| |
23. Bilderdijk aan Mr. Rhijnvis Feith, 16 Dec. 1779.
Hs. Familiearchief-Feith. Afschrift Mij. Ltk. cod. 1607. Gro- | |
| |
tendeels gedrukt als Achtste Bijlage achter de Verhandeling over het verband van Dichtkunst en Welsprekendheid met Wijsbegeerte: Werken Mij. Nederl. Letterk. VI (1783), 159-198; en in nieuwe uitgave (Amsterdam, 1836 bij W. Messchert) 179-223. De aldaar niet gedrukte stukken: Navorscher 1897, 120-125.
In die Bijlage (‘zijnde een uittreksel uit een Brief aan mijnen bijzonderen Kunstvriend, den Hr. Mr. R. Feith...’) is verreweg het grootste deel van den brief opgenomen, maar in enkele grotere en kleinere stukken als het ware verknipt, met andere volgorde van die delen. Slechts enkele grotere stukken zijn weggelaten, waaronder begin en slot. Af en toe zijn ook wijzigingen in den tekst aangebracht, en in de Bijlage heeft B. zeer vele, soms zeer uitvoerige noten aan den brief toegevoegd. De oorspronkelijke brief ligt als volgt in de Bijlage: a) begin ontbreekt (Nav. 1897, 120-123); Bijlage Verh. (ed. 1836) 209 o-213 b.; c) een blz. ontbreekt (Nav. 1897, 124); d) Bijlage Verh. 179-192 b.; e) een blz. ontbreekt vrijwel (niet in Nav. afgedrukt), is in Bijl. vervangen door 192 b.-194 m., enkele regels echter opgenomen in Bijl. 203; f) Bijl. 194 b.-209, 213 b.-223 b.; g) slot ontbreekt (Nav. 1897, 124-125). - De kleinere verschillen geven wij aan in een Collatie van Bijlage met afschrift Mij. Ltk. Met ‘lees’ en ‘invoegen’ bedoelen wij: de brief (aan Feith) luidt anders, heeft meer, nl.... - Zie voorts de Addenda, p. 257.
WelEdele Heer, veelgeachte Kunstvriend!
Eindelijk heeft men mij Schlegels vertaling van BatteuxGa naar voetnoot1) weten te bezorgen, welke hiernevens gaat. Allen mooglijken spoed met het ontbieden dezes werks gemaakt hebbende, wilde ik het nu niet ophouden, noch door mijne eigen nalatigheid UE. verlangen te loor stellen, zo lang reeds uitgerekt. En, hoezeer de beandwoording van Uwe vereerende en doorwrochte Letteren van den 18den laatstleden een ernstiger overpeinzing vereischte dan welke ik tot nog over de belangrijke stukken, in dezelven verhandeld, heb kunnen aanwenden: mijn hart verbiedt mij deze gelegenheid te verwaarlozen, om U eenige oogenblikken te onderhouden. Indien UWE. dierhalve de gevoelens mijns harte minder bekend waren, indien ik aan de Uwe kon twijfelen, het zou niet dan in de uiterste verlegenheid zijn, dat ik thands de pen opvattede; vooral na die verplichtende uitdrukkingen, met welke 't UWE. behaagd heeft, mij zo milddadig te overladen, en welke ik U altoos schuldig moet blijven. Vergeef het mij, mijn Heer, ik bezit de bekwaamheid niet om plichtplegingen op plichtpl. toe te voegen: duld des dat ik de Uwe stilzwijgend voorbij ga: verbannen wij dezelven van wederzijden: en mag ik mij vleien in den boezem eener wederkerige vriendschap (genoeg bevestigd om geen Lenocinia VerborumGa naar voetnoot2) te behoeven) de vervulling van 't gene aan mijne bewoordingen ont- | |
| |
breekt, te zullen ontmoeten! - Maar ik ben des verzekerd: de minste bekommering over dit punt te voeden ware Uwen weldenkenden aart een belediging aandoen en een verdenking van Uwe oprechtheid.
UWE. stemt in mijn gevoelen wegens de Episoden der Ouden en Hedendaagschen: de Hooggel. Hr. de WakkerGa naar voetnoot3) bekrachtigt het: - bij deze suffrages mag ik die van onzen in de oudheid doorkneden Hr. FonteinGa naar voetnoot4) voegen: en van dezen Areopagus acht ik het vonnis (gelijk men plag te zeggen) onscheldbaar. - Deze nieuwe bekrachtiging aan mijn gevoelen gegeven, versterkt alle die redenen, welke mij tot hetzelve deden besluiten, en verbant allen twijfel. - Zo aangenaam het mij is, deze mijne stelling door U aangenomen te zien, zo streelt het mij ook, mijne eigen gevoelens te erkennen in 't geen UWE. mij voordraagt wegens 't ware Vaderschap der voornaamste deelen, die den inhoud der Inleiding van 't thands geruchtmakend werk des Hn. van AlphenGa naar voetnoot5) uitmaken. 's Mans kundigheid in het Grieksch wil ik liefst niet beoordeelen; doch dat die jeukerigheid naar Buitenlandsche schoonheden, en verachting van al wat zijn vaderland opgeeft hem van den Prof. van GoensGa naar voetnoot6) (met wien hij vermaagschapt isGa naar voetnoot7) overgeërfd zij, was bij mij buiten verdenking gesteld, zodra ik die Inleiding las. De zelfde geest, in de daad, heerscht er in, die in de voorrede van Mozes Mendelszoons vertaalde verhandeling over 't verhevene en naïveGa naar voetnoot8) heeft willen schitteren.
Intusschen, zo ik mij verklaren moet, kan ik het den Hre van Alphen nog beter toestaan, de Nederlandsche Dichters op wat geringer prijs te waardeeren, dan den Professor, die zekerlijk nooit
| |
| |
hunne schriften verstaan heeft, zo hij ze al gelezen mocht hebben. - Want dat uit deze vertaling een diepe, zeer diepe onkunde van 't Nederduitsch blijkt, zal niemand, die haar slechts inziet, mij kunnen betwisten. Niets toch ontmoet men er in dan Hoogduitsche spreekwijzen: en zo men de woorden, die zuiver Hoogduitsch zijn eens wilde uitmonsteren, wat bleef er over van 't gantsche werkje! - Geen wonder dierhalve, dat 't boekje zo wel onder 't bereik der Hoogduitsche Journalisten viel, met welker lofspraken het pronktGa naar voetnoot9), terwijl het misschien beter voor een' Duitscher, dan voor een' Hollander, niet dan zijn moedertaal verstaande, te lezen is: zo dat onze Natie waarlijk geringe oorzake heeft om sterk te verlangen na 's Professors vertaling van des zelfden Schrijvers verhandeling Uber die Hauptgrundsätze der schöne Künste und Wissenschaften, die hij (bl. V) ons belooft en (bl. XX) den Boekverkoperen (zo 't schijnt) verzoekt voor hem over te latenGa naar voetnoot10); noch ook na de overzetting van een' gandschen Hoogduitschen Dichter, die de schrijvers van zeker Hoogduitsch Tijdschrift van hem wenschen.Ga naar voetnoot11) En, zo het waar is, het geen in het uittreksel uit dit Tijdschrift, voor zijn werkje geplaatst, gezegd wordt, dat hij ‘een groote belezenheid in de werken van smaak van alle Talen en volken betoont’Ga naar voetnoot12), men moet zeker zijn Moederspraak en Vaderland uitzonderen. - En echter ziet hij met verachting neer op de werken onzer Dichteren! Werken, welke men niet grondig verstaan kan, zonder meer dan gemeene beoefening onzer tale: een taal oneindig moeilijker wel te leren, dan 't Fransch, Engelsch, Italiaansch en
Hoogduitsch te samen. - Hoe gevaarlijk het nochtands zij, een Schrijver te berispen wiens taal men niet volkomen machtig is, heeft hem zijn misslag in het berispen van Mozes Mendelszoon over de verwondering (blz. 6) kunnen leren, waarbij hem het onderscheid tusschen Bewunderung en Verwunderung in de Hoogduitsche Tale ontslipt was en door den Schrijver (in deszelfs latere uitgave van 1777 op blz. 169 v.h. IIe Deel zijner Phil. Schriften) aangewezen wordt. - Dat is den Hre Van Goens gebeurd in 't Hoogduitsch, waar mede hij zo bekend is: hoe veel te meer moet dit voorvallen in 't Hollandsch! - Men zou zelfs in den waan kunnen komen dat hij zichzelven in deze tale mistrouwd heeft, en daarom niet een eenig Nederlandsch voorbeeld heeft willen bijbrengen; (eene bijzonderheid, die reeds de opmerking der Duitscheren verwekt heeft!)Ga naar voetnoot14) doch het blijkt welhaast dat hij zichGa naar voetnoot13)
| |
| |
kunde genoeg in het Nederduitsch aanmatigt, wanneer hij in zijn voorrede met een' toon van medelijden, van onze grootste vernuften, van onze roemrijkste Dichteren spreektGa naar voetnoot15); wanneer hij den Nederlanderen zijn rijmloze en Dactylische vaerzen aanbiedtGa naar voetnoot16); wanneer hij hun leren wil ‘dat deze vaerzen noch gemaakt noch beoordeeld kunnen worden, anders dan door Dichters, die bij een groot genie ('t zijn zijn eigen woorden) het fijnste gehoor voegen’ en dus door het maken van zodanige vaerzen zich-zelven als een Dichter van het fijnste gehoor zo wel als van een' grooten genie durft opwerpen; wanneer hij ‘met voordacht in één dezer stukken een lam vaers laat’ om te zien of men 't wel zal kunnen onderscheiden en ‘hen, die het in den eersten opslag vinden’, voor ‘de eenigen’ verklaart ‘aan wier oordeel hij zich in dit alles houden wil’. - Bij de lezing der aanteekening, waarin deze woorden voorkomen (blz. XXII) sloeg ik terstond die Hoogduitsche vaerzen (blz. 14, 16, 32, 33) opGa naar voetnoot17) (van welker maat UWE bewust is dat ik zelfs in onze taal niet afkeerig ben) om te beproeven, of ik het geluk mocht hebben, tot die zeldzaam bevoorrechte verstanden te behoren: dan, helaas! in plaats van na één lam vaers te zoeken, zocht ik weldra na één goed vaers, en was ongelukkig genoeg, om het niet te kunnen vinden.
Maar genoeg hiervan: verstaat de Hr Van Goens onze Nederlandsche Schrijvers niet, het is niet te verwonderen, dat zij hem niet beter behagen, dan mij de Hebreeuwsche Psalmen. Gelooft hij daarbij hen te verstaan, 't is des te natuurlijker, dat hij zich een gering denkbeeld van hun vorme. -
Hetgeen verder volgt, is gedrukt in B.'s Verhandeling, ed. Messchert (1836), p. 209, reg. 9 v.o.: Huydecoper gispte den groten Vondel... enz. - p. 213, reg. 7 v.b........... in hunne hoop. - De verschillen geven wij hier aan.
Collatie: |
p. 209, |
De noot in Bijl. bij ‘Huydecoper’ staat in ms. (terecht) bij toejuiching. |
p. 210, |
r. 4 en 5 v.b.: 't hoofdhair beteekende, en met het Latijnsche coma gelijk stond (†), lees: 't Latijnsche coma beteekende. - Noot (†) ontbreekt in den brief. - De zin, welke in de Verh. tussen de tekens (†) en (§) staat, is, onder aan de bladzijde later toegevoegd. |
p. 211, |
r. 2 v.b. Dikwijls... - r. 11 v.b.... kunnen (*), ontbreekt in den brief. - R. 15 v.b. Hoe dikmaal echter geschiedt dit!, lees: Vooral heeft men behoedzaamheid noodig in onze moederspraak. |
| |
| |
p. 212, |
noot (*) ontbreekt in den brief. - Noot (†) idem. - Noot (§) te lezen: Dit doet ook de Hr. van Hasselt, over de Vaderlandsche Kluchtspelen handelende. - R. 3 v.o. al de stukken van Bodmer, lees: dan van alle vaerzen van Bodmer. - R. 3-2 v.o. hoewel de uitgever der Theorie van Riedel niet schroomt hem tegen Hoogvliet te doen opwegen lees: schoon de vertaler van Riedel niet schroomt dien bij Hoogvliet te vergelijken. Hier is later boven geschreven:... tegen... te doen opwegen. Noot (**) ontbreekt in den brief. |
p. 213, |
r. 7 v.b. de noot (*) vervangen door: De oirspronklijke woorden vallen mij niet bij; doch de plaats wordt gevonden in de Πυϑια 111 ιὲ. R. 7 v.b. In hoe... - 13 v.b. (1e alinea) ontbreekt in den brief. |
De brief vervolgt:
Een gedeelte van het hier aangevoerde kan zekerlijk op den Hr. v. Alphen slaan. 't Zou wat vreemd luiden, een Lid van de Maatschappij' der Nederlandsche Letterkunde van onkunde in het Nederduitsch te verdenken, schoon men ook eenige aanleiding heeft om aan die fijnere Taalkennis te twijfelen. Doch dit meen ik uit verscheiden blijken vrijelijk te mogen besluiten, dat hij de vreemde Talen niet genoeg doordrongen heeft om de meeste feilen in uitlandsche Schrijveren te erkennen.Ga naar voetnoot*) Een oppervlakkige taalkennis is in dit opzicht gevaarlijk. - Wat hier echter van zij: Neerduitsch verstaande, oneindig beter verstaande dan de Hr. Van Goens (gelijk zijn Schriften en in het bijzonder verscheiden zeer goede Dichtstukjes, zo men slechts geen partijschap voedt, uitwijzen) vindt het ignoti nulla cupidoGa naar voetnoot18) bij hem geen plaats, en er is die reden, om onze Dichters te versmaden, bij hem niet, die men in Van Goens onderstellen mag. - En is het niet oneindig beter te dulden, dat iemand, de zaak onderzocht hebbende, het zij door een verkeerd inzicht, het zij door zich op het oordeel van anderen te verlaten, een valsche uitspraak doet; dan, dat hij zich vermeet, over hetgeen buiten zijn kring is, op een volstrekten toon te beslissen? De vooroordeelen en valsche gevolgtrekkingen zijn in de Theorie van Van Alphen waarlijk niet zeldzaam, zo wel als de verkeerde aanhalingen en het vermaakt mij, eenige bewijzen daar van door U.W.E. uitgewerkt te zien.
De brief vervolgt nu met wat gedrukt is in het begin van de Verh., p. 179:
Collatie: |
p. 179, |
r. 11 v.o. schoon... - R. 9 v.o. ...ontspruiten: ontbreekt in den brief. Hetgeen volgt, te lezen: ‘Neen, dit is volstrektelijk waar - doch...’ - R. 4 v.o. voortkomen, lees: ontspruiten. |
p. 180, |
r. 7 v.b. deze, lees: dezen; spreek, lees: spreke. - R. 8 en 11 v.b. zodanige, lees: zodanigen. - R. 15 v.b. achter aan te wijzen is later ingevoegd: (Ce n'est pas). - |
| |
| |
|
R. 15 v.b. En... - de eerste alinea, ontbreekt in den brief. Eveneens de bijbehorende noot (Ce n'est point enz.). - R. 6 v.o. achter toestaan later ingevoegd: En het is in dien zin dat men hier de woorden des dichters toebrengen kan: doctrina sed vim promovet insitam. Carm. L. IV o. 4. v. 33 (in de Verh. opgenomen p. 181 noot (§)). - R. 4 v.o. achter Eigenliefde ingevoegd: ‘voor welke (om een uitdrukking van Theokritus te gebruiken) alles even schoon is, § en’ |
|
§ Theocritus zegt het van de Liefde: - ἦ γάρ ἔρωτι πολλάϰις ὦ Πολύφαμε, τὰ μὴ ϰαλὰ ϰαλὰ πέφανται ειδ. 6. |
|
Scilicet insano nemo in amore videt Prop. II, xiv. |
p. 181, |
r. 8 v.b. Indien de natuur U... - 182 r. 4 v.b..... mocht worden, ontbreekt in den brief. Eveneens de bijbehorende noten. |
p. 182, |
r. 11 v.b. zoekt, lees: maakt. Later in den brief verbeterd in: zoekt. - R. 15 v.b. achter Neen, is een noot toegevoegd, op een voorgaande p. van het hs. geschreven luidende: Schoon is de uitdrukking van Marmontel, die ik niet dan lang (na) de afzending van dezen brief en van mijn verhandeling onder 't oog heb gekregen. poet. fr. T.I. p. vi a avantpropos. |
p. 183, |
r. 6 en 7 v.b. te lezen: ...wat sterk aan het stelsel van Baumgarten verkleefd is 't geen hem niet zoo eenvoudig maakt als hij zou hebben kunnen zijn. Wel ge... |
p. 183, |
r. 14 v.b. sommige nieuwe Schrijvers, lees: Van Goens en Van Alphen. - R. 15 v.b. En dikwerven... tot de alinea, is in het hs. later als noot toegevoegd. - De Fr. tekst (p. 183 noot) komt in het hs. niet voor. |
p. 184, |
noot (*) ontbreekt in den brief. - R. 2/3 v.b. behaagde, lees: schoon ware. - Het vervolg te lezen: Men moet één van beiden onderstellen, of, dat... - R. 12 v.b. vóór na haars Vaders naam, te lezen: gemeenlijk. - R. 10 v.o. Fabius, lees: Quinctiliaan. - R. 6 v.o. Vanaf de gedachtenstreep - p. 185, r. 1 v.b. lezen: |
Zij zijn dierhalve onafscheidbaar; en hij, die met zekerheid werkt, heeft Theorie. Maar Vondel heeft met zekerheid gewerkt: hij is zich-zelven gelijk, hij is altoos Vondel, altoos kenbaar, schoon niet in alles even groot. Hij heeft zich dierhalve een leiddraad gesteld, en regelmaat voorgeschreven, na welke hij gewerkt heeft: hij heeft dus Theorie gehad. Van Alphen erkent dit zelfs: blad IX der Inl. (e), en 't geen hij aanvoert (van bl. XLI tot LVI) om te bewijzen dat Homerus en Ossiaan de beschouwende Wetenschap verstonden, is grootendeels ook op Vondel toe te passen. Ik ga verder..........
p. 185, |
r 5 en 6 en 't eerste woord van r. 7 v.b. lezen: Zij geven zich over aan de eerste d.enkbeelden welke hun opkomen, ik sta het toe; doch hoe komen hun die denkbeelden op? |
p. 186, |
De laatste twaalf regels van deze p. (te beginnen bij: Deze reeks...) komen in het hs. niet voor. |
p. 187, |
r. 4 v.b. - 6 v.b. gedachtenstreep, lezen: ...dan een regelmaat, volgens welke de geest de voortbrengselen der kunsten beoordeelt. Op de reden behoeft die regelmaat niet gegrond te zijn, om den naam van Theorie te verdienen. Want dan was er slechts één mogelijk, terwijl er zoo vele verschillende zijn, als schrijvers over die stoffe, welke Van Alphen echter allen aanneemt. Het is genoeg dat zij genoegzaam grond heeft om den geest in haar te doen berusten, en dit heeft vooral plaats in deze natuurlijke en algemeene Theorie. Men verstaat dat dit bewijs eigenlijk als een argumentum ad hominem voorgedragen wordt, waaruit ik geene gevolgen getrokken wil hebben. - (De laatste volzin later toegevoegd). - R. 11 v.b. De eerste wet... - 16 v.b.... volgen we haar ontbreekt in het hs. als ook de noten (§) en (††). Pope [noot (†)] wordt in het Frans geciteerd: La première loi est de suivre la Nature. Elle est tout à la fois; la source, le fin, la règle de l'art. |
| |
| |
p. 188, |
r. 1 v.b. Van daar... - 3 v.b.... zal zijn, is later toegevoegd. - R. 8 v.b. behagen, lees: werpen. |
p. 189, |
R. 4 v.b. vervolgen: Hoe gaarne wenschte ik, WelEdele Heer, U hier mondelings breeder over te spreken! Ik zou meer kunnen zeggen; doch een brief kan niet alles bevatten. - R. 7 v.b. lezen: die geen regels. - Noot (*) ontbreekt in het hs. |
p. 190, |
r. 4 v.b. het woord klare vervalt. - R. 6 v.b. het tusschen haakjes geplaatste lezen: die haar niet rechtstreeks verwerpt. - Noot (*); alleen de plaats wordt in het hs. vermeld, de tekst-zelve niet. - R. 2 v.o. In... - p. 191 r. 2 v.b. ontbreekt in het hs. |
p. 191, |
r. 4 v.b. achter ‘regelen’ lezen: uit die voorbeelden. - R. 6 v.b. der, lees: de; voedsel gegeven, lees: aangekweekt. - R. 8 v.b. in dit verstand, lees: in dezen zin. - R. 18 v.b. fraaie Kunsten, lees: fraaie Wetenschappen. - R. 5 v.o. Want indien... - cedat: later toegevoegd, aldus geformuleerd: Niet zonder reden zei Cicero, en men mag het op die willekeurige Leerstelsels toepassen: (Cum enz.)... - Noot (*) ontbreekt in het hs. |
p. 192, |
eerste alinea (Dit zijn...) - p. 194 r. 11 v.b.... tegendeel plaats heeft. -, ontbreekt in het hs. In de plaats daarvan lezen: |
Vondel heeft dan Theorie gehad: zoo wel als Homerus. -Ga naar voetnoot19) Doch niet in die mate als Homerus, herneemt onze Tegenschrijver. - Misschien meer dan Homerus, zoo men van die Leerstellige Theorie spreekt, maar het zij zo! Hij is nooit Homerus gelijk geweest, dat is zeker; nooit den besten onder de Ouden gelijk geweest. - Maar Tasso, Klopstock, Milton en Virgilius-zelf zijn nooit Homerus gelijk geweest. Dit is het voorrecht, dat den Schrijvers der Oudheid boven alle lateren toegestaan moet worden; maar [hij kan een groot vernuft zijn, die geen Homerus is: tusschen hem en Milton is de afstand niet af te meten. En schoon Vondel nader aan Milton dan aan Homerus koomt, ik twijfel geen' oogenblik, indien de Vader der Dichtkunst mocht oordeelen, of hij zou het eenige Treurspel van Lucifer boven de beide Heldendichten van 't verloren en herwonnen Paradijs stellen.]Ga naar voetnoot*) Doch waarom overtreffen de Dichters der Oudheid de lateren? Immers is de Theorie (de Leerstellige namelijk: want die is 't, welke men indringt) meer bij dezen aangekweekt: Homerus heeft nooit Lord Kaimes, nooit Baumgarten, nooit Riedel of van Alphen gelezen: trouwens Vondel, Tasso, en Milton ook niet. Doch dezen wel Aristoteles, en zijn aanteekenaars, die op hunne wijze Theorie smeedden. Met dezelven moesten zij dan meer gevorderd zijn, daar het juiste tegendeel plaats heeft.
p. 194, |
r. 13 v.b. ingang, lees: geloof. |
p. 195, |
r. 4 v.b. drukt hij zich uit, lees: zegt hij. - Noot (*) niet in het hs. |
p. 196, |
r. 2 v.b. Ik wil... - 13 v.b. gedachtenstreep: later toegevoegd als noot. - R. 13 v.b. De beschaafdheid... - p. 197, r. 7 v.b. ontbreekt in het hs. |
| |
| |
p. 197, |
r. 10 v.b. sedert, lees: voor meer dan twee. - R. 14 v.b. vóór tegenwoordig invoegen: de opvoeding. - R. 18 v.b. de woorden: en buiten werking vervallen. - R. 1 v.o. de zelfde lees: die. |
p. 198, |
r. 5 v.b. over te komen lees: uit den weg te ruimen. - R. 12 v.b. zo ook, lees: als ook. |
p. 198, 199, 200: |
de noot (*) ontbreekt in het hs. |
p. 200, |
r. 7 v.b. de woorden: in later tijd, vervallen. |
p. 200, 201: |
de noot (*) ontbreekt in het hs. |
p. 201, |
r. 2 v.b. het woord genoegzaam ontbreekt. - In r. 6, 7 v.b. ontbreekt het latijnse citaat, mèt de noot. - R. 10 v.b.; die orbis... - r. 12 v.b. ...vocant, lezen: die εγϰυϰλοπαιδεια gelijk ze genoemd werd. |
p. 202, |
De laatste volzin van de noot ontbreekt in het hs. (Zie de...). - R. 1 v.o. - p. 203, r. 10 v.o.: ...niet te schamen: ontbraken eerst, zijn pas later als noot toegevoegd. |
p. 203, |
r. 10 v.o. hij kan... - r. 3 v.o. ...Herwonnen Paradijs stellen zie collatie v. p. 192, nt.*). - R. 3 v.o. enz.: Hetzelfde ook, waaraan we onze minderheid toeschreven... lees: Dit alles echter.... |
p. 204, |
r. 1 v.b. moeten hebben, lees: gehad. - R. 4 v.b. wat Van Effen, verbeterd in: wat ook Van Effen. Noot (*) ontbreekt in het hs. - R. 11, 12 v.b. op te gronden of uit te bewijzen, lees: uit af te leiden. - R. 15 v.b. En... - r. 2 v.o. Indien... ontbreekt in het hs. zo goed als geheel. Het hs. leest hiervoor in een later toegevoegde noot: En wat men ook zegge: carmina (securum?) quaerunt et otio (scribuntur?)Ga naar voetnoot20), dit is geen noodwendig vereischte. Filoxenus maakte zijn beste Dichtstuk in de Steengroef. - De noten (†) en (§) ontbreken dus ook in het hs. - R. 1 v.o. daar moet een gantsch andere reden van zijn: deze woorden zijn later toegevoegd en nog uitgebreid met de niet in de Verh. opgenomen zinsnede: ‘die men vruchteloos of in de minachting der kunsten of in een gebrek aan Theorie zoude zoeken’. |
p. 205, |
r. 1 v.b. gij lees: U.E. - R. 2 v.b. Dan, dit... - r. 11 v.b. ...onttrekken ontbreekt in het hs. - R. 11 v.b. ook zou dit... - r. 16 v.b. ...ontbroken hebben, is geschreven op een afzonderlijk ingeplakt strookje papier, doch in de oorspr. kleur inkt. Heeft dus wel in den brief gestaan (?) De formulering is iets anders, dan in de Verh., n.l.: dan dit is klaarblijkelijk valsch. U.E. bewijst er de valschheid van uit onze Latijnsche Dichteren, die waarlijk... enz. - R. 4 v.o. Maar wie... - 206, r. 9 v.b. ...aan te stippen: later toegevoegd. |
p. 206, |
r. 6 v.b. voordeelen, lees: rechten. - R. 7 v.b. Moderne, lees: latere. - R. 9 v.b. Ik vergenoeg - 11 v.b. ...voor is;, lees: doch hier is niet de minste grond voor, - R. 12 v.b. zo lang het niet uitgemaakt: vervalt. - R. 6 v.o. die zelfs... - r. 5 v.o. ...uitmuntten, vervalt. |
p. 206/207, |
noot (*) ontbreekt in het hs. |
p. 207, |
r. 7 v.b. waar aan, lees: waar in. - R. 11, 12 v.b. meer door zijn' oorsprongklijken geest geschitterd zou hebben, lees: groter geworden zou zijn. - R. 18 v.b. vergolden, lees: vergoed. - R. 3, 2 v.o. die deze optooisels met de onregelmatigheid der Engelschen samenmengen: Er stond oorspr.: die hen uitschrijven, terwijl ze Shakespeare bewonderen. Later in het hs. veranderd. |
p. 208, |
r. 9 v.b. achter worden invoegen:, neen,... - R. 15 v.b. Maar wat zeggen... - p. 209, r. 9 v.o.... te vonnissen: later toegevoegd als afz. noot in het hs. Noot (*) ontbreekt op beide bladzijden. |
p. 209, |
r. 6 v.b. mijn Heer: vervalt. - R. 9 v.b. een oppervlakkige: vervalt. - R. 12 v.b. zeer vele, lees: de meeste. |
|
Collatie p. 209-213 zie voren. |
|
p. 213, |
r. 14 v.b. waarom, zo de Schrijvers... - r. 16 v.b. Uitheemschen; later toegevoegd. - R. 1 v.o. en 214, 1 v.b.: het is zeldzaam, en: vervalt. |
p. 215, |
r. 1 v.b. enz. Bijzonderlijk ook de vestiging der Walsche en andere vreemde Kerkgemeenten: vervalt. - R. 3 v.b. Dit alles heeft... lees: Dit heeft. |
p. 216, |
r. 8 v.b. en 9 en 10 het eerste woord: vervalt. Ook noot (*). - R. 10 v.b. hebben zij leeren kennen: vervalt, - R. 12/14 v.b. na de vlucht van Jacobus den II en des- |
| |
| |
|
zelfs verbindtenissen, met het Fransche Hof, lees: na den laetstleden inval in Groot-brittanniën. - R. 20 v.b. terwijl boven.... - 24 v.b. gedachtenstreep: ontbreekt in het hs. |
p. 217, |
r. 5 v.b. de woorden achter: ze heet, vervallen. Van noot (*) ontbreekt het tweede gedeelte in het hs., vanaf: Dr. Alexander in zijn History of Women.... |
p. 218, |
r. 10 v.o. Dichteren, lees: Schrijveren. |
p. 219, |
noot (†) ontbreekt in het hs. |
p. 220, |
r. 3 v.b. afteekenen, lees: afschetsen. |
p. 220, |
221 noot (*) ontbreekt in het hs. |
p. 221, |
r. 9 v.b. blote, lees: valsche. - R. 8 v.o. nergens anders op uit zijn: vervalt. |
p. 222, |
r. 2 v.b. doen vervallen, lees: gebracht. Noten (*) en (†) vervallen. |
p. 223, |
r. 1 v.b. somtijds ontmoet, lees: ontmoet. |
Aansluitend bij het einde van de Verhandeling, besluit de brief als volgt:
Doch waar heen vervoert mij de ijver! Vergeef mij die drift, die mij weg sleept, mijn Heer! Ik moet U van onze Dichteren spreken en ik doe U 't verval der kunsten bejammeren. - In welk een Chaos verloop ik mij hier! Welk een brief! - En heb ik in denzelven nog wel afgedaan 't geen ik mij voorstelde? - Neen; 't was de schoonheid onzer taal, over welke ik UWE. nog dacht te onderhouden: ik dacht U hare voortreffelijkheid, in vergelijking met de andere talen te tonen: ik dacht U te doen zien, dat zij de voorrechten der Ouden en der Nieuwe Talen op een aangename wijze weet samen te paren: - maar dit onderwerp wordt misschien wel eens wat omstandiger dan in een' brief, uitgewerkt. - Wellicht zal ook een later postdag gelegenheid geven, om (zo ik anders Uw geduld niet te veel verge) de schuld, welke deze nog overlaat, in een volgenden brief te voldoen. Ik bewaar daar de stof toe, en de ophelderingen, welke sommige punten in dezen misschien wel vereischen, zullen onze Briefwisseling, mag ik slechts met Uw andwoord vereerd worden, levendig houden. Vergun mij dit, en laat de openhartigheid, waar mede ik mij geuit heb, mijn Heer, mij Uwer dierbare vriendschap aanbevelen, in vertrouwen op welke ik mij met alle hoogachting onderschrijve
WelEdele Heer! UWEd. Onderdanige Dienaar en Ware Vriend
Bilderdijk.
Amsterdam
den 16 December 1779.
Annotatie bij het gedrukte in ed. Messchert: |
p. 182: |
[Oosterschen Oordeelkundige] pseudo-Longinus. |
p. 183: |
[Père André] auteur van Essai sur le Beau (1741), genoemd in 4e Bijlage, 139 n. Een ed. augm. verscheen in 1763. |
p. 184: |
[Le Mierre... Debutade] In het leerdicht van den destijds bekenden tragediedichter A.M. Le Mierre (1733-1793): La Peinture (1769), in het begin van den eersten zang, vindt men ‘Dibutade’ (de e bij B. is onjuist) aangeroepen als ‘d'un art enchanteur la première origine’. Bij Watelet (zie bij p. 191) was zij ook al vermeld, met haars vaders naam, als ‘la tendre |
| |
| |
|
Dibutade’. Dibutades was volgens Plinius, Nat. Hist. L. 35, cap. 43, een uit Sicyon afkomstige pottenbakker te Corinthe, wiens dochter het schaduwbeeld van haar slapenden minnaar op den muur vastlegde; met klei boetseerde hij toen binnen dien omtrek het gelaat, en bracht het met zijn gewone producten in den oven. Dit was de uitvinding van portretten in aardewerk. Over de vinding der schilderkunst bij de Grieken zegt hij alleen L. 35, cap. 6: volgens sommigen te Sicyon, volgens anderen te Corinthe, maar volgens allen: ‘umbra hominis lineis circumducta’. In de nieuwere kunstgeschiedenis komt D. voor als Butades. |
p. 188: |
[Uber die Empfindungen] een der eerste geschriften van M. Mendelssohn (1755; verm. uitg. in Philos. Schriften, 1761). B. citeert Mendelssohn in de Bijlagen zeér vaak. Blijkens plaatsen als 114 n., 168 n. gebruikte hij de verm. uitg. |
p. 191: |
[Watelet] auteur van o.a. het leerdicht L' Art de Peindre (1760); hij heeft ook zelf de beeldende kunsten beoefend. |
p. 195: |
[Algarotti] ook genoemd in Eerste Bijlage, 102. Italiaans dichter, schrijver over natuurwetenschap en beeldende kunst; o.a. Saggio sopra la pittura (1763), in het Fr. vert. door Pingeron (1769): Essai sur la Peinture; zie Sulzer-Blankenburg III 325. |
p. 199 n.: |
[Magnum opus aggredior... enz.] dit citaat vonden wij niet. - [Laudataque virtus Crescit... enz.] Ovid. Ex Ponto L. IV, 2, 35-36. |
p. 202 n.: |
[Rousseau] vgl. Verh. 79-81: ‘een stroef en peinzend wijsgeer’ met een werk ‘waarin hij alle klare denkbeelden verbannen wil’. Welk werk bedoelde B.? In het Discours sur les Sciences et les Arts (1750) vinden we het citaat niet. |
p. 210: |
[kundige Briefschrijver] vgl. 5e Bijl. 144. De anonymus bleek bij voortzetting van den vriendelijk gevoerden brochurestrijd De Perponcher te zijn; van wien B. in 4e Bijl., 135, nog ander werk aanhaalde. |
p. 211: |
[Nieuwe Bijdragen] het opstel Over de Navolging (75-136) van U.D.B. (Uit den Broek?) d.i. P. Paludanus. Zie Wille, Van Goens, I, 103-111. Hij was begaafd als dichter en criticus; is jong gestorven. |
p. 217: |
[de Kosmopoliet] een spectatoriaal geschrift 1776-'77, waarin O.C.F. Hoffham de meeste bijdragen leverde. Hij was een Duitser, die in zijn jeugd in Amsterdam woonde, en levenslang bevriend bleef met Uylenbroek, die veel Nederlandse (rijmloze) gedichten van hem uitgaf in de Kleine Dichterlijke Handschriften, en ook nog nagelaten werk in het licht zond (Witsen Geijsbeek, Biogr. Anth. Crit. Wb. i.v.). Vgl. Messch. I, 149, 192, 193. |
p. 218: |
[Nollet] bekend natuurkundige (1700-1770), wiens Physique Experimentale (1743 vv.) vaak herdrukt werd. Hij schreef omstr. 1750 ook veel over de electriciteit. |
p. 219: |
[Musschenbroek] Petrus van M. (1672-1761), beroemd wis- en natuurkundige. Zijn Elementa physico-mathematica verschenen in 1726 en werden herhaaldelijk herdrukt. In 1739 en 1769 verschenen Franse vertalingen (Larousse, Gr. Dict. Univ.; en Nieuw Biogr. Wb.). B. bezat de laatste: veilingcat.- 1797 p. 49. |
p. 219 n.: |
[Reynolds] Joshua R. (1723-1792), groot schilder, en als schrijver over de theorie der kunst ook in de geschiedenis der aesthetica een plaats innemend, o.a. om zijn Discourses gehouden in de jaren 1769-1790 voor de R. Acad. of Arts te Londen. In den Rhapsodist VI (1783), 33-53 vert. van Over de verscheidenheid van Stijl in 't Schilderen. |
|
-
voetnoot1)
- vgl. br. 19, aan F.: Ts. Ndl. Taal- en Ltk. 1905, 64 m.
-
voetnoot3)
- Jac. Phil. van Medenbach Wakker, neo-lat. dichter, destijds rector van de Lat. school te Zwolle, sedert 1777. Nw. Biogr. Wb. III; Hofman Peerlkamp, a.w., 536; Wille, Van Goens, I. reg.
-
voetnoot6)
- Rijklof Michaël van Goens (1748-1810), reeds in 1766 hoogleraar in Geschiedenis, Welsprekendheid, Oudheidkunde en Grieks, te Utrecht, tot 1776. Daarna enkele jaren lid van de vroedschap aldaar. Als zoon van een Schotse moeder was hij zeer vertrouwd met de Engelse litteratuur. Bij de oprichting van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, door Lelyveld, was hij nauw betrokken geweest. Bij zijn studiën gaandeweg meer de aesthetische richting ingeslagen, vertegenwoordigde hij met baanbrekende artikelen in de Nieuwe Bijdragen tot opbouw
der Letterkunde (onder den schuilnaam Le Philosophe sans fard) en zijn schets ener geschiedenis van de letterkundige smaak, in de voorrede van zijn Mendelssohn-vertaling (zie n. 8) de toenmalige periode der vernieuwing van litteratuur en smaak. - Vgl. p. 195 vv. Zie over hem vooral het grote werk van Prof. Dr. J. Wille: Rijklof Michaël van Goens en zijn kring, waarvan Dl. I verscheen in 1937.
-
voetnoot7)
- Zijn eerste vrouw, met wie hij drie jaren gehuwd was geweest, was een zuster van Van Goens. Overl. 1775.
-
voetnoot8)
- Mozes Mendelssohn's Verhandeling over het verhevene en naive in de fraeje wetenschappen, Utr. 1769; 2e dr. 1774. Vgl. Wille, Van Goens I, 309-312.
-
voetnoot9)
- De 2e dr. biedt aan het slot drie pagina's Duitse beoordelingen.
-
voetnoot10)
- Nooit verschenen. Vgl. Wille, t.a.p., 310 n. 2.
-
voetnoot11)
- Verh. v. Mendelssohn, 2e dr., achter, uit de Erfurtische gelehrte Zeitung, 1770.
-
voetnoot14)
- Verh. v. Mendelssohn, 2e dr., achter, uit de Allg. D. Bibliothek, 1771.
-
voetnoot15)
- P. xiii: al onze half-geleerden... xv, noot e: ...Nooit zullen wij met zekerheid kunnen staande houden, dat wij originele vernuften, ene eigene letterkunde, ene tael hebben, voor dat wij getwijffelt hebben, of wij wel iets van dat alles hebben.
-
voetnoot*)
- Hier is later ingevoegd: ‘Die feilen zijn daar echter ook feilen, ϰἀϰεῖ τά γ᾽αἰσχρὰ, ϰἀνϑάδ᾽ αἰσχύνην ἔχει (Eur. Andr. 243)’.
-
voetnoot19)
- Hiermede neemt B. weer op, wat hij Bijl. Verh. 184 o al had geponeerd.
-
voetnoot*)
- Het tussen teksthaken geplaatste gedeelte in de Verh. opgenomen op p. 203, regel 10 - 3 v.o.
-
voetnoot20)
- Enkele woorden onleesbaar. De gedachte bij Ovidius: Tristia, I, 1, 41: Carmina secessum scribentis et otia quaerunt.
|