28. Bilderdijk aan Mr. Rhijnvis Feith, 17 Febr. 1780.
Klad Mij. Ltk. cod. 1607. Gedrukt in Brieven, uitg. Messchert, I, 23-26.
Collatie: p. 25 r. 11 v.o. - 26 r. 13 v.b. later toegevoegd in het klad. |
|
Annotatie: |
p. 23: |
[(1)] zie br. 23 (p. 52 vv.). |
p. 24: |
[Batteux... Ramler] zie p. 43 o. Over Batteux aan Jer. de Bosch: br. 54 (p. 115 vv.). [Van Winter en Egade] vgl. p. 41 b. |
p. 25: |
[De aanhaling... uit... Hooft] betreft Hooft's vert. van het Lat. coma door pruik, in zijn Tacitus-vert. Zie den gedrukten brief achter de Verh., ed. 1836, 210, waar Bild. Feith letterlijk citeert (noot †). - [De verhandeling in de Bijdragen] door B. in hetzelfde verband vermeld, t.a.p. 211. Bedoeld is het art. van U.D.B., d.i. Paludanus, in de Nieuwe Bijdragen tot opbouw der Vaderlandsche Letterkunde, I, Leyd. 1763. - [Gemeenzamen Vriendenbrief] zie brn. 27 (p. 69 en.) en 31 (Messch. I, 59 vv.). - [Ongenade der Zanggodinnen] vgl. Messch. I, 56 en 77. - [Ode (aan God)] in hs. blijkbaar; pas gedrukt in Tael- en Dichtl. Oef. v.h. Leidse Gen. IV (1783), 3 vv. Feith heeft met deze Ode |