| |
| |
| |
Elfde boek.
Vs. 55.
Het woord heiligschenders is algemeen, en begrijpt dus de vrouwen zoo wel als de mannen. 't Voldoet derhalve voorkomen. Maar had vondel hier heiligschendsters gezegd, de juiste Vertaling van sacrilegae; hy had kwalijk geschreven. Dit woord gebruikende, had vondel niet het woord geen in algemeene ontkentenis moeten bezigen, maar het zou moeten zijn:
De heiligschendsters achten
of: achten
En dan ware 't in bepaalden zin en met klare duiding op deze Bacchanten geweest.
Het ontbreken van 't artykel in het Latijn moet een Vertaler omzichtig maken, of hy aanwijzende, dan in 't algemeen spreken moet. Hier ter plaatse is dit gants | |
| |
niet onverschillig. Ovidius spreekt bepaald, daar hy 't vrouwlijk Geslacht uitdrukt van die schendsters. Verandert men dit in het algemeene Geslacht dat beide kunnen begrijpt, zoo moet er geen aanwijzend lidwoord by zijn.
| |
Vs. 167.
Dat de Poëzy altijd de kortste voor langer woorden verkiezen zou, ontken ik ruiterlijk. In tegendeel geeft het polysyllabum, wel gekozen, het vaers een meer deftigen gang en toon, en breekt door verscheidenheid van heele en halve tonen, de eenvormigheid, waarin gedurige een- of tweesylbige woorden het lichtelijk doen vervallen. Maar huydecopers Theorie van onze versificatie was nog zeer onvolkomen, en in velerlei opzicht verkeerd. En deze ondertusschen heeft in de Dichtgenootschappen een invloed gehad, waardoor de slaperigheid zich van vele hunner verzen meester maakte, waar ik somtijds in mijnen tijd vrij wat meê te wortstelen had.
| |
Vs. 374.
Dat het onderscheid tusschen roekloos, en (gelijk sommigen thands in hunne wijsheid gelieven te schrijven,) reukloos, zeer groot is, blijkt ten volkomenste. Intusschen is het reukloos al zeer sterk ingedrongen, by die genen die in onze taalvelden geen goede spoorhonden zijn. Wat zal men by eene algemeene onkunde doen? Op zich-zelven staan is wel 't best, doch immers is in alles een heerschende mode, en die is | |
| |
wel juist niet dwaas te zijn, maar toch van de dwaasheid het voorbeeld te nemen. Het oude werkwoord roeken, als acht geven of ter harte nemen, behoorde echter by ieder bekend te zijn, en reukloos is blootelijk zonder reuk, 't geen beter op een wind- of spoorhond slaan zou.
| |
Vs. 409.
Hinlopens aanmerking is gegrond, doch kwalijk zou men haar te verr' strekken. Ver is somtijds uit voor, maar somtijds ook uit over ontstaan; en zoo is het b.v. met verby, waar men nu voorby voor zegt. Kwalijk; want het is overby, (het by over, en meer dan by,) zoo is vernemen, overnemen; d.i. van een ander over, (suscipere). En zoo meer. Anders is ver ook her. Iets verdoen is herdoen, en dus ook te niet doen, of ontdoen, enz.
| |
Vs. 443.
Zy spartelt tot de krachten haar bezweken. Moest dit niet of spartelde, of bezwijken zijn? Anders: tot zy bezweken zijn.
| |
Vs. 555.
Verwaten is in der ban gedaan. Het woord is oorspronklijk uit wet. Ook het Goth. frawithen heest de zelfde beteekenis en oorsprong. In hedendaagsche taal zou men ontwetten mogen zeggen, d.i. buiten de wet stellen. Waarvan by gelegenheid nader!
| |
Vs. 657.
In de Aanteekening (k) haalt huydecoper het woord aanbranden aan, dat meer dan ééne beteekenis | |
| |
hebben kan. Het is beginnen te branden; het is voortbranden by aanhoudendheid; het is ook vastbranden. In de eerste beteekenis is dit aan van of voor het voorzetsel and, anders wel veranderd in ond, waarvan wy ontbranden zeggen. In den tweeden zin staat het aan in zijne beteekenis van 't voortgaan in eene daad, waarin het ook wel door toe vervangen wordt, als wanneer men zegt aanleggen voor toeleggen, aanftoten voor toeftooten; gelijk men dan wel zegt, het brandt maar toe of het brandt maar voort. En eindelijk weet men in de keukens wel van aanbranden als vast branden van een spijs aan den bodem der pan. Maar by een ampt waarnemen is aan wan- en wartaal.
| |
Vs. 727.
Treil is verwant met het Fransche treille (oorspronklijk het latwerk, waar men een wijngaard aan- of overbindt), en met ons tralie, anders ook traalje. Een tralie is eigenlijk ijzeren of ander draadwerk, en draad met alle die derivaten is van dra-en, trekken, waarvan ook 't Latijn trahere, het Fransch train en trainer (sleep en sleepen); en ook tevens het woord waaruit draaien is.
Dit alles nu op 't schip toegepast, merke men op, dat treil geen touw op zich-zelf beteekent, zoo min als plank heel de kiel; maar dat het collectivè al 't tuig van touwwerk en takelaadje beteekent, hetgeen op het schip aan masten, roer, enz. zichtbaar is, en, zich voor het oog doorkruisende, wezendlijk en | |
| |
inderdaad als traliewerk vertoont, of daarnaar gelijkt. Het woord treilen is in zijnen oorsprong Engelsch, en van ons treil, even zoo als zeilen van zeil is. - Van den zelfden wortel is ook een trens, en het werkwoord trensen. - Zie daar de eenvoudige afleiding. Veel verwart men, wanneer men den Etymologischen taalsleutel mist. Groote belezenheid had huydecoper, maar deze sleutel ontbrak hem in velen.
| |
Vs. 752.
Men merke wel op, dat het woord beluien een zeer laag woord is, en dat het een anders deftig dichtstukjen zeer ontsieren en ontedelen kan.
| |
Vs. 782.
Het woord vergulden had tot zijne rechtvaardiging naauwlijks een der hier zoo rijkelijk bygebrachte woorden van nooden, maar dat van lijst vereischte ze des te meer. Men weet dat lijst een smalle strook is, en de van de morgenzon beschenen kim by haar opgang kan dus dezen naam zeer wel dragen; maar veellicht is dit woord voor de Poëzy inderdaad niet edel genoeg, daar het zulk dagelijke toepassingen heeft in de namen van velerlei dingen. Gelijst zegt men echter, zonder vrees van verwijt, en ik wil ook de aanmerking niet te hard aandringen, daar niet zelden de toon van een vers veel tot de veredeling eener uitdrukking toebrengt. Dan dikwils weet zelf de Dichter niet, hoe op de | |
| |
eene plaats eenig woord of uitdrukking laag is, op de andere daartegen gelukkig geplaatst is.
| |
Vs. 844.
Over de Vertaling van eigen namen mag men mijne Aanteekening op den Muizen- en Kikvorschkrijg nazien; waarby men wel eens glimlachen, doch ook eene goede waarneming vinden zal.
| |
Vs. 920.
Snokken is zeker een onverdedigbaar woord, maar nokken behoort tot de onomatopoioumena, die, wel aangewend, kracht van schildering hebben: en even zoo is het met nikken en snikken.
|
|