Briefwisseling. Deel 1. 1772-1794
(1955)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermd29. Bilderdijk aan J. van Panders te Alkmaar, 24 Febr. 1780.Klad Mij. Ltk. cod. 1607. Gedrukt: Navorscher 1879, 305.
Mijn Heer, Het blijkt mij, uit Uwen brief van den 20n dezer, dat ik U bekend ben geworden; en schoon ik bedacht geweest ben, om mij in 't beoordeelen van Uwe werkjesGa naar voetnoot1) zo veel mooglijk bedekt te houden, ten einde ik te minder gevaar liep, van door de vrijmoedigheid mijner onbewimpelde uitspraak, bij iemand, die mijne achting verdiende, eenigen ondank te behalen, of mijnen naam onder verdenking van bedilzucht te brengen; ik leg met genoegen het masker af, om U van harte geluk te wenschen met den zo gunstigen uitslag, waar mede Uwe pogingen in het eerperk der fraaie letteren bekroond zijnGa naar voetnoot2). Vergun, mijn Heer, dat ik mij hier van kwijte, met die eenvoudigheid van uitdrukking, die der ware oprechtheid eigen is. Gij weet (Uwe werken betonen 't) de taal van het hart te onderscheiden, en ik behoef dus niets meer te zeggen. Eenig bericht nodig hebbende omtrent iets, Uwe geboortestadGa naar voetnoot3) betreffende, maakte ik geene zwarigheid, mij deswegens tot U te vervoegen; en Uw omstandig andwoord leert mij, hoe wel zich mijn keuze bepaald hebbe! Ongetwijfeld konde ik niemand, wilvaardiger om mij van zijn bevinding te dienen, of in het onderwerp van mijn vraagstuk ervarener vinden. - Doch met dit alles, mijn Heer, is (vergeef het mij) nog niet aan het gene ik wenschte, voldaan; en ik blijf in de zelfde onzekerheid in een zaak, die mij van nader bij aangaat, dan men mooglijk denken zou. De door U aangehaalde Schrijvers waren reeds door mij geraadpleegd, en doen niets af. Uw redeneering, mijn Heer, brengt den door U opgegeven oirsprong der betwiste benaming der Boompoorte (ik erken het) tot grote waarschijnlijkheid; maar zo lang uw gevoelen daar over niet gantsch bewezen is, blijft het tegendeel mogelijk; en ik kan niet ten eenenmaal wegwerpen het geen zekere oude papieren mij van de naamsontleening dier poort deden gelooven; vooral daar men gaarne gelooft, 't geen men wenscht, en deze gedachte mijne eigenliefde niet onverschillig is. | |
[pagina 72]
| |
Ik zal U meer opening moeten geven; zie hier dan, wat eigenlijk zij, 't geen ik wenschte bepaald te zien: - Eenige oude stukken, onder mijne geslachtpapieren berustende, maken een loflijk gewag van Philip Cornelisz. BoomGa naar voetnoot4), die uit zijn geboortestad Alkmaar door den Hertog van Alva gebannen, vervolgens daar weder hersteld is, en zich in het Beleg voorbeeldiglijk kwijtende in het jaar 1573 aldaar Burgemeester wierd, welk ambt hij daar na nog verscheiden malen met roem bekleed heeft, zich in de gewichtigste handelingen, gelijk mij uit min bekende omstandigheden gebleken is, als een' doorkundig' staatsman onderscheidende, en bij Z.H. als een zijner waardigste Raden in achting. BoomkampGa naar voetnoot5) spreekt van hem bladz. 159, 237, 257, 356, 375 en 436, doch ter loops, en zonder merkwaardigheden aan te teekenen, ja ten meesten deele zonder van zijn' stamnaam te melden. Uit het geen van deez' groten man (want dus mag hij waarlijk genoemd worden) bij mij geboekstaafd is, koomt het voor, als of de Boompoort dus na hem zou benoemd zijn: 't welk niet gantsch van schijn ontbloot is, 't zij om de nabijheid dezer poort bij den post, dien hij in 't beleg verdedigd heeft; 't zij hij er misschien den eersten steen van gelegd hebbe, waar van mij niets blijkt. De aanteekening schijnt der opmerking waardig: doch zij verdient in zich-zelv geen geloof, vermits zij van later tijd is, en een kleine tegenstrijdigheid schijnt in te sluiten. Want daar de Boompoort, volgens Uwe opgave, overeenkomstig met het schrijven van BoomkampGa naar voetnoot6), zeker in het jaar 1581 gebouwd is, en de aanteekening van den onbekende bij mij den tijd van 's mans overkomst in Amsterdam, waar hij zijn dagen geeindigd heeft, op het jaar 1579 bepaalt, koomt zulks voor, niet te wel met de naamsontleening te stroken. Het koomt dus voor, zegge ik, want, behalven dat er in het jaartal bij mij licht een misslag kan huisvesten, men is gewoon op de gebouwen het jaar hunner voltooiing te stellen, en het kan licht zijn, dat de eerste steen anderhalf jaar vroeger, of meer, reeds gelegd is. Gij beseft, mijn Heer, dat ik mij aan de waarheid of valschheid van dezen naamsoirsprong gelegen laat zijn. Mag ik U, uit dien hoofde, op nieuw lastig vallen, om hier omtrent, zo het wezen kan, | |
[pagina 73]
| |
eenig onderzoek aan te wenden, en mij te verlichten? - Dat de poort van geen plantsoen benoemd kan zijn, is bewezen; dan, het is niet uitgemaakt dat zij haar' naam van den sluitboom ontleend hebbe. Dit ware echter door de waarschijnlijkheid meer dan aanneemlijk genoeg, indien er geen andere oirsprong voor wierd aangewezen: - doch dit doet mij twijfelen, terwijl het in zich-zelf geen gezag genoeg heeft, om de zaak af te doen. Wat rest mij dierhalve, dan op de plaats-zelve onderrichting te vragen? Ik zeg U welmeenend dank voor de schone kaart van den Alkmaarschen Houte. Zij is mij dubbeld aangenaam en als een geschenk van iemand, wiens bekwaamheid ik zeer veele achting toe drageGa naar voetnoot7), en als een liefhebberijstuk der Meetkunde, die mij, van jongs, een der aangenaamste beoefeningen geweest is.Ga naar voetnoot8) Hoe wenschte ik Uwe oplettendheid mijwaart te kunnen beandwoorden! Dan hier toe ontbreekt mij de gelegenheid. Indien zij zich immer opdoe, zo houd U verzekerd, mijn Heer, dat mij niets meer zal strelen, dan U een' wederkerigen dienst te bewijzen. Ik ben, met alle achting, Mijn Heer, U.E.D.V. Vriend Bilderdijk. Amstm, den 24 febr. 1780. |
|