Briefwisseling. Deel 1. 1772-1794
(1955)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermd12. Bilderdijk aan Bs Schreuder te Hoorn, 23 Maart 1779.Afschrift Mij. Ltk. cod. 1617. Gedrukt in Archief voor Nederlandsche Kunstgeschiedenis, II (1879-1880), 169-181.
Mijn Heer en geliefde Vriend,Ga naar voetnoot1) Wanneer gij mij onlangs het voorgenomen ontwerp van de Vaderlandsche Maatschappij' te HoornGa naar voetnoot2) mededeelde, om eenig | |
[pagina 29]
| |
werk van prentteekeningen, in de manier van die op den naam van Ploos van AmstelGa naar voetnoot3) uitgaan, in 't licht te brengen; met bijvoeging, dat zich de keuze van Heeren Bestuurderen waarschijnlijk op Uitlandsche Vogels zou vestigen, verzocht gij mij, mijn gedachten hier over te laten gaan, en u mijn gevoelen deswegens te melden. - Ik zoude ongetwijfeld alreede aan dit uw verzoek voldaan hebben, ware ik niet verhinderd geworden door eene koortsige ongesteldheid, die mij genoodzaakt heeft eenige dagen het bed te houden, doch waar van ik, door Gods goedheid, heden begin te herstellen. - Zie daar de reden van mijne verwijling', welke ik niet twijfel, of zij zal lichtlijk door u gewettigd worden. Bij 't eerste voorstel kwam het mij voor, dat zich de Hoornsche Maatschappij niet zeer veel voordeel zou mogen beloven van de uitgave eener verzameling van vogelen. - Eene soorte van liefhebberij', die reeds te oud is, om nog in volle kragt te zijn; en waar in reeds zó veel is uitgevoerd, dat de nieuwe uitkomende afbeeldingen noodwendig in den grooten hoop als versmoord moeten worden. - Dit, zeg ik, kwam mij terstond voor den geest, en bij nadere overweging werd deze zwarigheid mij gewigtiger. - Want wat is het, waar door men een goed gevolg van zijne ondernemingen (van wat aart zij ook zijn mogen) verwagten kan? Wat is het, waar door men de aandacht van 't algemeen kan trekken, en gaande houden? - Eeniglijk zeker, door iets nieuws, iets, dat eenig is in zijn soort', dat door de vreemdheid treft, en door zijne verscheidenheid blijft treffen, voor te stellen. Daar dit ontbreekt, moet men zich niet verbeelden, gelukkig te zullen slagen, schoon ook anders het werk zo volmaakt is, als iemand zou mogen verlangen. En deze voorrechten, waar van de ondervinding ons leert, dat zo veel afhangt, deze voorrechten ontbreken klaarblijkelijk aan het ontworpene werk. Geloof ook niet, dat de meerdere voortreffelijkheid van uitvoering dit gemis kan vergoeden. Uw plaatteekeningen zullen beter, oneindig beter zijn dan al die gekleurde prenten, welke dikwijls de boekerijen beschamen, die zij zouden moeten versieren: Uw plaatteekeningen zullen schoon, uitmuntend zijn, ik ben des verzekerd: doch wie, mijn vriend, wie zal dit onderscheid zien, | |
[pagina 30]
| |
wie zal het kunnen beseffen? Vergeet, bidde ik u, niet, dat gij uwe verzameling van vogelen voor onkundigen moet vervaardigen, voor de zodanigen, bij wie de gefutselde print van een' Duitscher, met harde kleuren afgezet, veel meer verdienste heeft, dan de stoute en teffens malsche teekening van een Nederlandsche hand, die de Natuur weet te volgen. Bedenk dit, bedenk, dat het oordeel van zulke onkundigen de waarde van uw werk moet bepalen: want zij maken de grote menigte uit, en onder honderd liefhebbers van de natuurlijke historie vindt men naauwlijks iemand, die het schone weet te onderkennen. Op kundige liefhebbers der kunst is niet te rekenen: deze verkiezen een verzameling ruuwe schetsen van een goede hand, voor een aantal van de uitvoerigste teekeningen van vogelen, waar uit voor een' kunstenaar zeer weinig nut, zeer weinig lering te trekken is. - En waarom zoude ik 't ontveinzen, dat voor een werk van dien aart het graveerijzer beter geschikt is dan het pinceel? Want waar uit bestaat het gantsche uitwendige van de vogel, dan uit groter en kleiner, harder en zachter veêren, welke allergemaklijkst af te beelden zijn door artzeeringen, maar allermoeilijkst door den pinceelslag? - Tot zo verre zelfs, dat bekwame schilders, wanneer zij een' vogel naar 't leven met sapverwen schilderen, zich ruim zo veel van de riet- of van de schrijfpenn', als van het pinceel bedienen. En zij, die anders doen, Hemel! wat arbeid, welk een' tijd moeten zij te koste leggen, om hun teekening tot dien trap van uitvoerigheid te brengen, die bij kundigen het werk veraangenaamt, doch door onkundigen volstrekt van den schilder gevorderd wordt! Hoe moeilijk dierhalve zou dit werk worden; en dierhalve, hoe kostbaar. Gij zult verpligt zijn uw vogels zo wel te graveeren als anderen, en dus eerst uw eigen werk aanvangen, wanneer gij dat gedaan hebt, waarmede anderen het hunne voltooid hebben. En zoudt gij dit alles kunnen doen voor gelijken, of liever voor minder' prijs, dan waar voor de Duitschers hunne prullen verkoopen? Ik kan mij zulks naauwlijks verbeelden; en 't is echter hier van, 't is van den minderen prijs, dat de ruime verkoop ten groten deele zal afhangen. Misschien bedrieg ik mij; doch na eene onpartijdige beschouwing kan ik uit dit alles geen ander besluit opmaken, dan dat het ontworpen Kabinet van Vogelen der Maatschappije niet voordeelig kan zijn. Dat het, tegenwoordig, noch den trek der nieuwheid bezit, noch het voorrecht van eenig te zijn; terwijl het, uit den aart, ook dat van verscheiden te zijn ontbeeren moet: dat het met meer moeite, meer kunst, minder opgang zal maken dan soortgelijke werken, die er in overvloed zijn: en dat het noodwendig der Maatschappije tot hoger prijs zal komen te staan, dan waar voor zij in staat zal zijn het te kunnen verkoopen. En dat de | |
[pagina 31]
| |
uitvoering dezes ontwerps dierhalve ten uiterste af te raden is. Al het zelfde is toepasselijk op eene verzameling van slangen, hagedissen, enz. welke men in de plaats der vogelen mocht willen stellen. Van dit alles zijn voorlang reeds verscheidene afbeeldzels in 't licht gegeven, die den naam hebben van goed te zijn, en tot minder prijs verkocht worden, dan u mooglijk zou wezen. Ook houde ik 't in 't algemeen daar voor, dat de manier van plaatteekeningen, uit hoofde van hare kostbaarheid, niet wel geschikt is tot de afbeelding van natuurlijke voorwerpen. Herinner u ons onderhoud hier over, bij gelegenheid van 't beschouwen der afbeeldzelen van de menschelijke beenderen, welke gij tot mijnent gezien hebt. Doch, vraagt gij met reden, wat zal dan een geschikt voorwerp zijn voor mijn kunst, en tevens een voordeelig werk voor de Vaderlandsche Fabricq? Ik durf dit geenszins bepalen; doch, is 't mij geöorloofd mijn gevoelen vrijmoedig te uiten, zie hier, wat mij in allen opzichte het best schijnt. De uitvinding uwer kunst' heeft ten oogmerk gehad de fraaie voortbrengsels onzer Vaderlandsche Kunstenaren te vermenigvuldigen en van hunne vergangkelijkheid te bewaren. Behouden we dit loflijk oogmerk. Blijven we teekeningen van goede Nederlandsche Meesters in 't koper brengen. Dit heeft het voorrecht van nog nieuw, en vooral van eenig in zijne soorte te zijn: want de Heer P. van Amstel kan (immers voor zo lang Juffr. V.. W......Ga naar voetnoot4) niet volleerd is) zijn werk niet vervolgen: het Zwolsch GenootschapGa naar voetnoot5) houdt op, en deszelfs werken zijn verre van die volkomenheid, dat zij in vergelijking kunnen komen, opdat ik zwijge, dat alles Ostade, de eenvormige Ostade isGa naar voetnoot6), zonder eenige de minste verscheidenheid: en eindlijk de Franschen geven niet dan lugtige navolgingen van meest slechte teekeningen der hedendaagschen. Hier in is uw kunstwerk voortreffelijker door de keuze van de geachtste teekeningen; aangenamer door de verscheidenheid, zo van manier, als van meesters en onderwerpen; niet moeilijker dan dat van uw mededingeren; en gij kunt het niet alleen voor veel minder prijs leveren, dan de voorgewende UitvinderGa naar voetnoot7); maar zelfs voor een' zeer gematigden prijs. | |
[pagina 32]
| |
Hier in behoeft gij niet dan behaaglijke voorwerpen te kiezen, en zulk een werkstuk kan van algemeene nuttigheid zijn. Hier in (en dit is geen gering voorrecht) werkt gij ook voor kundige liefhebbers, die weten wat schoon, wat gebrekkig zij, die uwen arbeid weten te waardeeren, en voor de zulken, die om meê voor kundig door te gaan, de kundige lieden napraten. In 't kort, dit heeft, mijns bedunkens, alle voordeelen, die men in eenige onderneming' wenschen kan. 't Is waar, één voorrecht ontbreekt dit ontwerp, dat is, dat van volstrekte nieuwheid, van 't eerste te zijn: doch waarom zou men ook dit daar niet meê konnen verbinden? - Men zou bij 't in 't licht brengen van de twee eerste teekeningen, een plan kunnen uitgeven, waar bij men zig verbond, om (mits het werk naar verwagting afging; want het is altoos goed, een' slag om den arm te houden, en zich bij onverhoopte mislukking van een' goeden aftocht te verzekeren) van ieder der Nederlandsche Meesters een goede prentteekening te leveren, ten einde de liefhebbers daarmede hunn' HoubrakenGa naar voetnoot8) zouden kunnen versieren, of immers een volledige verzameling vergaderen van de onderscheiden manieren, welke ons Vaderland heeft opgeleverd. Men zou zich kunnen verpligten om jaarlijks 4 of 6 teekeningen uit te geven, met een korte beschrijving, bevattende 's Kunstenaars leeftijd, en een schets van zijne wijze van behandeling der kunst', en aanwijzing' van 't schone, in de uitgegeven teekening opmerklijk. - Dit zou geheel nieuw zijn, en der moeite overwaardig: de kunstenaar, de liefhebber, zouden zich hier een aangenaam onderwijs, een leerzame uitspanning door kunnen verschaffen; en de onkundige zou er zijn' smaak uit leren vormen. De prijs zou gering zijn: want naar mijn berekening, zou hij tot 10 of 14 gl. jaarlijks beloopen, en dan nog een matige winst voor de Maatschappij toelaten. - 'k Beken echter, de menigte onzer Nederlandsche schilderen maakt dit werk vrij omslagtig, en het zou moeilijk zijn, van alle die kunstenaren teekeningen bijeen te zamelen. Dit echter zou niet gantsch onmooglijk zijn, vooral zo men zich aan geen tijdorde verbond. Doch wil men een werk van minder uitgebreidheid: dat men vervaardige en stuksgewijze uitgeve een algemeen kabinet der schilderkonst, bevattende een twaalftal, twintigtal, of zo veel men zal willen, teekeningen van ieder der onderscheiden scholen, als de Nederlandsche, de Fransche, de Duitsche, en de Italiaansche, welke men weder in hare bijzondere takken zou kunnen verdeelen, als b.v. de laatste in de Romeinsche, de Venetiaansche, de Boulonneesche schole, en die van Parma. Dit, met smaak uit- | |
[pagina 33]
| |
gevoerd, en met eene beknopte verklaring van de opkomst en vordering dezer verschillende hoofdmanieren, bij de vernieuwing der schilderkonst, gepaard gaande, zou niet minder behaaglijk en niet minder leerzaam zijn; en het behoeft niet meer uitgestrektheid, dan men goedvindt. Dit is, mijn Vriend, het gene ik gevoele over 't gedane voorstel. - Oordeel daarover, en maak er zodanig gebruik van, als gij nodig zult achten. - Mij rest niets hier bij te voegen, dan dat ik wensch, dat de keuze der Heeren Bestuurderen zich tot dat gene bepalen zal, dat der Vaderlandsche Maatschappij' meest voordeelig zal zijn, en uwe bekwaamheid de grootste eer aandoen! Na hartelijke groete onderschrijf ik mij met alle gevoelens van gulhartige vriendschap, Uw' toegenegen' Bilderdijk. Amsterdam, den 23 Maart 1779. |
|