55. Bilderdijk aan Mr Rhijvis Feith, 10 Maart 1781.
Hs. Familiearchief-Feith. Gedrukt: Ts. Ndl. Taal- en Ltk., 1905, 74-76.
p. 74 o.: |
[dichtstuk Carel de Vijfde] De Aanspraak van Keizer Karel V aan zijn zoon Philips bij de overdragt der regeeringe der Nederlanden. Door het Haags Gen. in 1782 met goud bekroond (Höweler, a.w. 141, 147, 156) en gedrukt in de Proeven van Poët. Mengelstoffen ... en Prijsvaerzen VIII (1782). |
p. 75 b.: |
[Daar ligt nu de Lier, enz.] vgl. DW. X, 248, id. 262, XII, 436. - [satin sanus?] bij Terentius: satin sanus es (ben je niet wijs?), passim. - [Lid van de Maatschappij enz.] als student! Op die uitzondering beroept B. zich nog in 1807 tegenover Siegenbeek, wanneer hij zelf een student als lid voorstelt (fam.arch. Sieg.-v. H.). - [en van het genootschap in 's Hage] in Nov. '80 was dit door B. nog geweigerd; in Mrt. '81 is hij hon. lid geworden (Höweler, 165). - [de kleine aanmerkingen] deze schijnen verloren te zijn gegaan. |
p. 75 m.: |
[twee plans] vgl. twee door het Leids Gen. in '85 tegelijk bekroonde verzen van Feith, op De Ruyter: lofdicht en lierzang; het vb. van Bilderdijk in '77 met zijn beide verzen op De waere Liefde tot het Vaderland. Van een tweede gedicht op de Aanspraak van K.V. is ons verder niets bekend dan een nieuwe aanmaning van B., in Oct. (br. 67, aan F.: t.a.p. 84 b.). - [gij bezit er reeds 3] goud voor Het Heil van den Vrede, Leiden 1779; goud voor De Menschlievendheid, R'dam 1780 (zie p. 97 m.); zilver voor de Ode aan God bij de inwijding van de nieuwe vergaderzaal, Dec. 1780, te Leiden (Hand.). - [waarom er nu den prijs wegens de Unie... niet bijgevoegd!] Het Tweede Eeuwgetijde der Unie van Utrecht was in 1776, en in 1777 opnieuw, beide malen als ‘buitengewone stoffe’ naast een ander onderwerp, door het Leids Gen. opgegeven (zie Voorbericht T.- en Dl. Oef. II, 1778); de inzending moest plaats hebben vóór 1 Juni 1778. Er kwam slechts één dichtstuk in ‘hetwelk men niet kon goedvinden... met een gouden Penning te bekroonen’. Over een zilveren, in 1777 eveneens uitgeloofd, wordt in de Hand. niet meer gerept. Het bijbehorende briefje werd ongeopend verbrand (Hand. v.d. jaarl. verg. van 1779). Evenwel verscheen in dat jaar toch van Feith, bij den uitgever van het Genootschap, C. van Hoogeveen, een Lierzang Op het Tweede Eeuwgetijde der Unie van Utrecht, 16 p. (zie Knuttel, Pamfl. cat. no. 19329), zonder vermelding van het Genootschap. Waarschijnlijk heeft F. niet dadelijk weer naar een prijs willen dingen bij dit zo bevriende genootschap, en toch willen tonen, wat hij over deze stof geven kon. Op B.'s aandrang zal hij
schertsend geantwoord hebben: ik kan wel op gemakkelijker wijze een penningkabinet aanleggen. - Over de herdruk van 1788 zie Ten Bruggencate a.w. 240, 244. - [ieder van uw kinderen] F. had er toen zes (Genealogie-Feith, nos. 126-131). - [Leydschen Pindus in May] de jaarverg., Woensdag na Hemelvaartsdag (zie p. 113 b.). - [in 's Hage] jaarverg., in Augustus steeds, in het Mauritshuis. - [een zo schoon plan] om samen naar Rotterdam te gaan, vanuit Den Haag, daar te logeren bij Ds Bussingh te Delfshaven, en de jaarverg. v.h. R'd. Gen. te bezoeken; zie volg. brieven. - [de verhinderingen] eis van intens studeren, zwakke gezondheid, psychische depressie? |
p. 75 o.: |
[gantsche bloed... bedorven] bij alle overdrijving, niet geheel zonder grond: zie getuigenissen betr. zijn zwakke gezondheid van Jb. Vosmaer (p. 11 b.) en Van Spaan (p. 111 o.). Over zijn ziekten: p. 91 n., Messch. I, 116. - [Haestert] I. van Haestert, kunstschilder te Delft (Naaml. R'd. Gen.), had juist den zilveren penning behaald voor zijn Kenschets enz., waarvoor B. het goud had verworven (Höweler, 141). - [onze vriend L.] Th. van Limburg (zie p. 107 o.), die een accessit (aanvaarding voor uitgave, zonder enigen prijs) had behaald. - [hem] beide malen: Van Limburg. - [teruggevraagd] men vindt het dan ook niet in Proeven enz. VIII (1782). - [Dichtoefeningen] Vaderlandsche Dichtoef. en Mengelpoëzy, 5 stukjes en 2 vervolgen, Leiden 1781/2. - [volkomen parodie] men vergelijke dit stukje: De Vrijë Zee beschermd door onze Voorvaderen, enz. met DW. VIII, 350, laatste strophe, e.v. |
| |