Briefwisseling. Deel 1. 1772-1794
(1955)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermd46. M[eindert] T[ydeman] aan [Mr Rhijnvis Feith], 11 Aug. 1780.Met aantekeningen, in margine, van Bilderdijk. Afschrift Mij. Ltk. cod. 1607. Gedeeltelijk afgedrukt in Tijdspiegel, 1873, 381.
Beide kolommen zijn in het afschrift door één hand geschreven. Het is dezelfde hand, die ook de copieën van br. 23 en van de bijlage bij br. 33 geschreven heeft, beide van originele brieven van Bilderdijk, aan Feith. Het ligt voor de hand, te onderstellen, dat Feith Tydeman's oordeel heeft gevraagd over Mijn Verlustiging van zijn vriend, ed.-1779. M. Tydeman was elken zomer in Zwolle, In zijn biografie, sterk uitgebreid door zijn zoon H.W. Tydeman, schrijft deze: ‘Mijn Vader ging jaarlijks in de groote vacantie logeeren te Zwolle bij zijne moeder en zusters’ (Mij. Ltk. hs. 891, 36). En in zijn Herinneringen over wijlen Mr. W. Bilderdijk en de zijnen schrijft H.W. Tydeman: ‘Ik denk dat hij (B.) bij en door dezen (Feith) bij mijn Vader bekend wierd’ (hs. Fam.arch.-Tydeman, 's-Grh.). Die persoonlijke kennismaking zal ook dezen zomer 1780 hebben plaats gevonden (vgl. p. 91 n.). | |
[pagina 103]
| |
Weledele Heer! Hoewel ik mij niet vermete te dichten, heb ik egter gevoels genoeg, om het dichterlijke schoon van RamlerGa naar voetnoot1) en Bilderdijk te smaken. Dank zij u desGa naar margenoot+ voor de mededeeling dier twee stukjes.Ga naar voetnoot2) Vergun mij egter, u eenige aanmerkingen mee te deelen, welke mij onder het lezen voorkwamen. Ramler schijnt mij toe, wat al te kunstig [kwistig?] te zijn met de Sierbeelden der heidensche godheden en onzen D. Heinsius nagevolgd te zijn in den Lof van Bacchus, en - geestelijke Cantaten te dichten.Ga naar voetnoot3) Bilderdijk is overal schoon: ook daar hij vuil en los is, als in Ingetoogenheid, het genoegen, en den wijn.Ga naar voetnoot4) - Een Christendichter moest liever, mijns oordeels, den heiden uitschudden, en, ook in zijn kunst, zig zelve verloognen.Ga naar voetnoot5) Ramler voldoet mij niet altijd in zijne voetmaat: bij voorb. in den lof des Bacchus, bl. 3 r. 6 moet men lezen giganten | |
[pagina 104]
| |
Ga naar margenoot+ Zeus burg tollkühn besturmete: - Krijgt daar het woord burg zijne behoorelijke lengte? Kan het zoo kort gemaakt worden als in het vorige vers: Du warfst den Rökus? - Mij dunkt, de natuur des woords lijdt het niet, en dus wordt de regel bedorven. Bilderdijk zal er meer van hebben. Ik bewondere zijne vinding en kunst in elk stuk: - dat hij toch voordga, zich oefene, onzer natie verder eer aandoe; ja, ook Pindarus nabaauwe.Ga naar voetnoot9) Dan, hij houde mij eenige min zaaklijke dan taalkundige aanmerkingen te goede, en geloove dat ze uit agting voor zijn kunst en uit zugt tot zijne volmaking ontstaan zijn.
Ga naar margenoot+ (Volgen vier aanmerkingen op ‘den voortreflijken offerzang’, betreffende het gebruik van naven, den naam Eudamon, toeven, - en een drukfeil.)
Ga naar margenoot+ Aan Cinthia: (volgen aanmerkingen op een drukfeil, de verl. tijd verraadde, en: een zugt, die uit den boezem boorde).
Ga naar margenoot+ Na dat ik dit vers gelezen had, dagt ik: - hoe hevig is de liefde! Werd ze toch beantwoord door wederliefde, mogt de minnende digter gelukkig zijn door zijne liefde - maar ik dagt er bij - Groote Jezus! gij zijt alleszins beminlijk! aller onzer liefde geheel en alleen | |
[pagina 105]
| |
waardig! en wat is onze - sterkste - liefde bij uwe - belanglooze - smartenvolle heilige - eeuwige liefde! Hoe gelukkig zijn we door u te beminnen, altijd toont gij wederliefde! Ja! gij hebt eerst lief gehad! - ons, die uwer liefde, die uwes aandenkens, geheel onweerdig waren, - o! dat we u sterk, hevig, vurig beminnen mogten. Die liefde zoude ons altijd bewaren voor nadeelige schepselliefde! Dit gunne ons, lieve vriend, de liefhebbende Jezus! -
Ga naar margenoot+ (Volgen vijf aanmerkingen op het gedicht Aan Uilenbroek, betreffende het metrum van een viertal verzen, en een drukfeil.)
Ga naar margenoot+ Kupido op de Vlucht. Mogelijk, beter: Kupido verloren, en uitgeroepen. (Volgen drie aanmerkingen betr. een onjuiste interpunctie, de vinding en uitdrukking van een bepaalden regel, en een ‘rijmlap’.)
(Volgen één aanm. op het gedicht Aan den Heer...... op den verjaardag van het Genootschap, één betr. het vignet achter het vers Op de Zinnebeeldige Teekening enz. en vier op den herderszangGa naar margenoot+ Thyrsis en Egle, betreffende een drukfeil, een meervoudsvorm, een modus van een verbum, en het verlengde imperfectum.)
Ga naar margenoot+ De Ingetogenheid is mij niet ingetogen genoeg: wat anderen doen, wordt al te naakt geschilderd, en verhit te zeer de verbeeldingskracht. De maat springt en hippelt en trippelt mij te veel: veel meer dan in de Latijnsche elegia. -
Ga naar margenoot+ (Volgen nog twee aanmerkingen op dit gedicht, betr. het woord beemd en het metrum v.e. bep. regel; voorts één | |
[pagina 106]
| |
op Deus, Deus, nam me vetat betr. een drukfeil; één bij het vignet achter het zangstukje De Liefde; twee op het zangstukje Op een Roos, betr. stotend rhythme en een taalfout (in de laatste wijst T. op Ramler's Die Auferstehung); drie op Op de Roos, betr. woordgeslacht, onjuist woordgebruik en een drukfeil; één op Bedrieglijk Mededogen betr. onjuisten genitivus; één op De Liefde, betr. onjuist woordgebruik; en één op De Pijlen der Liefde betr. woordgeslacht.)
Zie daar, waarde vriend, eenige kleinigheden: - Kunnen zij den wassenden dichter eenigszins ter verbetering zijner schoone stukken dienen, het zal mij verheugen: - en al veragt hij mij en mijn vittingen, ik zal altijd hem en u hoogagten. M: T. Zwolle, 11 van Oogstm 1780. |
|