijkheid en kan als zodanig op gespannen voet staan met een dichterlijke inkleding. In het leerdicht moet volgens de voorschriften de dichter die helderheid veilig stellen door middel van een goed doordacht dispositieschema, dat wil zeggen, hij moet ervoor zorgen dat zijn betoog logisch in elkaar steekt en ordelijk is gestructureerd. Maar omdat het leerdicht ook een gedicht is, moet de dichter werken met een subtiel procédé van veraanschouwelijking door de abstracta in suggestieve beelden om te zetten. Het gaat erom dat de rationele structuur, die eigen is aan het vertoog, wel wordt gemaskeerd maar niet verdonkeremaand: zij moet als het ware door de artistieke vormgeving heen blijven schemeren. Middel bij uitstek tot poëtisering is de versvorm en dan met name de alexandrijn, die vanwege zijn groot aantal versvoeten een brede ontvouwing van gedachten toelaat. Echter, ter vermijding van monotonie, doet men er goed aan het leerdicht af te sluiten met versregels van een kleiner aantal versvoeten om zo de plechtstatigheid, die de alexandrijn kenmerkt, wat af te zwakken en speels te eindigen. Leerdichten hebben een grote actieradius: ze kunnen over vrijwel alles gaan, en om dat oeverloze gebied enigszins in kaart te brengen werd in de Verlichtingspoëtica enige rubricering nagestreefd. Gebruikelijk was bijvoorbeeld om een onderscheid te maken tussen historische, filosofische en artistieke leerdichten. Tot de laatste rubriek, ook wel kunstgedichten genoemd, werden dan onder andere polemieken met literaire tegenstanders gerekend en ‘brandende kwesties’ op het artistieke vlak of controversiële zaken als afwijkende visies op het rijm, het dichterschap of het vertalen. Al met al is het aantal leerdichten dat handelt over literaire kwesties, opvallend groot. Volgens Siegrist, die een monografie aan het leerdicht heeft gewijd,Ga naar eind39 zou dit duiden op een groeiende behoefte in de tweede helft van de achttiende eeuw om zich in het literaire debat te profileren. Dat brengt ons weer terug bij Bilderdijk. Zelfs een oppervlakkige lezing | |||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||
maakt duidelijk dat de KdP veel trekken van het leerdicht vertoont: we hebben hier te maken met een polemisch kunstgedicht, waarin in debat met anderen een nieuwe visie op de poëzie wordt gelanceerd, gegoten in alexandrijnen en uitlopend in een aantal viervoeters. Wat echter ontbreekt is de aan het leerdicht voorgeschreven helderheid en duidelijkheid. De rationele structuur, die in een onvervalst leerdicht versluierd zichtbaar wordt, staat in de KdP zo onder druk van een reeks gevoelsuitbarstingen en grillige gedachtensprongen, dat men eerder denkt met een lierdicht dan met een leerdicht van doen te hebben. Nu is een zekere ‘lyrisering’ van het leerdicht niet ongebruikelijk op het einde van de achttiende eeuw. Onder invloed van een algehele sentimentalisering van de literatuur ondergaat het dichterlijke ik van het leerdicht in die periode een opvallende subjectivering: men streeft ook daarin een gevoelvolle communicatie met de lezer na en laat eigen emoties vaak de vrije loop. Eschenburg, de schrijver van een gezaghebbend achttiende-eeuws handboek, dat nog in 1829 in het Nederlands werd vertaald, merkt hierover op dat de levendigheid en de daardoor bewerkte indruk (...) te sterker [wordt] naar mate de waarheden bij den dichter zelv' in gevoel zijn overgegaan, en zoo wel met zijne eigene gemoedsgesteldheid, als met de neigingen en gevoelens des lezers in betrekking gebragt worden (p. 184).Ga naar eind40 Die lyrische variant van het leerdicht kwam in de achttiende eeuw zo vaak voor dat men er in het poëticale systeem zelfs een aparte benaming voor had bedacht: leer-ode. De benaming ‘ode’ fungeerde op het eind van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw als een soort overkoepelend begrip voor de verheven vormen van lyriek. Volgens dezelfde Eschenburg komen in de ode ‘verhevene voorwerpen, sterkere gewaarwordingen, en eene hoogere vlucht van denkbeelden en uitdrukkingen’ aan bod (p. 217). Het verschil van de leer-ode met het leerdicht betrof dan ook niet zozeer de inhoud als wel de ‘toonhoogte’ en de lengte. De leer-ode viel over het algemeen aanmerkelijk korter uit dan het leerdicht, omdat een lyrische ontboezeming van meerdere honderden regels als weinig geloofwaardig werd beschouwd. Zoals gezegd kon de leer-ode over dezelfde onderwerpen gaan als het leerdicht, maar die onderwerpen waren niet in zo'n strak dispositieschema gekorsetteerd als in het leerdicht: de onderschikking van subideeën aan een hoofdidee, zo typerend voor het leerdicht, werd in de leer-ode niet geëist. Men streeft er eerder naar een ‘schone wanorde’ (beau désordre), een opzettelijk doorbreken van al te grote regelmatigheid. Gevoel en ver- | |||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||
beelding drukken dan ook meer dan rationaliteit hun stempel op de compositie. Die lossere structuur gaat gepaard met een verhevener, enthousiasmerender taalgebruik dan in het leerdicht usance was. De leer-ode moet het hebben van gloedvolle expressie en heeft een neiging tot het hyperbolische. Welluidendheid en een gedrevener ritmiek dienen het enthousiasme van de dichter over te brengen op de lezer, want, in de woorden van Siegrist, de leer-ode wil ‘nicht bloss belehren, sondern begeistern, rühren, überwältigen’ (p. 32). De leer-ode neemt dan ook vaak letterlijk een hoge vlucht. Zij streeft, in zijn pakkende formulering, naar de ‘Emotionalisierung einer Idee’ (p. 33). Om dat te bereiken bedient zij zich van exclamaties, interjecties, imperatieven, aanspraken en retorische vragen, die de syntaxis onder druk zetten en ‘das Feuer der Begeisterung’ doen ontvlammen. De KdP is aanmerkelijk langer dan voor de leer-ode gebruikelijk was - doorgaans zo rond de honderd verzen. Maar voor het overige kan men vrijwel alle genoemde trekken van de leer-ode terugvinden in Bilderdijks gedicht: een meer associatieve dan logische opbouw, een surplus aan exclamaties en gevoelsuitbarstingen, eerder een ‘emotionalisering’ dan een rationele ontvouwing van een idee. De ‘brandende literaire kwestie’, die de inhoud van de KdP vormt, zo kunnen we nu nader preciseren, is gestoken in een jasje grotendeels volgens de snit van de leer-ode. | |||||||||||||
Een ars poetica nieuwe stijlWelke ‘brandende kwestie’ heeft Bilderdijk nu in deze leer-ode aan de orde gesteld? Kijken we eerst naar de titel: De kunst der poëzy. Het lijkt niet toevallig dat Bilderdijk dezelfde titel hanteert als een aantal achttiende-eeuwse vertalers hebben gebezigd bij hun overzetting van Boileaus befaamde L'art poétique.Ga naar eind41 Boileaus ars poetica uit 1674 staat te boek als de meest gestrenge classicistische bijbel voor aankomende en gearriveerde dichters, waarin uiterst dogmatisch en prescriptief regels worden geformuleerd. Elke dichter binnen het Classicisme moest onder dat juk door. Door zijn gedicht, dat een ongemeen fel requisitoir inhoudt tegen alle betweterige regelgeving, nu ook De kunst der poëzy te noemen ironiseert Bilderdijk mogelijk de prescriptieve poëtica en daarmee zet hij tevens zijn lezers en hoorders op het verkeerde been. Bilderdijk komt ook met een ars poetica, maar dan met één die haaks staat op de poëticale traditie vanaf Aristoteles en Horatius tot aan Boileau toe. Voor een nader begrip van Bilderdijks intenties is het zinnig een buitentekstueel uitstapje te maken. In dezelfde periode waarin Bilderdijk zijn KdP | |||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||
voordraagt, schrijft hij ook een verhandeling ‘Over dichterlijke geestdrift en dweepery’, die met enig recht de proza-tegenhanger van de KdP genoemd kan worden.Ga naar eind42 In dat betoog doet Bilderdijk een niet altijd even heldere poging om de begrippen ‘dichtkunst’ en ‘poëzie’ uit elkaar te houden. Dichtkunst is voor Bilderdijk een zaak van metaniveau, een begripsmatig verworven kennis van wat poëzie is en hoe zij werkt, een intellectuele inventarisatie van het dichterlijke métier, waaronder ook het geheel aan technische vaardigheden om beoogde effecten te sorteren. Kortom, dichtkunst is een echte ars poetica in de traditionele zin van het woord, met recht een dichtkunst, wellicht nog het best te vergelijken met het arsenaal aan kunstgrepen waarvan de retorica zich bedient. Bilderdijk maakt een onderscheid tussen deze dichtkunst en poëzie. Poëzie definieert hij als ‘de kunst, die zichzelven niet bewust is’. Poëzie is dus een zaak van intuïtie, van direct, ongereflecteerd dichterlijk handelen. In enigszins anachronistische termen: poëzie is roes en dichtkunst meesterschap. Of nog weer anders: er is een poëtische praktijk en er is een poëtische theorie. Die poëtische theorie of dichterlijke wetenschap moet zich echter niet loszingen van de poëtische intuïtie en op eigen houtje uitspraken doen over het dichterlijk métier. Zij kan hoogstens achteraf verantwoorden wat poëzie is door een rationalisering van de intuïties van de ware dichter. Het onderscheid tussen poëzie en dichtkunst verschaft Bilderdijk de mogelijkheid alle poëzieautoriteiten de deur te wijzen, de gangbare poëziedefinities neer te sabelen en daar zijn particuliere poëzieopvatting tegenover te stellen. Het vervolg van zijn prozabetoog vormt vrijwel een blauwdruk van zijn ‘bewijsvoering’ in de KdP: wie wil weten wat poëzie is, moet niet te rade gaan bij de filosofen van weleer (Plato, Aristoteles) en nu (Wolff, Kant), maar zijn oor te luisteren leggen bij de ware dichter. De courante poëziedefenities van wijsgeren raken de kern niet. Ze zijn hoogstens complementair voor wat Bilderdijk als de essentie van de kunst der poëzie beschouwt, uitstorting van het gevoel: Gevoel is haar bron; gevoel, haar beginsel; uitstorting des gevoels, haar vervulling en doel. Hangt nu alle Kunst af van haar doel en beginsel, en wordt zy door dezen bepaald, terwijl het haar middelen zijn, die haar wijzigen, en tot dit haar einde bestieren: zoo is dan ook de kunst der Poëzye genoegzaam gekenteekend, zoo wel als de wetenschap, die haar tot grond ligt, en by de bepaling van beginsel en strekking, de kennis der middelen voegt om het doel te bereiken.Ga naar eind43 | |||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||
Hoe cryptisch ook, dit citaat verschaft niettemin de sleutel tot een goed verstaan van de titel die Bilderdijk aan zijn leer-ode meegaf. Immers in zijn definiëring van aard (‘gevoel’) en functie (‘uitstorting des gevoels’) van poëzie, gebruikt hij in dit prozabetoog ter karakterisering van zijn particuliere literatuuropvatting exact dezelfde benaming als hij voor het gedicht bezigde: ‘de kunst der Poëzye’. De verhandeling herhaalt in betoogvorm wat in de leer-ode op de wijze der poëzie was gezegd. Met de KdP, zo mogen we hieruit afleiden, schreef Bilderdijk een alternatieve ars poetica, die vanwege haar afrekening met de strakke regelgeving van de traditionele prescriptieve poëtica en überhaupt met alle vigerende poëzieopvattingen gekwalificeerd kan worden als een ars poetica nieuwe stijl. |
|