51. Bilderdijk aan Mr Rhijnvis Feith, Eind Jan. 1781.
Ongedateerd. Klad Mij. Ltk. cod. 1607. Gedrukt in Brieven, uitg. Messchert, I, 37-41.
p. 37: |
[de boekjes enz.] zie beide vorige brn. - [Orfeën, Amfions, en Terpanders] Orpheus: Gr. legendarische zanger die zelfs de onbezielde natuur betoverde en stromen in hun loop stuitte; Amfion: mythische koning van Thebe die deze stad bouwde door met de muziek van zijn luit de stenen tot muren en huizen te doen ineendansen; Terpander wordt beschouwd als de eerste eigenlijke lierdichter van Griekenland: hij zou in Sparta een opstand hebben bedwongen met zijn zangen. |
p. 37/38: |
[nec deus intersit etc.] Hor. A.P., 191. |
p. 38: |
[Juno] zij, de ijverzuchtige vrouw van Jupiter, is in de klassieke dichtkunst telkens de machtige spelbreekster. - [que l'on n'a pas besoin etc.] Voltaire, Henriade Chant II, 170. - [n. (1)] DW. VIII, 339. - [drift om de Messiade te vertolken] zie br. 49: aan F., t.a.p. 68 o. - [plaats uit Milton] id. 67/8. - [de bewuste verhandeling] over het Heldendicht, nog in ms. Ze werd met goud bekroond door het Leidse Gen. in '81, gedrukt in '82. Het citaat uit Milton komt in die Verh. niet voor. Wel wordt B. genoemd en geprezen: 137 (Edip.), 232 (Prijsvers). - [Verburg] Isaäc V. [±1680-1745) gaf in 1720 een prozavert. van de Télémaque van Fénélon: De gevallen van Telemachus, Zone van Ulysses; met aantn. Ook voltooide hij de Alg. Geschiedenissen van Suikers (zie p. 5 n.). De hier bedoelde plaats hebben wij niet gevonden. - [aan 't addres] n.l. van het Leids Gen., waarvan zij beiden vooraanstaande leden waren. Het Gen. had in Mei 1780 zijn wetten aangevuld met de instelling van prijzen voor ‘theoretische stoffen’; en voor 1781 als stoffe opgegeven: ‘de waere vereischten van het Heldendicht’. |
p. 39: |
[den Haagschen prijs te behalen] deze wens is kort daarop in vervulling gegaan: zie p. 109 n. - [Mid - -] lees: Midassen. - [Phyllida solus habeto] Virg. Ecl. III, 107. - [de oude Eclectici] wijsgerige school in de Oudheid. - [Fasten] jaarboeken. - [Episoden] zie br. 19. F. wijdt het 9e hfdst. van zijn Verh. aan de Episoden (175-181). - [Tasso]. Het valt moeilijk uit te maken, of B. dit uit Torquato Tasso zelf heeft, en zo ja, uit welk werk: de Discorsi dell' Arte Poëtica (1587 uitg., maar een 20 jaar eerder geschreven) of de Discorsi del Poema eroico (1594). De eenheid van het epos, met de betekenis van de ‘episode’, en het onderscheid tussen klassiek en romantisch epos was voor Tasso en zijn dichtkundige tijdgenoten een brandende kwestie; en zij werd ook later meermalen opnieuw gesteld. - [Aristoteles] in zijn Poët., 23e hfdst. |
p. 40: |
[Nisus en Euryalus] Aeneis IX, 176 vv. - [d'Aumale en Turenne] Voltaire, Henriade Chant X, 1-178. - [Lees, bidde ik u, A. enz. enz.] Evenzo in br. 55 aan Jer. de Bosch. |
p. 41: |
[Triboniaan] de rechterhand van Keizer Justinianus, inzonderheid bij diens beschrijving van het Romeinse recht. B. moest nu zijn tijd aan de rechtsstudie geven. |
|
|