Korte aanmerkingen op Huydecopers proeve van taal- en dichtkunde
(1828)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 139]
| |
Vs. 180.Blutfe is inderdaad het zelfde met bultse (vervrouwelijkt uit bult), en drukt wezendlijk eene zwelling uit, maar eene zwelling uit kneuzing of weekheid. Zoo wordt zelfs een ledige beurs, gezegd bluts te zijn, en wordt daartegen een ongaaf weeke peer beurs genoemd. - Dit alles methodicè uit malkander te zetten, zou te omslachtig zijn, sed rem digito attigisse sufficiat! - Het woord blutfe, is van bluwen (of blouwen), van ouds voor slaan gebruiklijk, gelijk klutse van klouwen is, en slutsc van stuwen of stouwen, dat ook steunen beteekent, en waaruit dit werkwoord door verdubbeling van den uitgang, stuwenen, en zoo saamgetrokken, steunen wordt. | |
[pagina 140]
| |
Vs. 278.Dat waaide en woei beide goed is, mag den armen berooiden hoop van Taalzifteren, die onze rijke taal zoo gaarne verarmen, om dat zy ze niet vermogend zijn te beheeren, wel jammerlijk spijten. Voor my, ik verheug my in welverkregene en daarby wel bestede schatten van wijsheid en verscheidenheid. - Dat er echter eenig onderscheid is tusschen deze twee praeterita, heb ik in mijnen Spraakleer getoond, zoo ik meene, en behoest hier niet weder herhaald. Ten kates gewaaien echter, als participium praeteriti, heeft geen gezag; en, als ongelijkvloeiend, zoo die naam nog naar de oude toepassing gelden moet, is het werkwoord waaien buiten twijfel een defectivum. | |
Vs. 509.
De rechte moeder van cermonien en zeden.
Dit vers is inderdaad (ik bevestig het niet ongewillig) een zeer goed vers, maar ook kan zeer wel geduld worden de verandering:
De rechte bron van ceremonien en zeden.
Waarvan nader ter zijner plaatse en gelegenheid; schoon 't beter ware zoo er dan stond: - van ceremonie en van zeden,
als met een dubbele rust, namelijk, achter bron, en achter en invallende. | |
Vs. 596.Huydecoper heeft hier weder ten halve gezien: | |
[pagina 141]
| |
Voor den wind is, behalven 't geen hy daarvan maakt en niet maakt, nog een scheeps-uitroep van aanmoediging, ha! voor den wind! En 't slaat dan niet op den wind-zelven, maar is gelijk te stellen met: Age! felicibus avibus! of bonis avibus, 't geen ook naar de letter niet op te vatten is. | |
Vs. 676.Schoon staan voor bloot staan, verdiende hier als eene oudheid in de taal opgeteekend te worden, maar niet ter navolging. 't Behoort tot de afgevallen bladeren, nu verdord. | |
Vs. 779.Zoet op moorden is eene uitdrukking die de menschelijkheid-zelve in 't hart grijpt. Beter noemt de Latijnsche Dichter dien Polymnestor den artifex caedis. Deze twee woorden schilderen 't deel dat hy in den moord van Polydorus had, maar ontnemen hem toch alle menschheid niet. | |
Vs. 903.Hinlopen mag gelijk hebben, maar ik vinde in dit afgesleten hulpwoord onzer ouder schrijveren juist zulk een eigenlijk zorgen niet. Hy past wat te raken, als vondel elders zegt (onder anderen in den gijsbrecht), is als ons dagelijksch zijn best doen, en drukt geene zorg, maar bloote drokte van doen uit. Wil men 't verklaren door hy vergeet niet, 't is my wel: maar zorg dragen is toch iets anders. | |
[pagina 142]
| |
Vs. 961.De vraag die hinlopen hier in de Aanteekening doet, verdient naspooring. - In mijn jongen tijd zeiden onze groot- en over-grootouders veelal raadleggen met iemand, 't geen verkort schijnt van raad beleggen. Maar men schijnt een tusschenwoord behoefd te hebben, om van raadleggen op raadleven over te gaan. En even weinig kan men dit van raadleveren, dat er tegen overstaat, af doen dalen. | |
Vs. 1048.De tranen op de kaken afwisschen, is zekerlijk een aandoenlijker uitdrukking dan van de kaken. In de eerft: spreekwijze ziet men ze hangen. in de tweede ziet men 't bloote afwisschen. Die dit onderscheid niet gevoelt, heeft het ware Poëetisch gevoel niet, en dit is hem niet aan te leeren. | |
Vs. 1091.Het woord hend is participium van 't verloren werkwoord heën, dat wy nu éénsylbig saamgetrokken als adverbium heen gebruiken. Dat heën beteekent strekken, en is van 't bloote geluid der ademhaling. Dezen kant heen is ten dezen kant strekkende (hûc spirans). - Dat nu heënd of heënde, heênd, en dit heind of heinde wordt, weet ieder. | |
[pagina 143]
| |
Verre of veer daartegen is met varen verwant, en dus staat het tegen heinde over, als der- tegen herwaart. | |
Vs. 1184.Het woord gâlijk of gadelijk, is geheel verouderd. Ongadelijk of ongâlijk houdt nog stand, en drukt uit, die of dat niet gaden (niet paren) kan; en zoo is gadeloos, zonder gade of ('t geen het zelfde zegt,) zonder weêrgâ. Dat gaaiken een samentrekking van 't diminutive gadeken is, weet ieder, en gadeken en gaaitjen is dus één. |
|