Briefwisseling. Deel 1. 1772-1794
(1955)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |||||||
11. Bilderdijk aan A. van der Kroe te Amsterdam, 1779.Ongedateerd. Klad Mij. Ltk. codex 1607. Gedeeltelijk gedrukt: Navorscher 1879, 293.
Mijn Heer! Ik heb het stukje, betijteld Bousard of de menschlievende LootsmanGa naar voetnoot1) met oplettendheid gelezen, en zie hier mijn oordeel over 't zelve onbewimpeld voorgesteld. De stijl van dit werkje is levendig en aandoenlijk, hier en daar wel eenigszins langwijlig; doch dit gebrek is meer schijnbaar dan wezendlijk, en heeft zijnen oirsprong in de verdeeling van het ontwerp. Al wat op dit gedeelte van 's Schrijvers werk aan te merken is, koomt op kleinigheden uit, welke ligt te verbeteren zijn. Wat de algemeene behandeling van het onderwerp betreffe: dezelve is niet ongevallig, rijk en belangwekkend. Vele Drames zijn in de Poëtische wareld bekend, die in geen opzigt deze overtreffen. Doch vele Drames zondigen tegen alle kunstregels, en dit is daar mede niet vrij van. - Zo men dierhalve vraagt, of de Bousard meê onder de stukken van het Zedelijk ToneelGa naar voetnoot2) kan doorloopen; zo hij bij vergelijking van andere stukken van deze soorte gewaardeerd moet worden, kan men niet anders zeggen, of het is den druk en de plaats bij zelfsoortige werkstukken waardig. Eischt men in tegendeel eene beoordeeling van dit stukje naar de wetten der dichtkunst, welke die der natuur en der wijsgeerte zijn, en wil men dat daar een goed Drame uit voortkome; zie hier eenige aanmerkingen, welke den Schrijver uit zuivere kunstliefde en zonder vooringenomenheid worden aangeboden: hij handele daar mede naar welgevallen, en make er gebruik van of verwerpe ze! De Wijsgeer zegt dat alles in de Natuur een' genoegzamen grond of oirzaak van bestaan heeft; weinigen hebben daar de waarheid van kunnen ontdekken; doch ieder gelooft het, en verbeeldt zich, daar zeker van te zijn. Men vergt hetzelfde dierhalve in een dichtwerk te ontmoeten, 't welk ter bedoeling heeft, de natuur na te volgen. - 't Is dus niet zonder reden, dat men vordert, dat in een Toneelstuk alle de personaadjen aan 't stuk verbonden | |||||||
[pagina 24]
| |||||||
zijn, zo dat met één van hun weg te nemen de daad vervallen moet. 't Volvoeren van de daad naamlijk moet de grond zijn van 't invoeren aller personaadjen; want dat is 't oogwit des toneelspelschrijvers, dat is 't geen hem bepaalt, en zo hij een personaadje, die ontbeerd kan worden, invoert, betoont hij geen éénheid te betrachten, die zonder de minste toegevenheid van ieder schrijver gevorderd wordt: en zodanig eene onnutte personaadje heeft geen' grond van bestaan. Zodanig eene personaadje wendt ook 's aanschouwers aandacht van de daad, dat is van 't stuk-zelve, af; 't geen van te veel belang is, om over 't hoofd te zien. Men passe deze algemeene aanmerking toe op Jeanne, Margo, Louïze, Evrard, ja Marianne en François. Deze personen moeten dierhalve of weggenomen, of beter aan het stuk verbonden worden. Jeanne is van geen nut ter wareld, dan om te rekken. Margo zou niets meer uitwerken, ware 't niet haar zonderling character, dat somtijds eenige levendigheid heeft. Doch dit character wordt hier te onpasse geschilderd, zo zij niet aan het stuk verbonden is. Louïse heeft mede geen deel daar in, noch ook Evrard; doch dees laatste is te dulden om zijn verhalen.Ga naar voetnoot3) Marianne doet niets; doch met haar verloor het stuk veel: zij moet dus, het ga zo 't wil, daar aan verbonden zijn. Francois is een kind, en zijn naïve gesprekken verschonen hem van 't naauwkeurig onderzoek na de noodzakelijkheid van zijn bestaan: Bousard moet kinderen, jonge kinderen hebben, om het stuk recht aandoenlijk te doen zijn. De Goede kan als een vertrouwde in 't Fransche Treurspel aangemerkt worden, en is redelijk aan het onderwerp verbonden. De Lootslieden doen niets; men zou deze allen tot één kunnen brengen, en dien de verhalen laten doen, thands door Everard gedaan, zo kon dees ontbeerd worden; en zo 't mij toeschijnt, zouden die verhalen meer indruk hebben, indien zij juist niet uit den mond van 's mans neef voortkwamen.Ga naar voetnoot4) De geredde personen zijn ook te veel; 't belang wordt te veel verdeeld door hun groot getal. Onderstel dat het volk zich met den boot heeft willen redden, doch dat 3 of 4 op 't wrak gelaten zijn om 't vaartuig niet te overladen, dat de boot door de golven wordt omgeslagen en 't volk verdrinkt: zo is 't wonderbare van de redding dezer overgelatenen veel groter, en veel innemender. Dus zouden de personaadjen bepaald worden op Bousard, zijne Ega, dochter en zoon; de Goede, een Lootsman en drie geredden: in alles 7 personen; een geschikt getal.Ga naar voetnoot5) Vervolgens | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
zou men Marianne, de Goede, en de geredden nog wat nader aan 't stuk verknochten moeten: waar van straks nader. Zien we intusschen 't algemeen beloop van 't stuk. Bousard wil de ongelukkige schipbreukelingen redden, en stelt zich, in weêrwil van vrouw, kinderen en vrienden, daartoe in 't uiterste gevaar. Dit is 't voorstel van 't onderwerp, en wordt in het eerste Bedrijf bevat. Het tweede vertoont Susannaas verlegenheid; haar droefheid, om zijn heenzwemmen; haar vreugd omdat hij op 't strand te rug is geslagen: haar droefheid opnieuw, omdat hij zich weêr in zee heeft begeven; en eindelijk de geschiedenis van de Goede. Dit laatste behoorde tot het eerste bedrijf om dat daar op de herkenning van Willem gebouwd is, en komt hier echter allergevoeglijkst als een troostrede. Men ziet dus dat de gez. herkenning op een anderen grond steunen moest: doch die geduurige verwisseling van droefheid en hoop in Susanna behoort ook niet tot één bedrijf.Ga naar voetnoot6) Het herhaald in zee springen moest in een verhaal besloten worden, dit kon het 2de bedrijf beginnen, en het zelve moest vervolgens met meer verscheidenheid doorwerkt worden. Het derde bedrijf, dat hier ontknopen moet, terwijl de verwarring in 't gevaar van Bousard bestaat, moet hem redden, en dus is 't stuk voltooid. Dit geschiedt ook, na dat hij eenige lieden behouden heeft aangebragt; doch met gestadige verwisseling van hoop en vrees: hij wordt dankbaar ontfangen, doch waartoe speelt de PassagierGa naar voetnoot7), dien niemand kent, zo voornaam een rol? Waarom volgt hier eindelijk een herkenning op, die niets tot Bousard doet, dan een flaauw uitzigt op een onwaarschijnlijk huwelijk? Het blijkt dus, dat deze behandeling niet zeer regelmatig is. Doch wat vorderen de Toneelwetten?
Voorstel en handeling is hier, doch geen verwarring genoeg, om in de ontknoping belang te doen stellen. Waar moet de verwarring in bestaan? in de waarschijnlijkheid van Bousards dood. Wat betrekking moet de verwarring hebben met de ware uitkomst? zij moet een daar meê strijdige uitkomst aanbieden: dus den schijn van Bousards dood geven; doch die dood moet belang verwekken, moet nut zijn of Bousard gaat door voor een dulleman. hij moet dus iemand werkelijk redden, doch weêr in zee gegaan, het vermoeden van zijnen dood verwekken. zie hier dan de daad van Bousard naar den toneelstijl. | |||||||
[pagina 26]
| |||||||
Doch hier zijn ten meesten Bousard, zijn Ega, de geredden, en die 't verhaal doet in werking: wij hebben meer personaadjen noodig. hiertoe een Episode.Ga naar voetnoot9) Bousard heeft in ruimen staat te Rochelle gewoond, doch door ongelukken in den koophandel verarmd, heeft hij, te voren scheepskapitein geweest zijnde, zich heimelijk naar Dieppe begeven, daar zijn woonplaats gevestigd, en als Loots gearbeid. te Rochelle was zijn dochter Marianne gezien, bemind geworden, en wederom verliefd door en op een jong heer, die tot de zeevaart werd opgevoed, daar toevallig was en van daar ging om een reisje naar den levant te doen: daar, in de levant zijnde, wordt hij bekend met een ander kapitein, en daar 't schip daar hij op was verder voort zou stevenen, gaat hij zonder afscheid van dezen te nemen, met zijn' nieuwen vriend te rug naar Rochelle, en om zijn' Vader, en om zijn minnares te eerder weder te zien, in de hoop haar hand met 's Vaders toestemming te zullen verkrijgen, doch door stormen lang geslingerd, komt hij na den eersten kapitein (die niet wetende wat van hem geworden was zijn dood aan zijn Vader verhaald had) te Rochelle, daar hij noch zijn minnares, noch zijn' Vader meer vindt. Wanhopig neemt hij dienst naar de Westindien, geraakt door storm bij Dieppe op 't strand, wordt door den vader zijner | |||||||
[pagina 27]
| |||||||
minnaresse gered, herkent haar in Marianne, en zijn Vader in de Goede, en verkrijgt haar ten huwelijk. Dit levert uitvoering genoeg op, en zie hier de verdeeling.Ga naar voetnoot10) Eerste Bedrijf. Marianne is beangst om den wind enz. zij denkt aan haar' minnaar, die waarschijnlijk op de zee is; misschien reeds in de baren bedolven; dit doet haar schreien. Zou ik anders zo lang geweest zijn zonder tijding van hem te ontfangen, zegt ze. Maar ach!, in dezen verarmden staat, kan ik hopen, dat mij nog beminnen zou, die mij in den bloei van mijn gelukstaat zijn hart opdroeg, enz. Wie weetzelfs, wie hij is, die onbekende, die ik slegts eenmaal zag, om mijn hart de rust te ontnemen, o valschheid van de vurigste liefdesbetuigingen, enz. - Ongelukkige! is 't thands tijd, u aan een dwaze drift over te geven, en om één persoon, misschien in gevaar, te schreien, daar duizenden zekerlijk den dood tegemoet zien. - Mensch lievende Vader, wat zoudt gij wel zeggen zo 't u bekend ware, dat uw dochter haar hart toesluit voor die rampzaligen, die als voor haar oogen dobberen: neen, mijn hart breid uwe aandoening uit over al mijn medemenschen, enz. - verder het voorstel als in 't stuk. Tweede Bedrijf. In de onderhandeling van Suzanne met De Goede, die haar verhaalt dat Bousard in zee is gesprongen, komt een Lootsman met een schipbreukeling, die bijna levenloos, door B. uit de baren gered, en thands door Marianne enz. tot zich-zelve gebragt wordt. Men verheugd zich in zijne redding en hoopt op die van de overigen. De Goede spoet zich met den Loots naar den haven om hulp te bieden. Hij smeekt, Hemel! behoud mijn braven meester, die geweigerd heeft zich, ten koste van eens anders leven, met den sloep, die niet alle bevatten kon, te redden. Gij, hemel! hebt mij gestraft, dat ik om mij-zelv te beveiligen, zo braaf eenen heer aan den zekeren dood over liet! ach! waarom moest de brave B. mij de golven, wier teistering mijne ondankbaarheid verdiend had, ontrukken, om mij aan de wroeging van mijn hart over te geven, enz. enz. - Men vraagt, wie zijn meester is: hij noemt hem. Marianne herkent haren minnaar: haar vreugd dat zij hem wederzien zal, dat haar Vader hem redden zal, zij wil, vol verwarring naar 't strand vliegen, om hem de eerste te ontmoeten, als de Goede haar alle hoop op 't leven van haar Vader en dat der schipbreukelingen, beneemt. Marianne zwijmt van rouw, en Suzannaas gesprek met de Goede van 't 9 toneel valt in, met die verandering die Mariannes toestand vordert, gehecht aan het laatste gedeelte van 't 10e, en de Goedes geschiedenisse.Ga naar voetnoot11) | |||||||
[pagina 28]
| |||||||
Derde Bedrijf. Marianne en Susanne, in onzekerheid, elkander vertroostende, zo goed mooglijk. Het 10e Toneel valt in. Mariannes Minnaar verschijnt met den loots: hij wordt omarmt van zijn' te voren geredden knecht, dankt den Hemel; doch - hij dankt Suzanne, biedt haar en françois zijn...Ga naar voetnoot12) aan: wendt zich tot Marianne en herkent haar: zweert haar eeuwig te beminnen, doch is beklemd van hart, men vraagt hem vergeefsch: als de Goede vol blijdschap instuift, en zegt, dat B. die van vermoeidheid bezweken was, thans hersteld is, en thuis komt: ô vreugde! Hij verschijnt, ontfangt den dank van allen. - Mariannes minnaar doet hem 't gewenschte aanzoek. Bousart vraagt naar zijn geslacht, enz., hij verhaalt zijn geschiedenis, waaraan de Goede hem herkent: zij treden in 't huwelijk. - Op zodanige wijze zou men het stuk konnen verdeelen: de bijzonderheden hangen af van den schrijver; die best weet hoe zijn Toneel vol te houden, en uitkomsten te beleggen. - voor 't overige: zij men verdacht, dat ik dit slegts als een voorbeeld opgeve, en dat er verscheiden middelen zijn, om een zelfde zaak wel te doen. -Ga naar voetnoot13) |
|