41. Bilderdijk aan Mr. Rhijnvis Feith, 13 Juni 1780.
Hs. Familiearchief-Feith. Klad Mij. Ltk. cod. 1607. Gedrukt in Brieven, uitg. Messchert, I, 30-33.
p. 30: |
[eenig genoegen] waarschijnlijk het beoordelen van Feith's Ode Menschlievendheid, prijsvers voor het R'damse Gen. |
p. 31: |
[Hn. Rotterdammers] het Kunstgenootschap Studium Scientiarum Genitrix. Leider: Pieter Leuter; secr. Abraham Wijnants (vgl. M.-I, 98 en p. 48). Leuter had in 1778 B.'s verzen gelaakt als ‘woest, wild, ordenloos en zonder verband’ (br. 7; Messch. I, 48), maar tegelijk grof plagiaat gepleegd uit die verzen (br. 42: id. I, 35), en in het Leidse Gen. naast B. zitting genomen in de comm. tot onderzoek der ingeleverde stukken (p. 93 m.). In Dobbrauski's Album heeft hij inmiddels (Mei '80) B. geprezen met een tweetal regels, waarvan de laatste een simpele variatie is op een gedachte van... B. (vgl. 63 m.). - [De achting van hun Genootschap enz.] Feith's vers is inderdaad bekroond; niet met zilver (Te W. V, 530), doch met goud. Bij loting is de 1e prijs toegekend aan den R'dammer Dirk Erkelens, en de 2e aan Feith. Het zilver is daarbij door Beschermheren te hunnen koste veranderd in goud (Voorb. Dichtoeffeningen IV 1782, p. VIII). Het was de eerste keer, dat dit Gen. prijsverzen had uitgeschreven (id. III, p. IX). De uitreiking van de eerpenningen vond pas plaats op de jaarverg. van 1781 (p. 127 b.). B. schrijft dan aan F.: hoe hebt ge 't gehad bij de Leutheraanen? (id.). - Een jaar later, als zijn vrienden Van der Palm en Bussingh het goud en zilver ontvangen voor hun prijsverzen Het Oorlog (Dichtoeffeningen V, 80, 110, 313), wordt B. door het R'damse Gen. geïnstalleerd als Lid van Verdienste (blijkens bewijs van aanst. in de verz. Ten Br. Andriesse, Bild.-Mus.; gedat. 15-8-1782). Van Spaan en Van Hoogeveen waren dit al sinds 1780 (Ledenl. dl. V). - Toch is B. het Rotterdamse Gen. steeds lager dan het Haagse en het Leidse blijven stellen (M. en Fr. 85). In het gelegenheidsvers in 1782 ‘over tafel gemaakt’ (DW. X, 251), klinkt slechts de officiële
beleefdheidstoon, met de hem eigen overdrijving. In 1783 verontschuldigt hij zich (br. 88: Messch. I, 96). Overigens spreekt B. in M. en Fr. 85-90 over alle drie Genn. zeer ongunstig, al maakt hij even een klein voorbehoud voor het Leidse, en voor Van Spaan, van het Haagse, persoonlijk. - [mijne berispingen] deze zijn niet, zoals de aanm. op de Ode aan God (br. 33 bijl.), bewaard gebleven. |
p. 31 noot: |
[Werken] lees Dichtöeffeningen. Het Genootsch. Stud. Scient. Gen. gaf |
| |
|
1776-1785 vijf bundels onder dien naam; in 1789 begon een nieuwe reeks met Werken I. |
p. 32: |
[de te rug gezonden stukjes] jeugdwerk van omstreeks 1774/'75. Wellicht hem weer in handen gekomen met het door hem aan het Leids Gen. afgestane en dat jaar in dl. III der T. - en Dl. Oef. verschenen Jephtaas Dochter aan hare Moeder, waarvan Kollewijn het hs., van 1774, bezat (Koll. I, 49). K. had meer: uit dienzelfden tijd het ontwerp van een treurspel Willem de Eerste (I, 50/51). Van 1774 zal ook zijn het treurspelfragment Jephtah (I, 37; hs. B.-Mus.). Mij. Ltk. bewaart fragmenten en ontwerpen van treurspelen in verz. - De Jager. Is er veel meer geweest? Vermoedelijk wel elegieën nog. Vgl. DW. VIII, 3: (Mijn) Lier, tot nog gewoon aan doffe Treurgezangen (1775). Voorts Dichtk. Onderzoek enz., Tael- en Dichtl. Oef. III, 275: B.'s kunstvrienden weten, dat zijn geest bijzonder geschikt is voor de stugge somberheid van den Treurzang. (1776); en p. 12 en. Het Bild.-Mus. bewaart voorts nog twee gedichtjes uit die jaren, in ms.: Na Alfeus van Mitylene, 1773 (Alpheios, Gr. epigramdichter uit de Anthol. graeca) en Aan... bij 't zenden der nieuwe Psalmberijming, 1774 (vgl. DW. XII, 467). Het meeste zal verloren zijn gegaan. De veilingcatalogi Immerzeel (1834), Schouten (1853) en Nijhoff (1865) brengen ons niet verder. - [onzen D.] Dobrauski. Zie Messch. I, 78 (br. 37). - [Hoogeveen] Corn. van H., de uitgever der Tael- en Dichtl. Oeff. - [gaping in ons derde deel] had B. bedoeld enige oude stukjes meer te plaatsen in dit deel der Oeff. en is hij daar door Feith's afkeuring van teruggekomen, zodat er een hiaat is ontstaan? Vgl. volg. brief. |
p. 33: |
[pacqet... gezonden] n.l. naar Rotterdam, zonder naam van afz. |
|
|