Briefwisseling. Deel 1. 1772-1794
(1955)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
6. Bilderdijk aan L. van Santen, 14 Juli 1777.Hs. Mij. Ltk. B.P.L., 244. Gedrukt: Levensbode, IV (1871), 460.
WelEdele zeer geleerde Heer,Ga naar voetnoot1) Kan ik, na de vleiende toejuichingen, met welke ik tot Uwent zoo mild onthaald ben, anders dan beschroomd zijn dat mijne voortbrengsels die streelende Lofspraaken zullen logenstraffen? In de daad, de eigen bewustheid van onvermogen zou kragtig genoeg zijn om mij de vrijmoedigheid te beneemen in 't verschijnen voor UWe kundigheid, schoon daar niet bij kwaame 't vooruitzigt van bij Uw WEd in achting vernederd te worden. Ik heb dus al het vertrouwen op Uw WEd gunstige vriendschap en toegenegene goedwilligheid noodig: om mij te verstouten dat ik Uwer WEd. het Album Amicorum aanbiede, in 't welk ik verwaand genoeg geweest ben, om onder de naamen van Waereldberoemde mannen ook den mijnen te plaatsen.Ga naar voetnoot2) Een verwaandheid! welke bij niemand (zoo niet bij Uw WED) verschooning kan vinden. Vergeef dan, mijn Heer, de verregaande vermetelheid eens Jongelings door zijn geluk begoocheld, en schrijf aan de verblinding, waar in zijn korts behaalde zegeGa naar voetnoot3) hem gebragt heeft, de Kunstliefde toe, welke Uw Ed. in het bijschrift ontmoeten zal. Ik heb hetzelve ondertekend te Leyden, omdat het een vrucht is, waar van ik op de t'huisreize verlost ben, en welke ik thans geen kans zie, te verbeteren, terwijl een buitengewoone dofheid van Geest de plaats ingenomen heeft van de betoovering, die mij te Leyden als uitgeput heeft. 'k Erken, dat deeze bekentenis mij niet zeer tot eer' strekt, als zeer geringe vermogens aanduidende; doch dit schijnt een uitwerksel der zwakheid van mijn gestel te zijn: en ik twijfel of niet elk min of meer aan diergelijke wisselvalligheden onderworpen zij. Dit is 't ook dat onze klagten billijkt over de kortstondigheid van 's menschen leven, 't welk zekerlijk genoegzaam toereikend zou zijn om ons hart te verbeteren en onzen Geest te verrijken, zoo geene oogenblikken van onbekwaamheid | |
[pagina 18]
| |
hetzelve besnoeiden. Dan, hoe 't ook zij, indien ik, een rechtmaatig gebruik maakende van de gelukkiger uuren, 't eenigen tijde, eenig recht verkrijgen mag op de achting Uwer W.Ed. en die u gelijken; indien mijn ijver om UWE. vereerende vriendschap waardig te worden, zijn doel bereiken mag; zoo zal zich den gelukkigsten der Waereld achten, die (zich in uwe gulhartige toegenegenheid aanbeveelende) de eer heeft, met verschuldigde hoogachting te zijn, WelEdele zeer geleerde Heer, Uw Wel Edelheids Dienstbereidwillige Dienr Wm Bilderdijk. Amsterdam den 14den Juny 1777. |
|