Briefwisseling. Deel 1. 1772-1794
(1955)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermd87. Mr Barth. Jac. van Meurs aan Bilderdijk, 29 April 1783.Hs. Notulenboek van Schout en Schepenen, R.A. 150, boek 13, fo 367 vv. Gedrukt: Jaarboekje voor Geschiedenis en Oudheidkunde van Leiden en omstreken, 1949, 103/104.
Met veel surprise vernam ik uit Uwe letterenGa naar voetnoot1), dat de vrouw van A. de Rost zich aan H.H. Commissarissen van den Hove zoude hebben beklaagd over de afvordering der penningen voor het begraaven van haar verdronken kind, en met indignatie Uwe zylingsche insinuatie als of ik voor den exacteurGa naar voetnoot2), van een burger in dit geval te houden was. Ik zoude, had UWEd. niet voorgegeeven uit naam van H.H. Commissarissen (hoe wonderbaar en ongeloofelyk my dit ook voorkoome) te schryvenGa naar voetnoot3), Uwen | |
[pagina 148]
| |
brieff mogelyk geheel anders beantwoorden; dan nu zal ik alleen melden, dat ik de penningen, zoo als dezelve jaaren herwaards, lange voor Uwe en myne geboorte, wegens gedaene schouw van een drenkeling betaald zyn, op ordre heb ingevorderd. Hier meede UWEd. missive (zoo veel my raadsaam dunkt) meenende beantwoord te hebben ben ik met de aan UWEd. verschuldigde agting etc. - |
|