301. Bilderdijk aan P.J. Uylenbroek, 14 Juni 1794.
Hs. niet meer aanwezig. Gedrukt in Brieven, uitgegeven door Messchert, I, 195-198.
p. 195: |
[noot (1)] aanvullen: In Kl. D. Hss., 7e Schak. 81 vv., met opschrift: Horatius, vrij nagevolgd; in Verspr. Ged. I 110 vv. en in DW. VIII, 58-60, onder den titel Lotsbedeeling, steeds gedat. 1793. Het is Hor. Carm. Lib. III, 1. |
p. 197: |
[Op bladz. 88 enz.] In De Aalmoessen: DW. XIII, 27, r. 13 v.b. [Lierzang van J. de P.] met motto: Job II:7. De vier laatste regels luiden:
De klove die uw wezen scheidt
Van allen, die 't bestaan ontfingen,
Van d'eersten zelfs der hemellingen,
Is oeverloos, als de eeuwigheid.
De dichter is J. du Pré, die in 5e-9e Schak. van de Kl. D. Hss. enige gedichten onder deze voorletters, en in 10e-18e Schak. onder vollen naam nog tal van andere leverde. In totaal 31 meest vrij lange stukken. Alleen V.d. Aa's Wb. Ndl. Dichters spreekt van hem; en met lof. |
|
[noot (3)] lees: Aldaar, VII, 113-126; DW. I, 91-98. |
p. 198: |
[den Zedebrief dien gij bedoelde... Pfarrers Tochter] U. zal B. gewezen hebben op J.J. Dusch' Moralische Briefe (1759), in Ndl. vert. (van Joh. Lublink de Jonge) verschenen als Zedelijke Brieven (1767-1771); een verzameling klaagbrieven van gefingeerde personen, die, door eigen of eens anders schuld in diepe ellende verkeren. Ze zijn in wijdlopig, grof-effect bejagend proza gesteld, ter opscherping van zedelijke deugd- en plichtbeseffen. De enige der 56 brieven, die hier bedoeld kan zijn, is die van Zarine aan Zemes (in Ndl. vert. I 285-293): van een verleid en verlaten meisje, dat, tot zelfmoord besloten, over den honenden verleider aardse en helse smarten inroept. Kindermoord vinden wij hier echter niet, en daarom is het al weinig waarschijnlijk, dat hier de bron zou liggen van Des Pfarrers Tochter von Taubenheim (1781). Het is bekend, dat Bürger al jaren dacht over een ballade ‘Die Kindermörderin’, dat echter de laatste stoot daartoe gegeven werd door een geval, in welks berechting hij zelf betrokken was. Zie o.a. aant. in Kürschner's Deutsche Nat. Lit. Bd. 78, 241; en over de voorliefde in dien tijd voor dergelijke stoffen: Bd. 79, 44 vv. (A. Sauer) - [en dus ook van mijn Roosjen] vgl. Zijderveld, a.w. 128 vv. - [noot (1)] DW. I, 101-103. - [noot (2)] id. 98-100. - [noot (3)] DW. XIII, 43-44. Alleen in Kl. D. Hss. gaf B., bij naam v.d. Fr. vert. dien hij volgde, ook nog de verwijzing naar (J.H.S.) Formey, Le phil(osophe) p(ayen), T. 3, p. 227 (Leyde 1759). - [regel 31 en 32 van Kleanthes gebed]
Door u staan 't goede en 't kwade in 't stoorloos evenwicht,
Dat door 't volmaaktst akkoord de beste wareld sticht.
Kleanthes was na Zeno de leider der Stoa, in de 3e E. v. Chr.; van zijn bekende Hymne op Zeus geeft B. hier een bewerking. De Griekse tekst in Ueberweg-Praechter, Gesch. d. Philos. d. Alt., 447, als het belangrijkste document der Stoïsche theologie. Wellicht heeft Paulus in Hand. 17:28 ook daarop gedoeld. Kleanthes' Zeus-hymne is ook opgenomen in Cohen en Van IJzeren, Grieks Leesboek, 9e dr., 1953. |
|
|