42. Bilderdijk aan Mr. Rhijnvis Feith, 23 Juni 1780.
Klad Mij. Ltk. cod. 1607. Gedrukt in Brieven, uitg. Messchert, I, 33-37.
p. 33: |
[toestand van Mevrouw Feith] zij was 23 April bevallen (br. 40: Messch. I, 29; Genealogie-F. no. 131). |
p. 34: |
[mijne aanmerkingen] zie br. 41 (Messch. I, 31). - [Wreed beleid] Feith, Oden en Ged. II, 101. - [Gij zijt het dierbre Hemelspruit] id. 102. Toch veranderd in: 'k Herken U, d. H. - [Wat stervling schetst haar wezen] id. 104. Verbeterd in: ô Deugd! wie schetst uw wezen? - [de uitspraak enz.] zie br. 41 (Messch. I, 31). - [Hr. Wijnants] id. Het moest vóór 30 Juni binnen zijn (Voorb. Dichtöeff. v.h. R'd. Gen. IV). - [Hr. Hoogeveen] zie voorg. br. |
p. 35: |
[openvallende bladzijden] id. - [Kupido op de vlucht] In ditzelfde (IIIe) deel der Tael- en Dichtl. Oef. verscheen het in 1776 geschreven opstel Dichtkundig Onderzoek van 's Heeren Jacob Cats Cupido verloren en uitgeroepen, zodat B.'s navolging (een vertaling wil hij het vers daar niet noemen: het ‘is niet anders dan gelijk een koolschets door een' Leerling naar een schilderij van Rafaël getrokken’; 275) toch een plaats heeft gevonden. Zie p. 95 n. - [Moschus] Grieks dichter uit de 2e eeuw v. Chr. - [Leuter] zie p. 97 m. - [Et si non causâ, judice vincit ea] Ovid. Am. III, 14, 50. Pasklaar gemaakt uit:... judice vince tuo. - [Eerkroon enz.] Dichtöeffeningen enz. III, 139-153: Eerkroon voor de Dichtkunste, toegewijd aan de Hn. Leden van het Kunstl. Gen. onder de spreuk Studium Scientiarum Genitrix, ter openinge van de Alg. Verg. op den 15en van Wijnm. 1778. - [de laatste en eerste Coupletten] deze twee strophen komen, wat den gedachtengang betreft, volkomen overeen met die op pp. 11, 12 v.d. Leidsen bundel (DW. VIII, 7, 8) bij B. - [het laatste en de vijf daar op volgende] ook hier is het plagiaat duidelijk bij vergelijking met genoemde pp. (DW. VIII, 10-16). De desbetreffende passages in het gouden prijsvers van 1776: De Invloed der Dichtkunst op het Staetsbestuur, dat Leuter in dien zelfden tijd zo scherp afkeurde als een woest vaers (br. 7: Messch. I, 48). |
p. 36: |
[aan Avitus] zie p. 94 en.. - [Advocaat bij 't Genootschap] vgl. br. 43 (Messch. I, 85). Art. XVII van het Eerste Hoofdstuk der Wetten van het Gen. verbood den Leden ‘eenige afschriften van Stukken, welke in het Genootschap zijn ingeleverd, aen iemand, wie hij ook zij, mede te deelen, tenzij met goedvinden der Bijzondere Vergadering van Beschermheeren en Hoofdleden’. Zie deze |
| |
|
Wetten, in 19 hoofdstukken verdeeld, vóór dl. I der T. en Dl. Oeff. geplaatst. - [Hr. van der Waal] vgl. br. 39 (p. 96 m.) en 43 (M.-I, 85). - [D.] Dobbrauski. Vgl. br. 41 (Messch. I, 32). |
p. 37: |
[Edipus enz.] vert.-B., 103; DW. III, 227. |
|
|