Briefwisseling. Deel 1. 1772-1794

47. Bilderdijk aan Bern. de Bosch, 5 Nov. 1780.

Hs. Familiearchief - Six te Amsterdam.

WelEdele Heer!¹⁾

Ingevolge Uwe vriendelijke toestemming wordt U.W.E. bij dezen het stamboek²⁾ van den braven Hr. Feith, teffens met zijne welmeenende groet aangeboden.³⁾

Zijn W.E. reeds voor verscheiden dagen van hier vertrokken zijnde⁴⁾, berust deze zorg thands op mij, waar van ik mij gaarne kwijte. Want zo bijzonder een genoegen 't mij is, WelEdele Heer, de voldoening gehad te hebben, eenen Vriend van zijne verdienste 't geluk te verschaffen van met U.W.E. bekend te

1) Over B. de Bosch zie p. 180.

2) Album Amicorum. Vgl. br. 293 (M.-I, 242).

3) De Bosch' vers in diens Dichtlievende Verlustigingen, IV (1788), 102.

4) F. is dus eind Oct. in Leiden geweest. In Oct. '79 had F., vermoedelijk in gezelschap van anderen, B. in Amsterdam bezocht (br. 19: aan Feith, t.a.p. 57 m.). De daaraanvolgende, vrij regelmatige briefwisseling stagneert omstreeks Juli '80. In Aug. (-Sept.?) is B. dan in Zwolle, waar hij ten huize van zijn vriend ernstig ziek wordt. De nasleep daarvan bindt hem langen tijd aan huis en doet hem midden in de colleges invallen (zie p. 91 n.). Door dit bezoek van F. blijft correspondentie nog uit, tot eind Dec.

[p. 107]

worden⁵⁾; zo streelt het mij thands, langs dien weg een gepaste gelegenheid te verkrijgen, om mij op nieuw in U.W.E. hooggeschatte vriendschap aan te bevelen en U.W.E. van mijne hoogachting te verzekeren.

Indien U.W.E. teffens de moeite wilde nemen, van 't boek verder in handen van den Hre Pater⁶⁾ te stellen, en van denzelven eenig aandenken voor den Eigenaar te verzoeken⁷⁾; het zou als een dubbel gunstbewijs aangemerkt worden, en mij (in de bezigheden, waarmede ik als overstelpt ben⁸⁾) op de aangenaamste wijze verplichten. - Ik voeg mijne groet bij die van den Hr. Feith en teeken mij, na verschoning gevraagd te hebben voor stijl en schrift dezes (die van mijne verhaasting getuigenis dragen) met de oprechtste gevoelens,

WelEdele Heer, U.W.E. Onderdan. Dienaar

W. Bilderdijk

Leiden, den 5en Nov. 1780

5) Ofschoon de De Bosschen met Vader B. bekend waren (zie p. 180.), kende Willem in '78 Bern. de B. nog niet. Door den Edipus was inmiddels de kennis gemaakt (zie p. 41 m.). Voor zijn vertrek naar L. heeft hij F., die hem toen te A'dam dus nog heeft bezocht, in aanraking gebracht met dezen ‘kunstmeceen’, en blijkbaar ook met Pater.

6) Lucas Pater (1707-1781), koopman en dichter te Amsterdam, hartsvriend van B. de Bosch (als David en Jonathan: Poëzij, 1774, 224). Vgl. p. 41 m. Uylenbroek behoorde mede tot zijn vrienden. Onder de lijkdichters, ruim zeven maanden later, is ook Bilderdijk, met een aan De Bosch opgedragen vers (DW. X, 229). In verscheidene B.-collecties berust een boertig ‘kniedicht, onder den wijn gedrongen wordende om een lijkdicht op Pater te maken’, echter steeds in afschrift. Gedrukt, met onjuist bijschrift (gedronken i.p.v. gedrongen), in Bloeml.-v. Vloten (1869) 19; en (1884) I, 62.

7) De Paters' vers in diens Poëzij (1784), 30.

8) Tengevolge van zijn langdurige ziekte. Te oordelen naar wat ons is overgebleven, staat zijn correspondentie gedurende deze maand en de volgende, vrijwel stil.