Briefwisseling. Deel 1. 1772-1794
(1955)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermd32. Bilderdijk aan J. van Panders, 11 Maart 1780.Klad Mij. Ltk. cod. 1607. Gedrukt: Navorscher 1879, 306.
Mijn Heer, Ik ben U ten hoogste verplicht voor de moeite, ter nader beandwoording' mijner vrage aangewend.Ga naar voetnoot1) - Schoon Gij Uw andwoord niet als beslissend opgeeft, mijn Heer, ik berust er in, wijl ik wanhope meer licht te zullen krijgen; doch er blijft altoos een twijfeling over, die niet opgeruimd is. Het is zeer mogelijk, dat de overeenkomst van naam in mijne papieren een gissing heeft doen opteekenen, die van allen grond ontbloot is: maar het is het vooroordeel dat we voor oude gedenkstukken voeden, hetwelk dit niet lichtelijk toegeeft, zo lang de valschheid dier betwiste aanteekening' niet bewezen is. En dit is zij niet, Gij erkent het. - Doch Uwe redenen hebben 't mij zeer waarschijnlijk gemaakt, dat de Boompoort niet dan van een' sluitboom of waterboom benoemd is geworden.Ga naar voetnoot2) - Vooral daar Gij mij meldt, dat de kleinheid van 't poortje ('t welk ik in 't geheel niet kenne) het geenzins geloofbaar maakt, dat deszelfs grondlegging 18 maanden, of meer, voor zijne volbouwing geschied zoude zijn. Men zou hier nog bij kunnen voegen, dat het ook niet waarschijnelijk is, dat de oirsprong van deze benaming zo geheel vergeten zou zijn, indien zij van een' Burgemeester der stad ont- | |
[pagina 79]
| |
leend ware. - Dan dit alles zijn gissingen, die niets afdoen. Want, die ooit gemengd is geweest in het aanleggen van nieuwe gebouwen, weet hoe verbazend langdurig onvoorziene toevallen deze werken slepende kunnen houden, vooral in een' moerassigen grond, als waar op gij mij schrijft, dat dit poortje geplaatst is. Nog meer; daar de poorten in den aanleg en 't ontwerp der wallen begrepen zijn; daar de wallen aan die vergrote zijde der stad reeds vroeger voltooid, en dus nog vroeger aangelegd, nog vroeger ontworpen zijn; zo valt het bestek van het maken der poort volmaakt in den tijd van Burgem. BoomGa naar voetnoot3); en de blote uitgang, geschikt om een poort op te bouwen, kan den naam van Boompoort gekregen hebben, schoon er eigenlijk nog geen poort was, en die poort eerst verscheiden jaren daar na opgericht ware, en de poortzelv heeft vervolgens den naam moeten aannemen, die de plaats van zijn' stand reeds eigen was. - En hier uit kan ook ontsproten zijn, dat de oirsprong des naams onbekend is, vermits hij van iemand genomen is, die bij de bouwing niet meer tegenwoordig was. Gij ziet dus, mijn Heer, dat men over en weder redenen genoeg kan uitdenken: het minste vernuft is daar vruchtbaar in; en wij zouden, zonder moeite, een goed Quartain over die stoffe vullen, zonder iets meer te weten. - De zaak blijft dus onafgedaan, en volstrekt onzeker, ten zij iemand, daar toegang toe hebbende, de Resolutien der Regeering' van Alkmaar, van het eerste concept om de stad aan die zijde te omwallen, tot na het volbouwen der poort, konde nazien. - Doch dit is genoegzaam onmooglijk. Waarom deze man voor den beroemden Van TeylingenGa naar voetnoot4) en anderen zijn' naam aan een poort der stad gegeven zou hebben, is duister: doch dit maakt de zaak niet onmooglijk. Onderstel eens, mijn Heer, dat hij mooglijk alstoen ('t geen men wellicht konde weten) FabrijkGa naar voetnoot5) geweest zij, zo is er reden genoeg voor; en er kunnen ontelbare andre voor zijn. Hij was ook beroemd genoeg in dien tijd, schoon men hem thands vergeten heeft, om eenige onderscheiding te verdienen. Ik zeg niet, boven Van Teylingen of een' ander die uitgemunt heeft, en vergun ijder zijn' billijken roem; maar boven den grooten hoop, en neffens grote mannen. - Een man die, als hij, zich in de gewichtigste onderhandelingen met roem gekweten, die, onder de vier gedeputeerden van de | |
[pagina 80]
| |
zeven Noordhollandsche steden, de eerste Unie tusschen onze provintie en Zeeland gesloten, die in een vermaarde vergadering de plaats van den Gouverneur van Noordholland bekleed heeft, om van geen meer zaken te spreken, waar in hij door Z.H. en H.E. Gr. Mog. met onderscheiding en tot zijne eer gebruikt is: kan zekerlijk niet gezegd worden onbekend te zijn; hoe zeer Alkmaar hem dan ook na zijn vertrek niet meer gedacht mocht hebben, 't geen ik mij naauwlijks kan voorstellen. En schoon hij meer als staats-, dan als krijgsman bekend staat, niet tot den oorlog opgevoed, Alkmaar heeft zich van zijn gedrag bij de belegering niet te beklagen. Intusschen is 't zeker, dat BoomkampGa naar voetnoot6) hem niet gekend heeft. Te onrecht, mijn Heer, zoudt ge U ook verbeelden, dat de geslachtnaam Boom hem niet toe behoorde. Boomkamp noemt hem nooit anders dan Philip Cornelissen, ik erken hetGa naar voetnoot7), en heeft misschien niet van zijn' geslachtnaam geweten; maar het is daar om niet minder zeker, dat die reeds verscheiden geslachten ouder was. Zonder mij op mijn oude papieren te beroepen, kan ik U verzekeren, dat zijn vader, Cornelis Boom, door Sonoy in zijn brieven genoemd wordt, gelijk ik zulks zelf gelezen heb.Ga naar voetnoot8) Doch waarom wordt dan 's mans geslachtnaam niet algemeen aangeteekend? - Hoe kan men zo eene bijzonderheid, na verloop van twee eeuwen beslissen? Voor mij, ik beken oprecht, dat ik 't niet wete. - Doch dit is zeker, dat vele Lieden in vroeger tijd de geslachtnamen als een vrucht van de hovaardij beschouwden, en 't als een blijk van een praalzuchtig gemoed aanmerkten, zich daar bij te noemen. 't Kan dus zeer wel zijn, dat Philip Boom, die niet alleen zeer ervaren was in 't Theologische (waarom hij in genoegzaam alle Kerkgeschillen en Synodale vergaderingen gedeputeerd is geworden), maar ook zeer Godvruchtig, en daar bij vrij van alle praalzucht (gelijk behalven uit verscheidene gevallen, uit de opdracht der verklaring van den Eersten Brief van Petrus door Ds. Jacobus Laurentius aan Jonkh. Th. van Nieuwburg blijken | |
[pagina 81]
| |
kanGa naar voetnoot9)), zich, om door een ijdel vertoon geen ergernis aan eenvoudige vromen te geven, onthouden heeft van zich anders dan met den naam van Philip Cornelissen te schrijven; en dat hij uit dien hoofde in publijke Acten alleen met dien naam voorkoomt, schoon zijn geslachtnaam echter wel bekend is geweest; 't geen geenen twijfel lijdt, daar zijn Vader en jonger Broeder zich altoos met denzelven geschreven hebben. Dus verre, mijn Heer, van Uw' Stadgenoot. - Indien U bij toeval nog iets mocht voorkomen, waar uit men de zaak in geschil konde toelichten: ik vertrouw, dat Gij de goedheid wel zoudt willen hebben, mij van Uw bevinding te berichten. - Ik betuig U inmiddels mijn' welmeenenden dank voor den genegen' dienst, mij zo gulhartig bewezen. - Geloof, dat het mij altoos aangenaam zal zijn, U verzekering te geven, dat ik waarlijk ben, Uw toegenegen Vriend Bk. Amstm den 11 Maart 1780. |
|