40. Bilderdijk aan Mr. Rhijnvis Feith, 11 Mei 1780.
Klad Mij. Ltk. cod. 1607. Gedrukt in Brieven, uitg. Messchert, I, 28-30.
p. 28: |
[te Leyden] de jaarverg. van het Genootschap, op Hemelvaartsdag 4 Mei '80; vgl. br. 39. - [dit gemis] id. n. 2. |
p. 29: |
[Porjeere] zie Messch. I, 26/27 (br. 38, met ann.). - [Jacobs Omzwerving] id. - [andwoord op mijne aanmerkingen] vgl. id. p. 27. - [eerprijzen] werden toegekend aan Bacot, Porjeere en H. Lussingh; hun prijsvaerzen gedrukt in Tael- en Dichtl. Oef. IV (1783), resp. 3-23, 23-67 en 68-102. Feith en B. zijn in dien bundel ook weer vertegenwoordigd: F. met drie stukjes, de ander met twee (Hamlets bekende alleenspraak bij Shakespear na de Fr. navolging van Voltaire, en hetzelfde stuk na Shakespear's Engelsch gevolgd, 93-98; DW. XII, 438-440). |
p. 30: |
[sierstijl] over de cultivering van dien ‘sierstijl’, iets vroeger, in den kring van Minima Crescunt te Leiden, zie Wille, Van Goens I, 102. - [Bacot] Mr. Gerrit Jacob George Bacot (1742-1822). Werd in 1770 pred. te Eenrum. Later ijverig patriot. In '87 gevlucht, en pred. geworden bij de Alg. Prot. Kerk te Duinkerken. Na '95 in rechterlijke ambten. Bleef ook na zijn vlucht lid van het Leids Gen. (ingeschr. 1772; Naaml.). H.W. Tydeman achtte hem op kerkelijk gebied ‘typus voor de vereenigings-maatregelen en -inrichtingen hier te lande sedert 1814’ (G.d.V. XII, 216). |