De kunst der poëzy
(1995)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
1 ReceptiegeschiedenisElke tijd kent zijn eigen voorkeuren, ook met betrekking tot het letterkundige verleden. In het huidige literair-historische onderzoek ligt een zeker zwaartepunt in de poëticale opvattingen van de verschillende periodes of van individuele auteurs. Dientengevolge richt zich de belangstelling in het bijzonder op teksten waarin - expliciet dan wel verhuld - uitspraken worden gedaan over het wezen, de oorsprong en het doel van de literatuur. In dit licht bezien is een heruitgave van Bilderdijks KdP bijna een vanzelfsprekendheid. Het gaat hier immers om een poëticale verantwoording - of liever: getuigenis - van de invloedrijkste dichter van zijn tijd. Bovendien beschouwen sommige literatuurhistorici de in de KdP naar voren gebrachte visie op dichtkunst en dichterschap als kenmerkend voor de Romantiek; daarmee zou het werk een van de zeldzame manifestaties in Nederland zijn van deze grote breuk in de geschiedenis van het Europese literaire denken. Het is overigens niet zo dat de KdP tot de werken van Bilderdijk behoort die vanouds veel belangstelling hebben getrokken. In de aan Bilderdijk gewijde studies nam het stuk tot voor kort geen bijzonder prominente plaats in. Gedeeltelijk zal dit te wijten zijn aan het feit dat het Bilderdijk-onderzoek lange tijd voornamelijk levensbeschouwelijk en biografisch gericht was. In orthodoxe kring werd de dichter bijna zonder voorbehoud vereerd als de visionaire vader van het Reveil. Daarbuiten werd hij met even weinig reserve aan de kaak gesteld als een huichelaar die het weinig nauw nam met waarheid en geweten.Ga naar eind1 In dit gepolariseerde debat viel voor geen van beide partijen uit de KdP veel ammunitie te betrekken. Daar komt nog bij dat Bilderdijks didactische gedichten, waartoe verder bijvoorbeeld ook De geestenwareld, De dieren, De echt en Schilderkunst behoren, in de belangstelling een beetje tussen wal en schip terecht zijn gekomen. Voor zover de beschouwingen op Bilderdijks dichterschap waren gericht, werd daarin vooral aandacht besteed aan ofwel de kortere lyrische gedichten ofwel de magna opera als De ondergang der eerste wareld en De ziekte der geleerden. Vandaar dat de receptiegeschiedenis van de KdP betrekkelijk schamel gedocumenteerd is en hoofdzakelijk min of meer terloopse commentaren en karakteriseringen bevat. In dit overzicht zullen we niet naar volledigheid streven maar ons beperken tot een paar markante momenten. Zoals de titelpagina van het gedicht vermeldt, is de KdP voorgedragen in | |
[pagina 10]
| |
het vooraanstaande culturele genootschap Felix Meritis te Amsterdam. De receptiegeschiedenis begint dus op het moment dat Bilderdijk van achter de katheder zijn poëticale geloofsbelijdenis aan de aandachtig toeluisterende culturele fine fleur van de hoofdstad presenteerde. Wanneer dit optreden heeft plaatsgevonden is niet exact bekend. Vermoedelijk was het in het jaar van het ontstaan van het gedicht, 1809, of in de eerste maanden van 1810. Juist voor deze periode bevat het notulenboek van Felix een lacune.Ga naar eind2 Reacties op de voordracht zijn helaas al evenmin overgeleverd. Dit is vooral daarom jammer, omdat er aanwijzingen zijn dat er rond 1809-1810 een verhulde poëticale discussie in voordrachtsvorm is gevoerd. In de winter van 1810 moet in hetzelfde Felix door een ‘keurigen Redenaar’ betoogd zijn dat het gevoel de kunstenaar in het algemeen kenmerkt, maar dat de dichter daarenboven het patent heeft op de verbeelding.Ga naar eind3 Dit klinkt als op zijn minst een kanttekening bij het betoog van Bilderdijk, waarin aan de verbeelding niet meer dan een ondergeschikte rol wordt toegekend. Op 24 januari 1810 doet Nicolaas Swart een duit in het zakje door, ook al weer in Felix, zijn licht te laten schijnen over ‘het wezen, den oorsprong, het doel en de vrucht der poëzij’,Ga naar eind4 waarbij hij uiteenzet dat uitstorting van het gevoel het resultaat is van aandoening en verbeelding. Zo zijn er meer verhandelingen uit deze tijd te noemen die zouden kunnen zijn uitgelokt door Bilderdijks provocatieve stellingname. Te denken valt bijvoorbeeld nog aan Van der Palms betoog tegen de door ‘sommigen’ gepropageerde absolute vrijheid in de kunst,Ga naar eind5 of aan Van Gherts veroordeling van het blindvaren op het gevoel.Ga naar eind6 Als receptiedocumenten van de KdP zijn deze verhandelingen toch dubieus, omdat ze Bilderdijk niet noemen en ook niet rechtstreeks en ondubbelzinnig op dit specifieke stuk reageren. De eerste openlijke reacties dateren pas van een paar jaar later, toen het gedicht in druk was verschenen. Het fungeerde als ouverture van de verder overwegend lyrische bundel Winterbloemen, die in twee delen het licht zag in 1811.Ga naar eind7 Over het onthaal heeft Bilderdijk zich niet hoeven te beklagen. Alle vooraanstaande kritische tijdschriften - ten gevolge van de Franse repressie waren er dat overigens nog maar vierGa naar eind8 - hebben in 1811 of 1812 Winterbloemen besproken. Eenstemmig prezen de recensenten het openingsgedicht als een hoogtepunt van een ook verder bewonderenswaardige bundel van Nederlands grootste dichter. Drie van de vier recensenten voelden zich echter genoopt om één kanttekening bij de KdP te maken: was dit welsprekende pleidooi voor pure gevoelspoëzie niet al te eenzijdig? (Alleen de Letteroefeningen doet hier geen uitspraak over.) In de woorden van de Konst- en letterbode: | |
[pagina 11]
| |
(...) des Dichters voortbrengselen zelve wederspreken die [stellingname] te meermalen, daar zy eenen man verraden, die verre van zich door zyn gevoel geheel te laten wegslepen en heen en wederslingeren, hetzelve door den breidel van oordeelkunde, smaak en wysbegeerte gelukkig weet te leiden. (p. 363) Tot uitvoerige discussies heeft de KdP verder niet geleid, althans niet in de publiciteit. De enige tijdgenoot die - en dan nog maar tamelijk terloops - ertegen polemiseert is Johannes Kinker, in zijn leerdicht Het ware der schoonheid.Ga naar eind9 Kinker verzet zich hierin onder meer tegen het verheffen van de gevoelsexpressie tot alomvattend scheppend beginsel, omdat daarmee onvoldoende het specifieke ‘hoog gevoelen’ van de kunstenaar wordt afgebakend. In de betreffende passage verwerkt hij de formulering ‘behoefte zonder doel’ en het rijmpaar ‘uit wil gieten’ / ‘genieten’. Het is de vraag in hoeverre zijn toehoorders in 1814 deze Bilderdijkse echo's hebben herkend, maar in de aantekeningen bij de gepubliceerde versie expliciteert Kinker zijn toespeling, onder aanhaling van de betreffende regels 397-408 uit de KdP.Ga naar eind10 Hij voegt eraan toe dat ‘sommigen, op de algemeene strekking van het dichtstuk afgaande’ meenden dat Bilderdijk zich vooral tegen Kant verzette. Deze interpretatie zegt Kinker - zelf een erkend Kant-adept - te moeten tegenspreken: Met meer grond zou men kunnen beweren dat deze ars poetica van den Heer bilderdijk op eene Kantiaansche leest geschoeid zij: want zelfs dit ‘behoefte zonder doel’ kan in den grond wel niets anders beduiden dan de ‘doelmatigheid zonder doel’ van kant. (p. 162) Sterker nog, zo vervolgt Kinker, met zijn categorische verbanning van de wijsgeren uit het rijk der dichtkunst volgt Bilderdijk Kant getrouwer dan hij - Kinker - bereid is te doen! Een reactie van Bilderdijk op deze gewiekste annexatie in het kamp van de door hem verfoeide Kantianen is helaas niet overgeleverd. Daarna duurde het tot 1875 voor er een beschouwing over het gedicht het licht zag. Maar voordat het zover was had Bilderdijks reputatie al ernstige schade opgelopen. Al in de laatste tien, vijftien jaar van zijn leven was er groeiende kritiek geweest op zijn reactionaire politiek-maatschappelijke opvattingen en op zijn dichterlijke herhalingsoefeningen. De uitgave in 1856-1859 van de verzamelde Dichtwerken in vijftien lijvige delen, een monument voor hem opgericht door zijn leerling Da Costa, prikkelde Busken | |
[pagina 12]
| |
Huet tot het schrijven van een reeks zeer kritische opstellen over Bilderdijks dichterlijke kwaliteiten.Ga naar eind11 In 1869 verscheen Van Vlotens lijvige Bilderdijk-bloemlezing, waarin de dichter het als mens moest ontgelden.Ga naar eind12 In 1873 brak Multatuli in een uitvoerige analyse het drama Floris V tot op de grond afGa naar eind13 en in hetzelfde jaar werd door de in Bilderdijk's eerste huwelijk geopenbaarde brieven Bilderdijks levenswandel in een ontluisterend daglicht gesteld.Ga naar eind14 Terzelfder tijd echter was Bilderdijks dichtwerk in het algemeen en de KdP in het bijzonder gemakkelijker beschikbaar dan ooit tevoren: genoemd zijn al de Dichtwerken en Van Vlotens Bloemlezing, waarin de KdP eveneens was opgenomen,Ga naar eind15 terwijl in 1873 Th. van Hoogstraten een schooleditie van het gedicht bezorgde.Ga naar eind16 Twee jaar later verschijnt dan de eerste aan de KdP gewijde beschouwing, ruim zestig jaar na het uitkomen van Winterbloemen. Het stuk is vernietigend. De auteur, Allard Pierson, analyseert uiterst kritisch de in het gedicht gehuldigde wijsgerige opvattingen en laat er geen spaan van heel.Ga naar eind17 Met nadruk verklaart Pierson dat hij de poëtische kwaliteiten buiten het geding wil laten en het werk uitsluitend wil beschouwen vanuit wijsgerig oogpunt. Toch legt hij telkens de vinger op wat hij beschouwt als onzuiver taalgebruik, overdrijvingen, overtolligheden en clichés. Wat de wijsgerige opvattingen betreft: de empirisch georiënteerde Pierson wijst Bilderdijks claim van het gevoel als enige kenbron volstrekt van de hand, onder aanwijzing van een reeks contradicties en non-sequiturs. De dichter zet, zo betoogt hij, niet alleen de deur wagenwijd open voor willekeurig subjectivisme (dit hadden indertijd de recensenten ook al opgemerkt), maar bovendien reduceert hij in zijn aanval op de wijsgeren wel heel goedkoop de rijke, geschakeerde traditie van de kritische filosofie tot een specifieke vorm van kleingeestig kunstrechterschap. Daar komt nog bij dat Bilderdijks droom van een objectieve waarheid niets anders dan de verabsolutering behelst van een eigen filosofie, en wel van ‘een soort van kritisch idealisme, cijnsbaar gemaakt aan middeleeuwsche mystiek’ (p. 170). Na Piersons hardhandige en van weinig historische distantie blijk gevende afrekeningGa naar eind18 is het weer decennia lang vrijwel stil rond de KdP. In de voortdurend uitdijende Bilderdijk-literatuur wordt het gedicht zelden naar voren gehaald, maar wanneer het wordt genoemd geschiedt dat onveranderlijk in uiterst lovende termen. De allerminst kritiekloze Kollewijn bijvoorbeeld haalt in zijn in 1891 verschenen biografie van Bilderdijk enkele fragmenten aan die naar zijn overtuiging gevoeglijk bewijzen dat Bilderdijk ‘waarlijk kunstenaar’ was.Ga naar eind19 In hetzelfde jaar neemt hij het gedicht op in een | |
[pagina 13]
| |
schooluitgave van enkele van Bilderdijks langere gedichten, in de reeks Klassiek Letterkundig Pantheon.Ga naar eind20 Ettelijke generaties leerlingen moeten in hun literaire bagage de KdP hebben meegetorst: herdrukken van Kollewijns bloemlezing zagen het licht in 1898, 1903 en 1925. Intussen werd het gedicht eveneens integraal opgenomen in de door P. Kat bezorgde Keurgarve uit de gedichten van Bilderdijk.Ga naar eind21 Ook de grote geschiedenissen van de Nederlandse letterkunde zijn, voor zover ze de KdP ter sprake brengen,Ga naar eind22 er zonder voorbehoud lovend over. Kalff wijdt er enkele positieve regels aanGa naar eind23 en Te Winkel zelfs een hele bladzij, overigens voornamelijk bestaande uit een parafrase van de inhoud.Ga naar eind24 Daarbij kwalificeert Te Winkel Bilderdijks ‘aesthetische geloofsbelijdenis’ als behorend ‘ongetwijfeld tot zijne beste dichtwerken’. Een veel pregnantere plaatsbepaling van het gedicht geeft in 1950 de volgende historiograaf, Gerard Knuvelder. In zijn Handboek kent hij aan de KdP bijzondere betekenis toe in de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde door het gedicht te beschouwen als ‘typisch romantisch document’ dat zich bij uitstek leent om er Bilderdijks romantische gedachtengoed aan te demonstreren.Ga naar eind25 Uitvoerig staat Knuvelder stil bij Bilderdijks ontkenning van het realiteitsgehalte van de zichtbare wereld, bij diens overtuiging dat slechts in het gevoel het goddelijke benaderd en beleefd kan worden, en bij de hieruit volgende claim dat zijn zang waarheid bevat van oneindig hoger gehalte dan de pseudo-inzichten van de ‘wijsgeer’. Nu was op zichzelf de karakterisering van Bilderdijk als vertegenwoordiger van de Romantiek in Nederland niet nieuw: reeds in 1854 had Alberdingk Thijm hem in zijn letterkundige geschiedenis De la littérature néerlandaise voorgesteld als een amalgaam van Classicisme en RomantiekGa naar eind26 en nadien keren vergelijkbare kwalificaties telkens terug.Ga naar eind27 Wel is het zo dat bij Knuvelder Bilderdijks romantische hoedanigheden zwaarder worden aangezet dan voordien - en in de latere drukken van het Handboek nog weer meer dan in de eerste. Deze ‘romantisering’ van Bilderdijk is meer dan alleen een verschuivende literair-historische plaatsbepaling. In de voorafgaande decennia was namelijk - als het zo mag worden geformuleerd - de koers van de Romantiek in de Nederlandse literatuurgeschiedenis spectaculair gestegen. Dit kwam tot uiting in de groeiende tendens werken als ‘romantisch’ (of desnoods met een nog veel rekkelijker term, als ‘preromantisch’) te kwalificeren, met de implicatie dat daarmee een intrinsieke meerwaarde was gewaarborgd.Ga naar eind28 In dit kader betekent Knuvelders uitvoerige behandeling van de KdP als poëticaal manifest van de Romantiek in Nederland een markante wending in de receptiegeschiedenis van het werk. | |
[pagina 14]
| |
Een stap verder in deze richting zet vervolgens in 1957 Jacob Smit als hij bij Bilderdijk een traditie laat beginnen die zich gedurende zeker een eeuw laat traceren. In zijn verhandeling ‘De kosmische zelfvergroting van de dichter bij Bilderdijk, Perk en Marsman’ haalt Smit de KdP naar voren als de eerste verschijningsvorm te onzent van een karakteristiek romantisch motief: ‘het motief van de dichter wiens zelf zich in een exaltatie van individueel superioriteitsgevoel uitbreidt in het heelal’.Ga naar eind29 Op zichzelf genomen, zo onderstreept Smit, is het beeld van de zich boven de aardse nietigheid verheffende dichter, met de bijbehorende metaforiek van arenden en zwanen, een topos sinds de klassieke oudheid. Kenmerkend voor de Romantiek acht hij evenwel de intensivering ervan, doordat de kosmische sensatie nu wordt beleefd in de exploratie van het irrationele, het subjectieve en het gevoel. Deze romantische intensivering ziet Smit voor het eerst aan de dag treden in de regels 328-368 van de KdP: Er spreekt een radicaal subjectivisme, solipsisme, egotisme uit dat de vorm aanneemt van een extatische vergroting en verwijding van het zelf. In de hoogste extase omvat het zelfgevoel de hele schepping, ‘waar zy gaapt’, en de banden die de schepping samenvoegen komen samen in het hart van de dichter. (p. 102) In de beschouwingen van Knuvelder en Smit gaat het dus vooral om Bilderdijks wijsgerige gedachten- en belevingswereld en de poëticale consequenties daarvan. Dezelfde oriëntatie spreekt uit het proefschrift van De Deugd, Het metafysisch grondpatroon van het romantische literaire denken (1966), waarvan het derde deel geheel is gewijd aan Bilderdijk. De Deugd beschouwt Bilderdijk, op grond van vooral zijn ideeëngoed, niet alleen als de inaugurator van de Nederlandse Romantiek, maar claimt ook nadrukkelijk een plaats voor hem tussen de vertegenwoordigers van de stroming op Europees niveau. Méér nog: Bilderdijk, zo heet het, rijst voor ons op ‘als de romanticus pur sang’ en in zijn kosmische zelfexpansie vindt hij slechts onder ‘enkele extreem-romantische figuren’ zijn gelijken.Ga naar eind30 De KdP fungeert voor De Deugd slechts als een van de reservoirs waaruit hij put voor zijn interpretatie van Bilderdijks literaire denken; specifieke aandacht aan het gedicht als zodanig geeft hij niet. Wel doet dat de latinist Schrijvers, die in zijn oratie Buiten de perken (1980) een vergelijking maakt tussen Horatius' Ars poetica en Bilderdijks KdP. Bilderdijks Horatius-receptie, aldus Schrijvers, is daarom zo belangwekkend omdat daarin zijn ontwikkeling wordt weerspiegeld ‘van pur sang classicist naar pur sang romanticus’Ga naar eind31 (men | |
[pagina 15]
| |
herkent de terminologie van De Deugd). Voor de jonge Bilderdijk heeft Horatius nog niets aan gezag ingeboet; voor de ‘bekeerde’ Bilderdijk daarentegen behoort hij tot de voze wijsgeren en tot de dichters die meer ambachtelijk maakwerk dan bezielde gevoelsuitstortingen hebben voortgebracht. Schrijvers illustreert Bilderdijks afrekening met Horatius aan de hand van twee fragmenten uit de KdP, dat van de kosmische vlucht (r. 328-372) en dat over de gevoelsoverstelping (r. 397-420). In beide, zo betoogt hij, klinken allerlei echo's van Horatius door maar in deze context krijgen die een min of meer parodiërende betekenis. Hierbij ontstaat een gelaagde ironie: het door Horatius bespotte beeld van de dichter als bovenaardse ziener wordt door Bilderdijk weer ernstig genomen. Intussen tekent zich al weer een reactie af op de romantische inlijving van Bilderdijk door Knuvelder, De Deugd en Schrijvers. Guépin stelt in een voetnoot bij een artikel over de topos van het dichterlijke enthousiasme door de eeuwen heen (1987) wat knorrig dat Schrijvers de plank geheel misslaat: De kosmische zelfvergroting is niet romantisch, en het is de vraag of Bilderdijk een romanticus is. (...) De nadruk op het gevoel, het pathetisch sublieme van Bilderdijks stijl, en eventueel de rol van de verbeelding, doen mij eerder aan het midden van de achttiende eeuw denken.Ga naar eind32 Vis, die de poëticale poëzie van Bilderdijk met die van Kinker heeft vergeleken en daarbij ook aandacht besteedt aan prosodische verschijnselen, laat de hele Romantiek-kwestie buiten beschouwing maar wijst op mogelijke inspiratiebronnen voor de KdP die tot dusver nog niet in de beschouwingen waren betrokken.Ga naar eind33 Zo zou de in de intuïtie gefundeerde ‘Glaubensphilosophie’ van de achttiende-eeuwse Duitse filosoof J.G. Hamann weleens diepgaande invloed kunnen hebben gehad op Bilderdijks levensbeschouwelijke, wijsgerige en poëticale opvattingen. En voorts, zo maakt Vis aannemelijk, is Bilderdijks afkeer van de rationalistische filosofie in belangrijke mate gevoed door zijn bezorgdheid over de invloed van Kant in Nederland; tegenover de scheiding die Kant aanbracht tussen kenleer en ethica stelt Bilderdijk de in de metafysica gegronde ware kennis. In dat opzicht is de KdP misschien te beschouwen als een antwoord op een voordracht die vier jaar eerder in hetzelfde Felix Meritis door Kinker was gehouden: Gedachten bij het graf van Kant. Recentelijk ten slotte heeft Johannes in zijn proefschrift Geduchte verbeeldingskracht! (1992) met kracht van argumenten betoogd dat op een cruciaal punt, namelijk het verbeeldingsbegrip, Bilderdijk al heel weinig ver- | |
[pagina 16]
| |
wantschap vertoont met het romantische gedachtengoed. Onder andere de KdP legt er getuigenis van af hoezeer de verbeelding voor Bilderdijk juist een twijfelachtige faculteit was. Of met deze constatering meteen iedere grond is ontnomen aan Bilderdijks rangschikking onder de romantici, laat Johannes in het midden.Ga naar eind34 Al met al, zo mogen we besluiten, staat de KdP de laatste decennia meer in de belangstelling dan ooit tevoren. Met een nieuwe editie - de eerste sinds 1925 - en een eigen standpuntbepaling willen wij op onze beurt een bijdrage leveren aan voortzetting van de discussie. |
|