98. Bilderdijk aan Cath. Reb. Woesthoven, 21 April 1784.
Hs. U.B. Amsterdam; B. 9a. Gedrukt: Eerste Huwelijk, 28-33.
Collatie: P. 31, r. 11 v.b. vurigheid, dat belang, lees: vurigheid van belang,. R. 18 v.b. die de - r. 21 v.b.... koesteren moet vervallen.
|
|
Annotatie: |
p. 28: |
[Mejuffrouwe!] zie over afkomst en familie: J.G. Frederiks, Nederl. Spectator 1888, 312-314; M.G. Wildeman, Gedenkboek Mr. Willem Bilderdijk, 1906, 27-29, 50 (zeer onvolledig en meermalen onjuist); ms.-genealogie Woesthoven, Centraal Bureau voor Genealogie, 's-Gravenhage. - [zelfs eer hij tot mij kwam] B. verwachtte dus een brief, wrsch. omdat hij - op haar mondeling verzoek bij eerste ontmoeting - haar een afschrift had gezonden van het ter sprake gekomen lijkdicht op Freule De Lannoy. - [den vierden ochtendstond] Van Vloten's toelichting, r. 4. v.b., is dus onjuist. |
p. 29: |
['t compliment van den Seraf] zie het op E.H. 27-28 afgedrukte gedicht. Het ms., U.B. A'dam, heeft als opschrift: ‘Invallende gedachten, toen de Heer W.B. mij zeide, dat Hij zijn lier het gewormte ten roov' gegeeven, en de Dichtkunst had afgezwooren. 1784.’ (wij curs.). Van Vl. heeft de spelling verbeterd (oorspr.: zeraf, zierzel, wien voegdt). - [de goede Homerus, enz.] Od. VI, 186 seq. - [u-zelve tot een wormtjen maakt] dat staat niet in haar vers; het moet in haar brief hebben gestaan. Zo is er meer aan te wijzen, b.v. ‘Gij wilt dan dat ik zwijgen zal’; over ‘eedbreuk’ en ‘uitvlucht’: het gedicht op fr. De L. had toch die afzwering meteen ongeldig gemaakt, zo had zij betoogd (E.H. 30 v.); zij had voor haar sekse alle bijzondere talenten ontkend (Fr. De L. dus unieke uitzondering). Wellicht heeft zij zich ook tovermacht gewenst om hem weer tot dichten te brengen, maar de Circe zal wel niet door haar, maar door B. er bij gehaald zijn (id. 32). - [Wat vreest gij te blozen?... wee den onwaardige, enz.] blozen n.l. om zijn doorzichtig-ingewikkelden lof van haar engelachtige schoonheid, dien hij haar brengt met den volsten eerbied voor haar zedigheid en deugd. B. bedoelde immers met het voorgaande: Al zoudt ge dan een worm zijn (in de kunst), in elk geval zijt ge dan een (kunsteloze) worm onder de engelen, en wat beteken ik - zij het seraf onder de (aardse) wormen - dan nog bij (d.i. vergeleken met) U? - [Lannoy, enz.] zie de op E.H. 27 geciteerde versregels van B. en vgl. DW. X, 248, als ook XII, 436 en X, 262. - [lauwren, aan Uw zijde... gewonnen] vgl. E.H. 16 n. - [door Uw voorbeeld gemoedigd]
vgl. id. 13 n. |
p. 30: |
[Thands] d.i.: spoedig daarna. - [daar de Echo hem opving] de Echo zorgde voor bekendheid; prozaïsch gezegd: schrift, druk, aanhaling door vrienden, of herhaling door hemzelf. Voor dat laatste zie n. bij E.H. 29. Dat de gezusters W. in een of ander genootschap B. zouden hebben ontmoet (Huet, Litt. Fant. en Krit. IV, 201; Koll. I, 153), is een onderstelling zonder grond. Eerder zal voor Cath. Reb., Turnbull de Mikker de schakel zijn geweest voor de persoonlijke ontmoeting en de aanleider van het gesprek over de afzwering der dichtkunst (vgl. p. 165 n.). |
| |
p. 31: |
[Gij waart gevormd om Lannoy te beminnen] ook Kath. Wilhelmina wordt door B. nog met De L. vergeleken, in den door Koll. (I, 476) genoemden brief aan Dr. Verschuur, van 1803: ‘mijn zwak is, verstand en geest in een vrouw te willen, en die heeft, na Freule De Lannoy, in geen vrouw zo uitstekend uitgeblonken als in deze’ (afschr. Mij. Ltk.). - [belang... stelt] belangstelling, sympathie, aandacht... hebt. |
p. 32: |
[mij tegen uw wil toegebracht] haar reflex-gedicht is dus eerst tot B. gekomen (door wederzijdsen kennis De Mikker?) en daarna een toelichtende brief, waarin deze ‘bevallige wending’. - [Ik heb U vriendin genoemd] men lette op den bouw van den brief: Cath. Reb. bespiederesse, rechteresse, kunstvriendin, vriendin. - [als ik uw verzen hoor, enz.] zij zal dus behalve het reflex-dicht hem (bij den brief?) ook andere stalen van haar kunst hebben doen toekomen. - [zwijgen... rampzaligen] wrsch. weinig pose, maar veel ernst hierin: als wanhopig teleurgestelde in de liefde, heeft hij alleen vriendschap te bieden. De drie dagen uitstel (E.H. 28) toonden toch ook wel aarzeling en reserve. En lag er bij al de overdreven complimenten niet wat spot en argwaan in den passus over worm en seraf (id. 24) en in de ‘bevallige wending’ van de zo ‘tweeduidige’ loftuiting (id. 32)? |
|
|