38. Bilderdijk aan Mr. Rhijnvis Feith, 21 April 1780.
Klad Mij. Ltk. cod. 1607. Gedrukt in Brieven, uitg. Messchert, I, 26-28.
p. 26: |
[Ingevolge het 2de lid enz.] het later toegevoegde Hoofdstuk XX van de Wetten van het Tael- en Dichtlievend Genootschap Kunst wordt door arbeid verkreegen betreft de correctie der ingeleverde stukken, en is vastgesteld op den 8en van Bloeim. 1777 (Gem. arch. Leiden). Bilderdijk heeft gedurende drie achtereenvolgende jaren - 1778, 1779 en 1780 - deel uitgemaakt van de commissie van gecommitteerden tot onderzoek der ingeleverde stukken. De beide eerste jaren o.a. met Feith, en... Pieter Leuter! Vgl. M. en Fr. 85 (Hand. 1778 t/m 1781 alleen ter Kon. Bibl.; de andere ook Mij. Ltk.; enkele ook Gem. arch. Leiden). - [een dichtstuk des Hn. Porjeere] Jacobs Omzwerving, zie Messch. I, 29. Olivier Porjeere (1736-1818), Geref. pred., toen te Delfshaven, dat jaar nog te Alkmaar. Hij beschouwde den stichtelijken dichter Ds. Rutger Schutte, van Amsterdam, als zijn geestelijken vader (Kalff VI, 46). Lid van het Leidse Gen. sedert '78, tot '87 (met zijn vrouw. Cl. Jac. Porjeere-Van Santen, van '80 af) (Naaml.). Hier, en bij het Haagse, onderscheiden malen met zilver of goud bekroond (Te Winkel V, 531; Höweler a.w. 140, 142). In 1788 verschenen zijn Zanglievende Uitspanningen, hekelend besproken in den Post van den Helicon (1788), 227-231: Van den Prosaïsmiet, op den Zangberg; de Prosaïsmiet, Regulina en Porjeeriaantje. In 1792 nog: Dichtmengelingen. |
p. 27: |
[tegenbedenkingen] vgl. Messch. I, 29. - [uw puntdichtje] zie p. 82 b. |