234. Bilderdijk aan P.J. Uylenbroek, 30 Nov. 1785.
Hs. niet meer aanwezig. Gedrukt in Brieven, uitgegeven door Messchert, I, 136-138.
p. 136: |
[de vignetten] wrsch. voor Lazarus' Opwekking (zie p. 210 m.), zowel als voor de Bloemtjens. Beide voeren het jaartal 1785, doch zijn blijkens de volg. brn. aan U. pas later verschenen. Recensie Vaderl. Letteroef.: 1787, I, 302 vv. Zinspeling in den Post v.d. Helicon (1788) no. 5 (39): ‘Deeze Zangster heeft zich onlangs met een mandje met bloemptjes vertoond’ (onlangs!). Vgl. Br.-M.I, 144; en over B.'s etskunst p. 99 o. Daarover ook brr. 237, 238, 240. |
p. 137: |
[de bewuste voorreden] uit den samenhang moeten wij wel opmaken, dat B. een voorrede voor zijn Olinde en Theodoor bedoelt; hij zal die met een ons onbekenden brief hebben gezonden. In br. 191 (MI, 132v.) vroeg hij geen raad over een voorrede, zomin als hij daar sprak over een afzonderlijke uitgave. Dit plan moet later opgekomen zijn. De bladen waren al afgedrukt, zij het nog, blijkens volgende brieven, zonder de vignetten. B. volgt U.'s raad door ‘suppressie van het stukje’: van die voorrede dus, die niet vereenzelvigd moet worden met het citaat, gedrukt vóór de Ol. en Th., maar iets zal geweest zijn als hetgeen aan Adelhilde aan Eerrijk voorafgaat: niet den vorm, maar den inhoud betreffend. - [versmaat] Bloemtjens 116, 2.1 (D.W. I, 477 boven) was abusievelijk |