Briefwisseling. Deel 1. 1772-1794
(1955)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermd57. Bilderdijk aan Jvr. de Lannoy, 5 Mei 1781.Klad Mij. Ltk. cod. 1607. Gedrukt: Navorscher 1897, 447.
H.W.G.J. Moeten mijn brieven dan altoos met verschoningen aanvangen? - Een sterfgeval in mijne familieGa naar voetnoot1) had mij te Amsterdam geroepen, een zware verkoudheid, die zeer ernstige gevolgen na zich sleept, hield mij daar geruimen tijd op, eer ik te rug keerende, mij door de eer van uw' brief van den 27n gestreeld zag. Met welk een verrukking ontfing ik dit nieuwe blijk van uwe onverdiende oplettendheid; hoe acht ik er mij verplicht door, en hoe, H.W.G. hoe wenscht mijn hart u geluk met de collatie der bewuste praebende, en met hoe veel vuurigheids deelt het in dit uw genoegen! Gelukkig zijn D(oorluchtige) Hoogh. die zijne achting voor zeldzaame, voor unique verdiensten op die wijze heeft mogen betoonen!Ga naar voetnoot2) De heusche wijze, waar op gij de kleene bijschriftjes mijner vriendenGa naar voetnoot3) geliefdt aan te nemen, vereert, Hoog W.G.J. mij zo wel als de dichters. 'k Ben belast, met U.H.W.G. hunne gevoeligheid voor de eer, hun deswegen aangedaan, te betuigen: ai, voeg bij al de goedheden, die gij voor mij hebt, ook nog die van mij het | |
[pagina 123]
| |
compliment kwijt te schelden, dat ik niet gepast genoeg uit weet te denken om hier eenigzins aan te voldoen. 't Zal weder een nieuwe verplichting op mij brengen, en ik schep vermaak, die te vermeerderen. De kunstschilder ReiersGa naar voetnoot4) is buiten zich zelven, dat het hem vergund wordt, de dichteresse de Lannoy zelve te schilderen: uw gedane voorslagGa naar voetnoot5), Freule, die 't Genootschap zo aangenaam is, dien het met zo veel drifts en onder dankzegging voor uwe vergunning, en oplettendheid voor 's Genootschaps belang, aannam; deze voorslag maakt hem voorzeker den blijdsten der menschen. Hij is altoos hovaardig, als hij een' der gekroonde Poëeten mag schilderen; maar nu vrees ik, dat hij tot de kuuren van Zeuxis zal komen, en zijn' naam met gouden letters op den kraag van zijn' mantel zetten.Ga naar voetnoot6) - 't Is een zonderling wezen! Hij treft dikwijls gelukkig, doch het is hem met mij zowel als met mijn' vriend Feith misluktGa naar voetnoot7). De copijen, die ik ooit van hem gezien heb, zijn alle zeer goed. Hij zal ongetwijfeld thands uitnemend wel slagen. Het stuk van den Hr. RodeGa naar voetnoot8) zal zijn voorbeeld zijn, de houding zal uit de prent verbeterd worden, en eenige kleinigheden, die er nog in acht zijn te nemen, zal ik hem aanwijzen. Licht zal hij 't pourtrait zo verre brengen, dat het tot het optoetsen gereed is, en ik zal hem mijn raad, waar hem die dienen kan, niet onthouden. Ik verlang er het Pan poëticon door verheerlijkt te zien. Welk een feestdag wanneer het ingewijd staat te worden!Ga naar voetnoot9) Alleen wenscht het Genootschap bericht wegens den tijd van uw aanstaand verblijf in de Hage, en dit, zo 't zijn kan, eenige dagen vooraf, te mogen ontfangen. - Voor mij, ik hoop de eer te hebben U.H.W.G. aldaar een compliment te komen makenGa naar voetnoot10), en het is in het uitzicht hier op dat ik dezen besluite; doch niet dan mij aan de eer uwer vriendschap (want gij duldt dat ik mij in dezelve bevele!) aan die van uw gunstig aandenken opdragende; en onder betuiging van de welmeenendheid der gevoelens met welke ik mij teekene -
Leiden den 5n Maij 1781. |
|