Korte aanmerkingen op Huydecopers proeve van taal- en dichtkunde
(1828)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 77]
| |
Vs. 91.Daarboven, voor aan of in den hemel, zegt men met eenig aanwijzend gebaar. Hierboven behoeft die medewerking niet. - Omtrent deze twee uitdrukkingen is ook nog aan te merken, dat daarboven nog meer dan hierboven dubbelzinnig is, als zijnde ook gebruiklijk voor eene toevoeging tot alreeds aangevoerde redenen of zaken, als: Ik ben ziek, en behoeftig daarboven. - Men dient dit klaarheids-halve in acht te nemen. | |
[pagina 78]
| |
Vs. 106.Het adjectief prat drukt de trotsche houding uit van een stijf gesloten en verbreeden mond, en stelt dus het tegengestelde voor, van het geen die van prachen meêbrengt. | |
Aldaar.Overdwaalsch, waarvan de Aanteekening te dezer plaatse, beteekent (dit weet men) trotsch, prachtziek, en weelderig. Maar waaruit komt het voort? - Dwaal is een sluier, en deze was oudtijds een dracht van dartele overdaad. 't Adjectivum overdwaalsch in 't adverbium daarmeê overéén komende, brengt dus de beteekenis meê van met een opper- of oversluier te gaan, eene weelderigheid in vroeger tijd zeer opzichtelijk. | |
Vs. 128.Dat de eerste sylbe in gemalin ooit lang genomen zou worden, ontken ik, schoon men 't in onze jambische verzen, om dat men zich dwaaslijk in 't hoofd heeft laten brengen, dat zy uit louter jamben bestaan moesten veelal dus voorstelt. Doch geen goed vers bestaat uit bloote herhaling van den zelfden voet. - Gemalin heeft den heerschenden toon op in, en zoo ook vorstin, koningin enz. en de sylbe ge heeft niet dan een zwakken halven toon, die zeer wel en dikwijls | |
[pagina 79]
| |
op een korte sylbe valt. Het geen huydecoper hier en elders van onze Prozodie zegt, is meestal of valsch of ongegrond, als wy nader gelegenheid zullen vinden te toonen. Hy had slechts een zekeren flag of manier van versificatie, maar die geene vastheid of waren Dichttoon had, dan waar hy somtijds zich-zelven te boven ging, hetgeen hem dan ook zijnen Dichterlijken roem verworven heeft. Waarvan wel eens nader ter zijner plaatse! | |
Vs. 142.Waarachtig is eigenlijk eene bloote verbastering van waarhaftig, dat is, aan het waar (de waarheid) hechtende. Het is dus niet zwemende naar 't geen waar is, of waargelijkende, gelijk de uitgang als in roodachtig, witachtig en dergelijke, schijnbaar zou meêbrengen; maar in tegendeel, volkomen eenstemmig met, en vasthoudende aan de waarheid. Dat heften ons hechten is, weet ieder. - De Aanteekening op letter (r), nopens het onderscheid tusschen waaráchtig en wáárachtig is zeer juist en overtuigend. | |
Vs. 150.Het warm en zacht luidt hier zekerlijk vrij belachlijk, en is van vondels bylappingen. Doch is dit alles in zijne Vertaling wel leesbaar? - Gants anders klinkt het Latijnsche. | |
[pagina 80]
| |
Vs. 188.Verwanen is miswanen: het voorzetsel ver heeft ook deze kracht van beteekenis; doch zeer schoon verklaart het de Aanteekenaar uit fortman door te veel wanen, zich te veel laten voorstaan. En dit drukt ook het improba (epitheton van stoutheid) wel uit. | |
Vs. 193.Artseny laat zich zekerlijk niet inkorten, of het woord is onverstaanbaar. - Doch het vastgestrikt aan de poot, in vs. 188, stuit my nog meer, en is valsch. | |
Vs. 212.Iets aan zich laten leunen is wederom een zeer lage, en uit het dagelijks Burgerlijk gefprek overgenomen uitdrukking, verr' beneden het Heldendicht. Doch de beteekenis daarvan is hier ook geheel ongepast. Dit zal blijken zoo men 't Latijn wel doordringt, het geen trotschheid op 't geluk uitdrukt, over welke niobe zoo zwaar gestraft wordt. Het aan zich laten leunen is zich de zaak niet aantrekken, maar er in berusten; schoon 't voorbeeld uit de decker dit schijnt om te stooten, want deze schijn vervalt, zoo men slechts begrijpt, | |
[pagina 81]
| |
dat vond aldaar niet op de vond-zelve, maar op het toeeigenen van de vond aan hem door anderen, ziet. | |
Vs. 230.Ter wederzijde heen is hier wel een otiosum abundans. Doch vondels Vertaling van dit werk is vol van dergelijke. Ook zijn zijne eigen stukken niet vrij van dezen vlek. De gijsbrecht van amstel vloeit er van over, zoo men niet opzettelijk eenig verschil in de beteekenis van twee synonyma zoekt, of zich opdringt. Zoo is 't b.v. met den Reus
die Egmond met zijn klok en grove stem vervaarde.
Zekerlijk is klok hier voor keel of strot, als men zegt, wanneer men van een keel op te zetten spreekt; en ik heb er zoo weinig tegen als tegen het
in zwijm lag en voor dood.
Maar niet overal by onzen vondel laat het zich dus oplossen. | |
Vs. 310.Ten rijstrijd elk getroost, kan nu vreemd schijnen. Maar getroost is gemoedigd. Troost is vertrouwen, 't zij zelfvertrouwen, of 't geen men anderen tracht in te boezemen. De wortel van 't woord is troo, ons tegenwoordig trouw; en troost is van, trooen, | |
[pagina 82]
| |
gelijk last van la-en, beest van bee-en (zijn), 't Engelsche to be; twist van twie-en, verdeelen, enz. | |
Vs. 312.Mondstuk is geen speeltuig, maar het end of stuk van een blaastuig, dat men als men er op speelt, in of aan den mond houdt. | |
Vs. 349.Zie over punt, V Boek, vs. 59. | |
Vs. 432.Niet aan zielen, maar aan lichamen werd de straf en verandering gepleegd. Ook is het vervielen hier oneigen, en ware wel goed zoo er een oude wrok tusschen beide zat, maar niet by een oogenbliklijk wreken eener beleediging van dien men nooit te voren kende of zag. | |
Vs. 522.Het lijf werd noch in het bloed gedoopt, dat gedompeld is, noch is de uitdrukking naauwkeurig. Beter misschien was met het bloed bedroopt, 't geen men zoo wel zegt als bedropen, en sterker is. - Ook geest vast hier een wonderlijke dubbelzinnigheid. 't Staat hier voor onderwijl, maar zoo men 't niet zorglijk leest, schijnt het by afgestroopt te behooren, en 't wordt onzin, om dat afstropen, losmaken is van het vel. | |
[pagina 83]
| |
Vs. 586.Kwalijk zegt huydecoper hier, dat vondel buiten deze enkele plaats altijd vernieuwen schrijft. Ook in den gijsbrecht van aemstel, zegt Arend-Broêr:
Gy eischt een zwaren eisch; Wie zou er niet van gruwen!
Het zal ons harteleed en droefheid slechts vernuwen.
| |
Vs. 627.Dat hoon een spat, en honig, het daarvan gemaakte adjectief, in spatten bestaande is, heb ik elders aangewezen. Wy hebben derhalve daarby met geen Grieksche of Latijnsche afleidingen te doen. Men ziet dus, dat de naam honig, als uit enkele spatten (of 't ware) bestaande, eigenaartig is. Honing is spatting, en kan dus in dezen zin en toepassing ook gebruikt worden, gelijk in 't gemeene leven veelal geschiedt. Wat raat (rate) betreft, dit is zekerlijk van reden, raden, als werkwoorden, en beteekent de voorbereiding ter honigstorting in deze wasschen pijpjens. Dus dageraad, huisraad, scheeps redery. | |
Vs. 649.Dat in blijdschap de d zich by de uitspraak des woords met de s samensmelt, is zeker; en even zeker | |
[pagina 84]
| |
is het, dat blij de slotsylbe e van blijde dikwijls inzwelgt. Ik hou dus blijdschap en blijschap voor even goed; doch niet te min verkies ik voor my de meer gesteven uitspraak, en schrijf dus liefst blijdschap. | |
Vs. 787.Dit bevel van niet te strooien, is wederom een lelijke stoplap, byna zoo akelijk als de borduurlap van Filomene. Wat zou de overbrengster toch strooien? De letters niet, want die zijn op den lap geborduurd; maar den lap, die voor brief strekt, zelven? - Dit zou zeer wel zijn, indien strooien niet een menigte onderstelde, die men in 't laten vallen of neêrwerpen verspreidt, en dus niet van één ding, zonder meer, gezegd kan worden. 't Mevrouwe neemt ook alle gevoel van oudheid en ernst te dezer plaatse gants weg. Kwalijke veroordeelt huydecoper ook 't woord gebaarde. Baren is voortbrengen, en, in byzonderen zin, te kennen geven. Hiervan ons openbaren; doch in dezen laatsten zin is het aan 't geluid geven verbonden, en dus zegt men: Hoe baart gy zoo, als een dolleman, wanneer iemand geweldig kijft en tiert. - Doch gebaar, is uiterlijk gedrag, met of zonder geluidgeving; en hiervan de gebaarden, dat is, de te kennen geving door uiterlijke beweging van lijf en leden. Kwalijk zegt men ten dezen aanzien, de kunst van gebaarmaking, ten zij de geheele recitatie, ten aanzien van stem zoo wel als van gesticulatie, willende | |
[pagina 85]
| |
te kennen geven: 't behoorde anders gebaardenmaking te zijn, welk woord niet gebruiklijk is. | |
Vs. 799.Dat beest oorspronkelijk vr. is, brengt de vorming van het woord mede, als van be-en (Eng. to be) afgeleid, waarvan wy ook ik ben, en in 't gemeene spreken, gy bent en zy bennen, in gebruik hebben; en dus beteekent het een wezen in 't algemeen. Van het Lat. bestia gemaakt, zou het ook mede regelmatig by ons als in die taal, vr. zijn. Het beest drukt een collectivum uit, als ware 't gebeeste, even als gedierte. Doch de inkruipende Wetgever, quem penes arbitrium enz heeft hier weder den baas gespeeld, zoo dat wy het vr. niet meer, dan alleen in de beest spelen, over hebben. | |
Vs. 815.Kortelijk kunnen wy ons vergenoegen met aan te merken, dat livrée dat gedeelte der kleedy is, dat de Heeren oudtijds aan hunne Dienaren leverden, naar de kleur van hun wapenveld, somtijds met borduursel van figuren. De zaak is dus eenvoudig. De impresa is de spreuk of, gelijk wy 't thands heeten, het devies, als uitdrukkende wat een Ridder zich in 't gebruik zijner wapenen ten doel, of ten byzonderen plicht stelde, en 't welk van deviser, oudtijds spreken, is. Voorts is deze geheele verklaring van huydecoper voortreflijk en verstandig. | |
[pagina 86]
| |
Dat Lievrei of livrei met ei geschreven moet worden, als uit het Fransche livrée ontstaan, lijdt zekerlijk geenen twijfel; maar iets anders is 't, of men ook niet lievry als een Neêrduitsch woord, en uit lievering gesproten, van lieven, zou kunnen en mogen zeggen? En ik meen ja; maar dit is dan een nieuw gesmeed woord, en drukt een believing, die men eene minnares bewijst uit, maar gaat niet verder. Zoo draagt men, by voorbeeld, een lint of strik, die een geliefde op de borst droeg, een handmof, en dergelijke. En in dezen zin zou ik liever lievry met ie, in den eersten lettergreep; in den anderen, liever livrei met de eenvoudige i schrijven.
Dat men livrei tweesylbig kan schrijven, en even zoo lievry, weet ieder, en de gewoonte brengt dit mede; maar juist is huydecopers Aanmerking, dat men anders de woorden met ry, niet tot twee sylben kan intrekken. Maar immer driesylbig zijnde met de zacht-korte e (of gelijke toonlooze vokaal) in het midden, ontstaat de vraag, of dan de heerschende toon op de eerste, dan wel op de laatste der lettergrepen moet vallen? - Voor my, ik andwoord: Op de slotsylbe, en dit volstandig en altijd, ten zij eene tegenstelling de hoofdsylbe aandoet, als b.v. Geen tóóvery, o neen, maar enkle góóchlary. - Dat in livrei of lievery, de accent op de laatste sylbe valt, behoeft zelfs geene aanwijzing. - Vergelijk voorts ons aangemerkte, VI. B. vs. 193. | |
[pagina 87]
| |
Vs. 889.Onze kinderen onze ingewanden te noemen, heeft iets zeer aandoenelijks, en zelfs iets ontroerends. Men zie onder anderen mijne Ziekte der Geleerden kort voor 't eind. | |
Vs. 895.In 't lijf geslagen, is een zeer ruwe uitdrukking, maar die hier byzondere kracht heeft, en tot het ijslijke der zaak toebrengt. | |
Vs. 942.Verschooien is zekerlijk zoo laag niet als het enkele werkwoord schooien, maar echter niet van den aanzienlijksten stempel. hooft is zoo min als vondel keurig genoeg in 't gebruik zijner woorden en uitdrukkingen. | |
Vs. 973.Zeer belemmerd is deze overzetting met hare herhaling van blonde baard, en de nuttelooze byvoeging daartoe, van hair. Beter, zekerlijk, is de navolging van ronsard, door huydecoper bygebracht. | |
[pagina 88]
| |
Vs. 982.Huydecoper mag echter niet ontkennen, dat vacht den geheelen huid van een schaap beteekent, zoo wel als de daar uit en op groeiende wol. Zijne tegenwerping, dat men nooit gulden vel zegt, ten bewijze dat vacht de wol zonder het vel zou zijn, en niet, met het vel, zegt niets: want wat is gemeener benaming dan die van het gulden vlies; en het vlies is zeker de dunne en sijne huid, niet met scheeren, maar met villen verkrijgbaar. Doch vondel heeft zelfs de schapen - zelf vliezen genoemd in zijn pascha. - 't Is waar, dat hy dit schreef in zijn vroegsten tijd, toen taal en versmaat hem nog niet eigen waren. |
|