7. Bilderdijk aan Jvr. de Lannoy, 1778.
Ongedateerd. Afschrift, in een van die van B. afwijkende spelling, Mij. Ltk. cod. 1607. Gedrukt in Brieven, uitgegeven door Messchert, I, 42-50. De spelling is daar in die van B. overgebracht. De brief is van begin 1778, want het IIe deel van de Tael- en Dichtlievende Oefeningen is al verschenen en wordt reeds gelezen en beoordeeld.
Collatie: P. 43, 2 12 v.b. meer, lees: meerder. 47, 1e alinea vervolgen met ‘(zie den brief aan den Secretaris de Pecker van den 26n van Hooimaand 1777, bl. 9):’.Ga naar voetnoot1) |
|
Annotatie: |
p. 42: |
[stoutmoedig verzoek] n.l. om critiek. |
p. 43: |
[bijna nooit Neêrduitsche Poëeten gelezen] te verstaan in verhouding tot de lectuur der classieken, vgl. b.v. DW. III, 471, 474 over Vondel. |
p. 44: |
[den voortreffelijksten Criticus der Oudheid] Aristoteles, [de bewuste Episode] Tael- en Dichtlievende Oefeningen v.h. Leidse Gen. II, 53 vv. |
p. 45: |
['t Haagsche Prijsvaers] aangehaald t.a.p. 70. Bedoeld is het in 1773 bekroonde vers van Dr. J. le Francq van Berkhey (vgl. Höweler in Ts. Mij. Ltk. LVI (1937) 140, 135). - [deze beminnelijke Dame] Vrouw Artemisia, zuster en vrouw van Mausolos; t.a.p. 74. |
p. 46: |
[Thucydides] zie o.a. Suidas, s.v. Θουϰύδιδηϛ. [Longijn, vert. van Boileau] Traité du Sublime etc., traduit du Grec de Longin, Chap. XVIII (Des Hyperbates), laatste ged.; Oevres, vol. III (ed. La Haye 1729, p. 107). Vgl. over L. in de 18 Eeuw: Wille, Van Goens I, 213. |
p. 47: |
[zilveren prijsvaers] de Lierzang De waere Liefde tot het Vaderland, t.a.p. 105-138. [op den laatsten] n.l. op den ‘Lierdichter’ (vgl. r. 8 v.b.). |
p. 48: |
[Bernardus de Bosch] (1709-1786), stichtelijk dichter, en kunstbeschermer te A'dam; doopsgezind. Niet te verwarren met een jongeren B. de B. (1742-1816), zijn neef, vooral bekend als kunstverzamelaar. De De Bosschen waren met Vader Bilderdijk bekend door ‘kunst- en dichtlievende oefeningen’ (Br., uitg.-Messch., II, blz. xv, xvi). Zo voltooide Bild. Sr. de door Bernardus begonnen vert. van Dr Fleming's Neuropathia, waarvan de flauwe herinnering B. vijftig jaar later drong tot het schrijven van zijn leerdicht De Ziekte der Geleerden (Hand. en Meded. Mij. Ltk. 1866, 121 v.). - [zekere Heer P.L. te Rotterdam] Pieter Leuter, |
| |
|
leider van de R'damse Maatschappij Studium Scientiarum Genetrix. Hij was in 1776 buitengewoon lid van verdienste geworden van Kunstliefde spaart geen vlijt te 's-Gravenhage (Höweler, a.w. 167) en in 1777 ook medelid van Kunst wordt door arbeid verkreegen te Leiden (Hand.). [Hoogeveen] Cornelis van Hoogeveen Jr. (1740-1812), boekhandelaar en boekdrukker te Leiden, oprichter en herhaaldelijk voorzitter van het Leidse Gen. Tevens lid van het Haagse, en lid van verd. van het R'damse Gen. Bij het Leidse in '77 Gecommitteerde der bijz. verg. ‘ter eindelijke uitspraak der ingeleverde werken’ (Hand.). Vgl. voor de critiek op B.'s prijsvers: DW. IX, 494-497 en N.T.- en Dk. Versch. II, 118, 119. Zie ook Koll. I, 68. |
p. 49: |
[in den bondel gedrukt] n.l. in dl. II van de Tael- en Dichtl. Oef. (1778). [J.P. Broekhoff] dichter-koopman, lid van het Haagse en van het Leidse Gen. Hij behaalde in Den Haag in 1773 de zilveren medaille; in Leiden in 1777 het eerste accessit voor De waere Liefde tot het Vaderland (gepubl. T.- en Dl. Oef. II, 139 vv.; naam bekend gemaakt in III, Voorber., 6). Uitgebr. lijkzang op Jacob Vosmaer, van zijn hand, in ms. Gem. arch., 's-Grh. [Landrust] door B. vertaald uit het Latijn van den med. prof. A. van Royen, hon. lid v.h. Gen., overl. 1779. Gepubl. T.- en Dl. Oef. II, 269 vv. Zie over de verschillende uitgaven Navorscher 1863, 208 en Leeskabinet 1870, 4e st., 13. - [Dichtstukjes op de laatste jaarl. verg. uitgesproken] gedrukt in de Handel. van die verg. 1778, Mij. Ltk., en in Leeskabinet t.a.p. 10, 11. Het eerste is een ex tempore, door den Voorz. van het Gen. (Hermannus Coster, Organist te Leiden) ter gelukwensing uitgesproken, nadat B. zich als dichter van de met den gouden en den buitengewonen zilveren eerpenning bekroonde verzen had bekend gemaakt:
‘'t Schijnt uw gewoone werk hier lauwers weg te draagen,
O groote Kunstgenoot, en eer voor 't Vaderland!’
B. schreef dit 8-regelig dichtje zelf vóór in het pres.-ex. zijner prijsverzen, bestemd voor zijn nicht M.M. Pelgrom de Bie te Utrecht (vgl. p. 20 m.). - Het tweede vers is door hem zelf bij den avondmaaltijd in de Schuttersdoelen uitgesproken (DW. X, 215, 216). Beide gedichten werden, met nog twee andere van Coster, niet tot B. gericht, voor de leden afzonderlijk gedrukt onder den titel Mengelingen, ongepag. 8 p. (Nav. 1857, 164). |
|
-
voetnoot1)
- Bedoelde brief is niet meer aanwezig en ook niet in ms. copie of druk bewaard gebleven.
|