43. Bilderdijk aan Jvr. de Lannoy, 30 Juni 1780.
Klad Mij. Ltk. cod. 1607. Gedrukt in Brieven, uitg. Messchert, I, 80-88.
p. 80: |
[Pegaasje] het gestorven schootkatje van de dichteres. - [de verbeelding... onzer kundigste schilderen] ondanks het doorlopend schertsende karakter van de bladzijden, in br. 43 en br. 45 aan ‘Pegaasje’ gewijd, heeft B. naar allen schijn toch ook anderen te hulp geroepen om zo'n afbeeldsel te krijgen. Wellicht had hij ook werkelijk enig contact met leerlingen of leraren der Amst. Tekenacademie. Zie over die T. Ac. Wagenaar, Amst. III, 406, IV 277 vv. - Men bedenke ook, hoe grote belangstelling B. voor schilder- en tekenkunst toonde in dezen tijd, en hoe hij als deskundige bekend stond (brn. en stukken aan Ds Ris en aan Bern. Schreuder; zie p. 28-39 en 84-90). Bekend is zijn relatie later in Den Haag tot de Tekenacademie Pictura (zie M.-I, 193, met ann.: p. 248). |
p. 81: |
[(1)] in den eersten druk van den Trouringh (1637), 321. |
p. 82: |
[Lavater] Johann Caspar (1741-1801). Diens Physiognomische Fragmente waren in 1775 te Leipzig begonnen te verschijnen. - [eenigen onzer voornaamste kunstschilders] van de hem persoonlijk bekende zijn met zekerheid te noemen: Joannes van Drecht (1737-1807), bekwaam landschapsschilder, ook ‘groot in het menschbeeld’, van wien hij onderricht had ontvangen (DW. XII, 465; X, 218) en Pieter Oets (1720-1790), portretschilder (DW. XII, 465; Meng. en Fragm. 8). Bern. Schreuder schilderde niet, maar waar het hier blijkbaar ook om tekeningen gaat, kan ook aan hem worden gedacht. - [eenigen die den gouden eerprijs... behaald hebben] deze werd uitgereikt sedert 1770. In '73 was hij Van Drecht ten deel gevallen (Lijst Kon. Oudhk. Gen.). |
p. 83: |
[van een zeer bekwaam schilder] van wien? De tekening zal verloren zijn gegaan, evenals die van B. zelf. Een fam.arch. - De Lannoy is bij de nakomelingen niet bekend. - [door mij geschilderd] blijkens het verband ook wel een tekening, met waterverf dan. Naar deze originele tekening zal B. zijn gravure hebben gemaakt, die hij zich in 1802 nog herinnert, Buitenleven, slot derde Zang: Lief poesjen, door mijn hand in 't koper afgebeeld (DW. VI, 345). Olieverfschilderstukken zijn van B. niet bekend, al is de traditie daarvan taai; Kramm (Levens en Werken der Holl. en Vl. kunstschilders enz. 1857 vv., i.v.), reeds weerlegd in dezen door Wap (Bilderdijk, 1874, 43), nog nageschreven door Scheen (Honderd jaren Nederl. Schilder- en Tekenkunst (1750-1850), 1946, i.v. Ten onrechte zal B. dan ook in den door Kramm genoemden catalogus in 1846 prijken onder de ‘levende Meesters’ (ex. Kunsthist. Inst. A'd.). Potlood-, pen- en krijttekeningen, aquarellen en geëtste vignetten zijn er van B. vele bewaard gebleven: in Bild.-Mus., Kon. Akademie, Rijks Prentenkabinet A'dam, Prentenkabinet Leiden, Gem. arch. 's Grh. - Over de vignetten schreven C. Vosmaer in Kunstkroniek 1870, met (onvolledige) lijst (91-94); R.W.P. de Vries in Bild.-Gedenkboek 1906, 355-366 en J.M. Prange in Pen en Penseel, bijz. no. Crit. Bulletin, zomer 1947, 179-183. - [zeker schilder onder de Ouden... Butis... enz.] wrsch. Butes, een der vijf die plegen genoemd te worden, bij Larousse, Hoogstraten, Bibliotheca classica (1816) e.a. Het geval zelf konden wij niet terecht brengen. - [met een grafdicht vereerd] niet van de meesteres zelve. B. zou het dan zeker hebben opgenomen onder de Nagelaten
Dichtwerken, in 1783 door hem bezorgd. Ook niet van B. zelf; zijn bijschrift volgt later, p. 89. Is het van den enige maanden later overleden Van der Waal, tot voor kort in Geertruidenberg? - Vgl. Opdr. Muis- en Kikvorschkrijg, in 1821 nog, aan de schim van Pegaasje: Poesjen, op wiens deftig lijkgesteente De aard meer verzen grifflen zag... enz. (DW. III, 51). |
| |
p. 84: |
[Felibus innocuum non vacat Elysium] vgl. in dezelfde Opdr.: Weerde ik u, om 't lieve moschjen Van een snoepig Maagdelijn, Uit het Elyzeesche boschjen, Naar het recht van Prozerpijn; en aant. daarbij (DW. III, 450). ‘Het vers is bekend’, zegt B. daar. Maar den oorsprong van het citaat konden wij niet ontdekken; het schijnt niet classiek; in den Thesaurus komt de plaats niet voor. - [Corinnaas papegaai, Lesbiaas moschje, en andere vogeltjes... door Ovidius, Catullus e.a.] Ovid. Am. II, 6 en Cat. Carm. III, in lijkdichtjes op dien ‘psittacus’ en dien ‘passer’. Zie ook br. 45 (Messch. I, 87). |
p. 85: |
[uwe zaak te bepleiten] vgl. br. 42 (M. I, 36). B. zit vol van zijn beginnende studie in de rechten. - [Beloof 't te winnen als een eerlijk advocaat] citaat? Een alexandrijn van De Lannoy? In haar werk hebben wij het niet gevonden. Maar het zou ook aan een harer brieven aan B. ontleend kunnen zijn. - [(1)] vgl. p. 95 n. - [den dichter van den Berg] Ahasuerus van den Berg (1733-1807), toen pred. te Arnhem. Hon. lid van D.A.O.M. en buitengew. lid van verd. v.h. Haagse Gen. (Wille, a.w. 87 n., 93 n., 90 n.). Lid Mij. Ltk. In 1772 gecomm. voor de nieuwe psalmberijming, met Schutte, J. van Spaan en Jos. van Iperen. Hij gaf in 1779 Proeven van Geestelijke Oden en Liederen, in 3 dln. Vgl. De Lannoy, Nagel. DW., 27: Hoe zoet, o van den Berg! is 't aanzijn niet voor mij, Zoo lang des Hemels gunst mij vrienden schenkt als gij! - [Van der Waal] zie br. 42 (M. I, 36). |
p. 86: |
[Geldersche bosschen] zie p. 96 en. |
|
|