50. Bilderdijk aan Mr Rhijnvis Feith, 18, 19 Jan. 1781.
Hs. Familiearchief-Feith. Gedrukt: Ts. Ndl. Taal- en Ltk. 1905, 69-70.
p. 69 o.: |
[verlang... te vernemen] F. had den vorigen br. nog niet ontvangen; deze lag nog steeds in A'dam! (br. 51, Messch. I, 37). - [oden van Klopstok] vgl. br. 49 aan Feith, t.a.p. 67 o. - [onderweg opgehouden] ze lagen nog in het Commissarishuisje te A'dam (br. 51). |
p. 70 b.: |
[slot van mijn vaers] Kenschets enz., zie br. 49: aan F., t.a.p. 68. - [Stoppelaar] Joan de St., zie p. 102 m. - [Van den Burg] H(endrik) van der Burch (Höweler, a.w. 118). Hij schreef een vers in B.'s Album Amicorum, in Febr. '82 (Gesch. d. Vad. XIII, 1e st., 36). - [Ds. v. Spaan] Ds Joh. van Spaan (1720-1789), sedert 1762 pred. te 's-Gravenhage. Type van den genootschapsdichter. Medeoprichter, in 1772, en Bestuurder van Kunstliefde spaart geen vlijt, te Den Haag. Lid van Verdienste van Stud. Sc. Gen. te Rotterdam. Korten tijd hon. lid van Kunst wordt door arbeid verkreegen, te Leiden: na vier jaar treedt hij in 1776 uit, met heel de familie (Mr Reinier, Mr Pieter, Gelinus); alleen Reinier keert terug, in 1781. Over zijn werkzaamheden in het Haagse Gen., en zijn belachelijken genootschapsstijl schreef Höweler, a.w. (103-104, 151 vv.). Vader B. was goed met hem bekend (zie br. 48 n. 1.). Willem schreef bij Van Spaans vers in zijn vriendenrol: Qui depuis...! mais alors il était vertueux (t.a.p.); met welk vers hij stellig doelde op 's mans oranjegezindheid eerst, en zijn opzienbarend partijkiezen voor de patriotten in 1786. Als B. veel later zijn gal uitspuwt over de ‘ellendigste, beperktste, domkoppigste en meest Antipoëtische krukken’ van het Haagse en het R'damse Genootschap, maakt hij voor Van Spaan een uitzondering (Meng. en Fragm. 85). - [medioker] enz.; de Bestuurders lazen voorlopig de antwoorden door, bespraken die onderling en zonden zo mogelijk een aantal goede inzendingen door naar de beschermheren (Höweler, 138). In de verg. van 3 Febr. '81 werd door hen eenparig zeer gunstig geoordeeld over B.'s vers (id. 146/7). Van Spaan is dus wel wat voorbarig geweest. ‘Bij
de uitdeeling van den gouden eerpenning’ op 28 Aug. was hij het die B. toesprak. Hij deed het met dit vers:
Puikdichter Bilderdijk! ik reik u, blij te moê,
Uit naam der Broederschap dees gouden eermunt toe,
Geen goud betaalt uw Kunst, maar uw verdiende loon
Is eeuwige eerlaaurier in een juweelen Kroon;
God sterke uuj lichaamskragt voor zulk een heldengeest,
ô Wonder onzer eeuw! o glori van dit feest!
Taal-, Recht- en Oudheidkunde en Wijsbegeerte saamen
Bezeeglen mijnen wensch; de Poëzij juicht: Amen!
(Afz. gedrukt voor het Gen.; B.-Mus., Kon. Ak.; gecurs. i.v.m. br. 3 (p. 11 b.), uit dienzelfden kring.) |
| |