Briefwisseling. Deel 1. 1772-1794
(1955)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtelijk beschermd5. Bilderdijk aan de ‘Leden des tael- en dichtlievenden genootschaps onder de spreuk: Kunst wordt door arbeid verkreegen, te Leyden’, 31 Jan. 1777.Ingesloten een ander verzegeld briefje. Hss. niet meer aanwezig. Gedrukt in de Handelingen van de jaarl. verg. van 1777, Mij. Ltk., en in Leeskabinet 1870, 4e st., 9.
Wel-Edele Heeren, Het is mij ten hoogsten leed, door eenige omstandigheden ver- | |
[pagina 16]
| |
hinderd te zijn Uw WEdelh. mijnen naam te openbaaren, gelijk ik na uitwijzing van den eerprijs hoope te doen, en langs dien weg gelegenheid te geeven, om mij van eenig mistrouwen omtrent Hoogderzelver oprechtheid en trouw verdacht te houden. Ik vraag daar verschooning voor door deeze Letteren, welke met eenen strekken om deeze verdenking te weeren van iemand, die 't geluk geniet door Uwe W.Edelh. met den naam van Medebroeder vereerd te wordenGa naar voetnoot1), misschien bij opening deezes onder dezelve gezeten zal zijn, en met steeds vermeerderende achting' de eer heeft zich te noemen, Wel-Edele Heeren, Uwer W.E.D.W. Dienaar
Lid van het Genootschap. Amsterdam, den laatsten van Louwmaand des jaars 1777.
Het ingesloten briefje luidt: Dewijl het een lastig werk zou zijn op nieuw een afschrift van mijn DichtstukjeGa naar voetnoot2) te maaken en in te leveren, ben ik te raade geworden zekere spreuk in dit verzegeld briefje in te sluiten, waer van een wedergade, zo ten opzichte van Cachet, als schrift en inhoud, volmaakt met dit overeenkomende, door mij aan 't Genootschap te behandigen, ten klaaren blijk van de waerheid mijner opgaave als Dichter verstrekken zal, en van deezen inhoud: Εἰ δ'ἐγὼ - - - ἐξ ἀγενεί -
ων ϰῦδοϛ ἀνέδραμον ὔμνω̣
μη βαλέτω με λίϑω̣ τραχεῖ φϑόνοϛ!
Si ad gloriam (quam
adeptus sum jam) ab imberbibus
(annis), recurrerim carmine
ne me petat lapide aspero invidia!
pind. olymp. ode 8
|
|