Briefwisseling. Deel 1. 1772-1794
(1955)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermd25. Bilderdijk aan Jvr. de Lannoy, ± medio Jan. 1780.Ongedateerd. Klad Mij. Ltk. cod. 1607. Gedrukt: Brieven, uitg. Messchert, I, 50-56; het aldaar ontbrekende: Navorscher 1897, 439. Dit laatste volgt hier. Men leze p. 56 na den tweeden regel: Thands wenschte ik, wegens den schouwburg een beter bericht | |||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||
te kunnen geven, dan de zaak-zelve mij afperst. De tegenwoordige Regenten, gelijk zij nog met den ouden tijtel genoemd worden, schoon in hunne Acten den naam van Gecommitteerden tot de zaken van den Schouwburg voerende, zijn v.d. Lijn, Berewouts, en v. Rijneveld, waar bij voor weinige dagen de Hr. Visser is aangesteld.Ga naar voetnoot1) De 2 eerstgenoemden Hr. zijn lieden, gantsch niet tot hun eer in de Amsterdamsche wareld bekend; doch op wie al de bestiering van het Toneel (wel te verstaan met den Hoofdacteur, die er zeer veel in vermag) aankomt. De Hr. Rijneveld wordt voor een braaf man gehouden, doch schijnt als regent geen gezag te oefenen. Van den Hr. Visser is mij en mijnen bekenden noch goed noch kwaad bekend. - Zie daar H.W.J. den staat der zake. Wanneer ik hier bij voege, en dit is zeker, dat in geen' dezer Hn. de minste smaak, kunde, of zelfs zucht voor de dichtkunst blijkt; hoe is Uwer H.W.G. iemand aantewijzen, die den eernaam van beschermer uwer kunstvruchten zou kunnen verdienen, of aan den voorkeur beandwoorden, die hem voor zijne amptgenoten gegeven wierd. - Indien ik echter moest kiezen, mijn keuze zou zich tot den Hr. R. bepalen, als die voor het minst als man van fatsoen en zeden bekend is, doch van zijn bescherming zo wel als van zijne kunde mag men zich luttel beloven! Echter is mij niet dan dit algemeene gerucht bekend. Misschien ware 't beter zich tot het Collegie in 't algemeen te adresseeren? U.H.W.G. oordeele zelv' en houde dit vrijmoedige verslag mij ten goede. Indien ik Dezelve hier in mijnen dienst kan bewijzen, zij doe mij het recht van te geloven dat hij met vollen ijver wordt aangeboden. Het uitsluitend voorrecht van den Schouwburg ontzegt zo wel aan de dichters als aan wie het ook zijn mochten de vrije beschikking over stukken die voor het Toneel zijn aangenomen, en tot nog is dit streng verbod voor de dames niet te niet gedaan. Edoch (gelijk alle voorrecht dit meêbrengt) Regenten hebben het recht om er, ten behoeve van wien 't hun goeddunkt, afstand van te doen. En daar voor den Schouwburg niet dan in kl. 8o gedrukt wordt, zo zouden zij zonder eenigszins het belang van den schouwburg te krenken, den herdruk in alle ander formaat kunnen toestaan. Waarschijnlijk zou U.H.W.G. tot de vorm van gr. 8o besluiten, om Uwe Toneelpoëzij bij den nieuw uitgegeven dichtbundel te kunnen voegen, waarna algemeen gewenscht wordtGa naar voetnoot2): en ik kan mij geen onbeschaafdheid voorstellen, genoegzaam om U.H. | |||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||
W.G. en de gantsche dichtlievende wareld dit genoegen te weigeren. Dit zou meer zijn dan ‘tegen 't goed fatzoen Dan (Helaas!) Bestuurd(eren) van de A. Schouwburg zijn aan geen Hof, zelfs niet aan dat der zanggodinnen gekweekt; men kan op hunne beschaafdheid dus niet veel staat maken. Hier mede etc.
|
|