Geschiedenis des vaderlands. Deel 13 (eerste stuk)
(1853)–Willem Bilderdijk– Auteursrechtvrij
[pagina 9]
| |||||||
[pagina 10]
| |||||||
't Lot der Provinciën was als dat van alle deelen van Europa. Frankisch RijkGa naar voetnoot(1). de Vorst werd allengskens door mildheid armer - door de macht der Leenmannen zwakker. Hinc de oprichting der steden uit Italie zijn steun - naderhand even belemmerend als de Leenmannen zelfGa naar voetnoot(2).
De Leenmannen verzwakt - De steden machtig - de Graaf [had] alleen justitie. een toezicht echter noodig. de last (?)Ga naar voetnoot(4) deed Schepenen ontstaan. Nu werd geld, behoefte - | |||||||
[pagina 11]
| |||||||
't beschreven recht. gunstig aan 't snuiken van de Vorstenmacht, gunstig aan de Vorsten zelfs quatenus den Keizer vervangendeGa naar voetnoot(1).
de oude begrippen van Leenrecht &c. sleten. een begrip van algemeen recht conform aan 't aangenomen Civile et Canonicum
[ontstond]. hinc 't jus publicum dict.Ga naar voetnoot(2). Vorstenmacht.
Volksmacht. Quare dit systema zoo verderflijk?
de Hervorming. opstanden. afscheiding. twee partijen. | |||||||
[pagina 12]
| |||||||
Werd in 1747 verrast. Herbindt zich weldra - God geeft de revolutie van 1787, maar niemand gebruikt ze
Partijregeering - democratische form. | |||||||
[pagina 13]
| |||||||
[Om den samenhang, laat ik hier, bij wijze van voorsprong (anticipatie) het nader bericht volgen, dat ik anders als Nalezing bij bl. II van het Eerste Deel had willen geven, over B's. vroeger bewerkte korte schets onzer landsgeschiedenis. Het zijn klein-octavo-blaadjes, het quart-blad half toegevouwen, dus tot vier bladzijden, en die blaadjes (à 4 bl.) gemerkt van a tot ss, dus 312 bladzijden, maar die zoo vol geschreven zijn, en veelal met halve woorden en verkortingen, dat elke bladzij welligt twee in letterdruk uitleveren zou, en alle te samen een rustig boekdeel, al kwamen er weinig of geene aanteekeningen bij, (b.v. tot vergelijking met andere Schrijvers, of met B's. later en volledig opstel, enz.) Het is blijkbaar door B. geschreven om door hem alleen gelezen te worden, en gebruikt als leiddraad bij mondelinge lessen: ik denk, gedurende zijn verblijf te Brunswijk, toen hij daar, onder allerlei andere vakken, ook in de Nederl. geschiedenis les geven moest, en dan toch noodig had zich de zaken in aaneengeschakelde orde en beloop weer voor den geest te brengen.
Het begint schetsgewijze, aldus (zonder andere inleiding):
[In 't j.] ‘69 Werving.
| |||||||
[pagina 14]
| |||||||
hun hoofd Bruno, dezes expeditie tegen de Romeinen (met der Franken hulp), Aquilius verzamelt de benden in den Oosthoek.
doch weldra gaat het over in doorloopenden, ofschoon korten, compacten, stijl van kort verhaal: - moeilijk te lezen en voor een gewoon machinaal kopyist niet wel te ontcijferen, zou het voor een geoefend welwillend afschrijver (con amore werkzaam) met eenige oefening spoedig zich oplossen. Maar de vraag is, of dit, blijkbaar vroeger opstel, na het later en uitgebreider en veel vollediger - want dit gaat slechts tot de Unie van (Utrecht - der uitgave waardig zou zijn? - Mij dunkt toch, ja: ofschoon ook bilderdijk in zijn later werk somwijlen andere beschouwingen moge uitgedrukt hebben. Ook dan nog ware de vergelijking aangenaam: want ook dit is een zelfstandig opstel, en bij het later, naar mij dunkt, niet meer gebruikt; het geeft dus ook zeker nieuwe oogpunten en opent nieuwe inzichten der zaken, en de kortsprakige concise stijl en het snel (rapide) voortgaand verhaal boeijen den lezer. Het gaat slechts tot aan de Unie van Utrecht: - ik zal hier de laatste halve bladzijde overschrijven. ‘Don Jan was in 't oppergebied over 't Spaansche leger opgevolgd door den Prins van Parma, wien de Koning weldra ook in de Landvoogdij stelde. ‘De hoop van Joan Kasimir, vertrok, geen betaling bekomende, 't land uit, en hij volgde hen zeer misnoegd. | |||||||
[pagina 15]
| |||||||
Artois, Henegouwen, en Donai, t'onvreden over de nieuwe verbreking van de Pacificatie door de inrichtingen die Oranje in Gend had gemaakt, vereenigden zich in een bijzonder verbond (6 Januarij 1579) tot handhaving van den Roomschen godsdienst, 's Konings gehoorzaamheid, en de Pacificatie, en tot weering van de Religionsvrede. Reeds wankelde het gezag der Algemeene Staten, daar de bijzondere Provinciën elk in de hunnen, zich 't Oppergezag aantrokken, en deze verbintenis bracht er een nieuwe stoot aan toe. De Prins zag, dat de algemeene band verloren ging, en was derhalve bedacht op een' ander', en de Unie van Utrecht ontstond.’] __________ [Achter in denzelfden omslag met het vermelde shorthand-kortbegrip, vond ik acht bladzijden, even gelijk formaat, en ook met eene fijne, doch niet verkort ineengedrongen, maar nette, duidelijke letter geschreven. Ze behandelen een belangrijk vraagstuk aangaande de oorzaak en het recht van den opstand der Nederlanden tegen en afscheiding van Koning Philip. II, doch gaan ook verder, en tot op de helft der 17de eeuw. Ze bestrijden een gezegde eens niet nader aangeduiden (en mij onbekenden) Schrijvers; doch zijn op zichzelve zeer begrijpelijk en opmerkelijk. In het onzekere nopens de uitgave van het kort Begrip - waartoe ze toch ook eigenlijk behooren - en om niet angstvallig in de Nalezingen van het Zesde, Zevende of Achtste Deel eene plaats er voor te zoeken, neme ik de vrijheid ze weder hier te plaatsen. De papiserende sophismata in het eerste gedeelte laat ik, gelijk alles, geheel voor rekening van B., en laat het schiften en weêrleggen er van, aan den verstandigen Lezer; gelijk mede, om uit andere gezegden b.v. over den Christelijken Staat, tegenstrijdige gevolgtrekking af te leiden.] | |||||||
[pagina 16]
| |||||||
Geen andere leer dan die der Roomsche kerk bestond, wanneer in een hoek van Duitschland een nieuwe leer opkwam: deze werd door de Kerk en haar hoofd veroordeeld: zij kroop voort, en dit bracht beroerten te weeg. De Vorsten (die de Roomsche kerk aanhingen, en door hunnen eed verplicht waren haar te handhaven) voelden dat hun zetels waggelden, en moesten hun gezag gebruiken. Begrip van plicht, overtuiging, geweten, nooddwang om op eigen veiligheid en 's Lands rust bedacht te zijn, alles liep samen; en zij namen maatregelen om de nieuwigheden tegen te gaan, en uit te roeien. Keizer Karel had met al de Souvereine Vorsten van zijn tijd het nemen van deze party als een plicht aangemerkt; Filips volgde zijn voorbeeld, les, vermaning en voorschrift, waar zijn geweten meê overeenstemde; en deed zijns Vaders wetten uitvoeren. De geest der tijden, die der dweepzucht aan elken nieuwen leer eigen, en ook zelfs de waarachtige godsvrucht die er bij werkte; het misnoegen der Edelen die in plaats van nu Spanje te regeeren, te dwingen, te overheerschen, te onderdrukken, en te plonderen, als onder Karel, Spanjaards boven en nevens zich in het bewind kregen, enz. enz. maakte dat die uitvoering elders getrotst werd, elders slapjens in 't werk ging, nergens van 't bedoelde uitwerksel was. Daar moesten dus sterker maatregelen genomen worden, tenzij men de zaak wilde opgeven: dit deed Flips, en deze maatregelen waren inderdaad zoodanig als de staat der zaken vereischte; en had men den Nederl. Adel daarbij niet te veel ontzien, zij hadden het doel bereikt. De Adel intusschen, en de burgeryen, met hem van één geest gedreven, weêrstreefden die, lieten 't graauw den teugel los, om een opstand te doen ontstaan, waaruit zij voor zich grooter aanzien en macht en het meesterschap over het geheele koninklijk bewind verwachtten. | |||||||
[pagina 17]
| |||||||
Dit ontwerp was zichtbaar, werd door eenigen openbaar genoeg erkend, door anderen ter goeder, door nog anderen ter kwader trouw ontkend of verbloemd, maar elk maakte er zich committendo vel omittendo medeplichtig van. - Nu veroordeelt de Inquisitievierschaar het lichaam der Nederlandsche natie, als schuldig aan gekwetste Hoogheid, en Flips zendt een leger om die veroordeeling te werk te leggen. Zie daar 't feit. Wat hiervan te oordeelen? 't Klinkt hard: ‘Een natie te veroordeelen, lijf en goed verbeurd te hebben, enz.’ Maar het koomt op geene hardheid van woorden aan, maar op recht. Nooit had men tot dien tijd getwijfeld, of de Vorsten waren uit kracht hunner aanstelling gehouden, de Christelijke Kerk te handhaven. Van de bevestiging des Christendoms af, is daar nooit aan getwijfeld tot zoo lang. - Ook is Hendrik VIII in Engeland de eerste geweest die openbaarlijk zich 't gezag over de Kerk als haar hoofd aanmatigde; hoe zeer naderhand de Duitsche protestanten dit van elk Vorst aangenomen hebben. Zie böhmer's Jus Eccless. Protest. Louter Antichristendom! - Karel V handelde derhalve wel en naar plicht. Filips bovendien naar geweten en overtuiging. - De Nederlanders daartegen maakten zich waarlijk schuldig aan rebellie tegen Koning en Kerk, en beriepen te onrecht zich op rechten die men hun toekende, dewijl zij die rechten tegen hun plicht misbruikten, om den Koning en de wetten buiten gezag te stellen. Heb privilegie om alleen de paarden voor de posterij te leveren, en weiger ze dan, zoo moet de postmeester ze van elders huren of aanschaffen. Maar de Executie van dat vonnis! Deze bracht mede een dissolutie van de form van het bewind, maar raakte geen individueel leven of goed. Zij was als de veranderingen die men nu reeds etlijke malen in 15 jaar tijds | |||||||
[pagina 18]
| |||||||
ondergaan heeft. Doch het was een goede molijk om de Gemeente meê te vervaren, voor hun die haar geheel van haar Vorst af en onder hun eigen beheer wilde brengen. - De Adel zeker moest er voor zich een volstrekten ondergang uit verwachten, en zoo ook zij, die in magistraturen van eenig belang waren; maar dit, in zooverre zij aan die rebellie werkelijk schuldig waren, en ook verder niet. - Maar zij waren er voor altijd hun deel in de regeering meê kwijt, die nu voortaan en onbepaald aan den Koning bleef. Maar was dat vonnis rechtmatig? - Ik geloof niet, dat iemand die de zaken wel nagegaan heeft, de feiten anders kan qualificeeren, dan behelzende een opzettelijk vergrijp tegen de bezworen trouw aan den Koning, en aan het door hem-zelf bezworen Kerkgezag: en dit wettigt het vonnis volkomen, quod ad merita causae. Iets anders is de vraag, of die Rechtbank bevoegd ware, in die zaak te vonnissen? - maar tot dien tijd toe was het mede certissimi juris, dat de geschillen tusschen volk en vorst (ik meen Souverain vorst, niet Leenman van een hooger) tot den geestelijken rechtbank behoorden. Dit was het gevolg van het begrip dat de Vorst zijn Kroon van den Heiland in leen hield, en de Kerk dus in de plaats der pairs subintreerde. - Van de bevestiging des Christendoms af, waarop men met veel grond, de voorzegging van Jezus rijk op aarde t'huisbracht, greep dit denkbeeld stand: van daar de verplichting der Keizers als Oppervorsten der Christenheid om het Rijk uit te breiden, de titel semper Augustus in den zin der middeleeuwen, die van Sacra Majestas, en het gezag dat de Pausen zich over hen aanmatigden als Stadhouders van Christus, en dus boven den Leenman, enz. enz. Hier mede hing die competentie der Geestelijke Vierschaar samen, in zaken van geschil tusschen volk en vorst | |||||||
[pagina 19]
| |||||||
waarbij hier nog de continentia causae kwam, dezelfde daden tegen de kerk en den vorst zijnde. Doch wat doet er de competentie of incompetentie toe? Veel, zoo er een vonnis noodig was. Maar niets zoo er geen behoefde. Tusschen vorst en volk geen rechter zijnde, kan er geen rechterlijke uitspraak wezen; ook het vonnis verklaart wel wat recht is, maar het maakt niet tot recht wat het niet was. - De zaak blijft met of zonder vonnis, 't geen zij is, en Jure Naturae heeft de beleedigde recht tot vergoeding; tot het dwingen van den beleediger; tot ontwringing van zijn recht en goed aan die het detineert of zich aanmatigt, of er het gebruik van belet. De Vorst is gerechtigd tot het straffen van den moedwil, de volksberoeringen enz. en om zijn land in rust te brengen. Naar de pacta conventa, ja; maar waar de genen met wie die pacta zijn aangegaan, zich weigeren, ook buiten hen, en zoo de nood en de drang der zaken het vordert. Dit is het Dictatoriaat dat Juris Naturae, niet Juris Publici Romani is, en als alle extrema, 't geen facti is, juris maakt: 't is het jus belli der Natuur in toepassing op den volksregent. Maar handelden onze voorouders dan zoo slecht? - Dit is een andere vraag. Zij handelden naar hun inzicht en overtuiging, en zoo heb ik in 1782-87 Patriotten in menigte zien handelen, die ik daarom ook in 1787-90 niet wilde laten vervolgen. Maar die het volk in beweging brachten, daar koomt het op aan. Intusschen moet men hier wederom wel onderscheiden. Die ter goeder trouw in de hervormde begrippen was, kon niet goedvinden dat men de Hervormden uitroeide, konden niet van harte daartoe meêwerken. Hun toestand was allerbelemmerendst. Maar stel dat het Jodendom, dat de Heidensche beeldendienst weêr opkoomt, zal een Christenvorst dat proselytismus niet tegengaan, zal hij de | |||||||
[pagina 20]
| |||||||
afgodery niet uitroeien? Men wist toen nog niet van de Kerk van den Staat af te scheiden, dat is, 't Christendom te verlaten, en als staatslichaam Christus af te zweeren; maar erkende Hem als zijn Hoofd, in wiens naam menheerschte, en afval van de Kerk werd aangemerkt als afval van Hem. Willem de I, door het vertrouwen van Hendrik II (of wie was het der Fransche Prinsen?) bekend geworden met het onderhandsch verbond der Vorsten om de hervorming uit te roeijen, en bij de uitkomst ziende, dat dit in werking gebragt wierd, vond zich in een allerbedenkelijksten toestand. En men ziet klaar, dat hij in zijn gedrag lang onderscheidde tusschen hetgeen hij personelijk, en hetgeen hij als een openbare post bekleedende deed. Voor zich zelf sprak en handelde hij als hervormde of hun leer toegedaan. Als Stadhouder was hij hun tegen. Dit bracht hem in de schriklijkste belemmeringen: b.v. bij het geval met den Heer van Thoulouse voor Antwerpen. Niet dan toen de Koning hem het Stadhouderschap ontnam werd zijn gedrag eenstemmig met zich-zelven. Hij gevoelde den prang van tegenstrijdige plichten, het gruwzaamst dat er te bedenken is: hij moest eindelijk zich daaraan ontheffen, en hij deed het. - Of zijn voorwendsel van in 's Konings naam tegen 's Konings gemachtigde op te staan wettig was, laat ik daar, maar het bevredigde zijn gemoed. ‘De Koning kan dit niet willen, behoort het niet te willen, mag niet geloofd worden het te willen: zijn wil steunt op een wanbegrip, op een vonnis van de Inquisitie, onbevoegde vierschaar, enz.’ deze idéen greep men toen aan, en daarop grondde men een tegenweer; die door de wreedheden der Spanjaards het aanzien van een bloote zelfsverdediging tegen destructie kreeg, maar waarbij de Nederl. Adel even zeer te grond moest gaan als bij de onderwerping; en even weinig twee- | |||||||
[pagina 21]
| |||||||
derlei Godsdienst in den Staat bestaan kon als onder Filips plakaten. Doch dit zagen noch Edelen in noch Katholyken, en offerden zich op voor hunne natuurlijke en noodwendige vijanden.
Nu werd het een openbare oorlog, en deze ondersteund door een onverzoenbaren haat. Hier dienden de omstandigheden de Nederlanders, die er zich van wisten te bedienen, en Flips had den moed niet om er een eind van te gaan maken, hetgeen hem slechts een reis naar herwaart en eenige weinige miljoenen had behoeven te kosten.
Wanneer men de zaak wel beschouwt, vervallen al de fraaie declamatiën, waar men steeds mede in de weer is. Maar dit neemt niet weg, dat er altijd een geweldige hardheid is in de vervolging om Godsdienstbegrippen. - Het is hard den hervormde te dwingen tot de Mis, daar hij er afgoderij in stelt. Maar het is beleediging van zijn zijde als hij in een R.K. land predikt: zij is afgoderij; en waarom zal de Vorst, de Natie hem dat niet verbieden? Hier komt het toch eigenlijk op aan. 't Onderzoek der conscientiën is eerst ingevoerd toen men bevond, dat het proselyten maken niet gekeerd kon worden zonder dat. Mag de Hervormde dat in een Roomsch land, zoo mag het de Jood ook bij ons, en prediken: Uw aanbidding van Jezus Christus is Afgoderij. Zoo mag de Atheïst prediken: alle godsdienst is dweeperij en bijgeloof; de Maleier: Sommonacodom is de eenige God, en de uwe een onding. - Daar dit geduld wordt, is geen Christendom. Het ‘compelle intrare’ is hard, en ik ben er geen voorstander van; maar dit weet ik, dat God een IJverig God is, en de Godsdienst niet tolerant zijn kan of mag. Ja, ik erken onbewimpeld, dat ik een kerk die verdraagzaamheid predikt en niet eenigheid, voor geen kerk houden kan. | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
‘Om de Godsdienst was de Natie vermoord:’ - zegt men. Eilieve! hoeveel protestanten waren er dan toch wel tegen de honderden Roomschgezinden. Zeker geen 1 tegen 50. Onderzoek in ieder familie, hoe groot het getal van de eenen en anderen waren nog in den aanvang der 17e eeuw, en men zal bevinden, dat de Roomschen toen nog doorgaands ⅔ in de aanzienlijkste geslachten maakten; bij de burgerijen ⅗, ten platte lande ⅞ of meer. En toen waren reeds alle Roomsche Geestelijken, nonnen, en begijnen enz. uitgestorven. Neen, de vervolging der hervormden gaf wel aanleiding, en strekte ten voorwendsel; maar het land, de Natie, was om de Godsdienst niet verdrukt, vervolgd of vermoord. 't Was vervolgd om weêrstand tegen maatregelen, ieder lastig, en waartegen men hen opzette uit inzichten, die een geheel anderen grond hadden, dan de miserabele historieschrijvers die er geen deel in hadden, wisten of gelegenheid hadden te leeren kennen; maar waarvan de oorsprong veel ouder is, en niet bij het volk ligt. ‘Zij vervolgde niet.’ - Wat is dan, het vernietigen van alle R. instellingen, het verbieden van den openbaren eerdienst der R., hun processiën, hun kleeding. Het uitdrijven der Jezuiten, omdat zij te eerlijk waren om een eed te doen, die hun plicht hun belette af te leggen, enz.? - ‘'t Was slechts (zegt men ons) den R. de macht te ontnemen om kwaad te doen.’ - 't Was hen die met hun, die voor hun, goed en bloed gegeven hadden, berooven, onderdrukken, uitzetten, en van den troost des sterfbeds berooven, om niet nog meer te zeggen. 't Was het werk van de teef, die bij eene andere jongde en haar toen het hok uitstiet; en erger. - Op brandstapels komt het niet aan: die zijn slechts een andere form van te beletten dat men geen kwaad doe. - Het moest | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
zoo, het kon niet anders, en die het niet voorzag was dwaas, ik erken het; maar dit maakt de zaak niet onschuldig noch lofwaardig.
Wat het gezag van Willem I enz. betreft; - Willem I regeerde als Stadhouder, dat is met de macht van den Vorst; en niemand dacht om de Souvereiniteit in Staten te stellen of daarop over te brengen. Of er een Vorst was of niet, dit veranderde niets in de uitoefening van het gezag des Stadhouders; hij ging door, en alleen vervielen die gedeelten van 't gezag die de Vorst niet gewoon was geweest aan zijn Stadhouder over te geven. Eenigen van die trok hij zich aan, en dit was het natuurlijkste en kortste. Anderen communiceerde hij aan de Staten ad evitandam invidiam, en hij raadpleegde ze meer en meer, naar mate hij in harde of onaangename maatregelen, dienstiger achtte het haatlijke daarvan op hen te deriveeren. Maar niet hij deed den Staten eed, zij deden 't hem en den Gouverneurs die hij stelde: het opdragen van de Hoogste Overigheid gedurende den oorlog was een bloote formaliteit, om de revocatie van 's Konings procuratie uitgedacht. Van het republikeinsch onding had men geen denkbeeld tot de tijden van grotius, toen men dit uit de Grieksche en Romeinsche historie begon op te delven en fraai te vinden. Tot zoo lang bleef het Jus publicum staan bij den Herder en zijn schapen, die nog in het placaat van afzweering figureeren; en bij niemand kwam op, dat de schapen zich-zelfs weiden konden of een hunner de herders-muts opzetten, en de fluit en staf in de hand geven: daar was men toen nog te wijs voor. - Zelfs had men zoo weinig begrip van een Staatsregering, dat men toen Leicester kwam hem alle gezag in handen stelde, tegen den wil van Elizabeth, die dit kwalijk nam. - Maar het was toen, dat men het begon te leeren (en aan | |||||||
[pagina 24]
| |||||||
haar is het te danken) dat men toch ook met een Staatspartij in een land te vormen, een soort van regeering kon oefenen. Barneveld die bij Willems overlijden inderdaad zijn plaats innam, had dit eerst gevoeld, en dadelijk de zaak daartoe voorbereid, en van daar zijn haat tegen de Hervormde Geestelijkheid, die Leycester als Gouverneur aanhing tegen de andere partij. Een haat waarin alleen de vervolging gezocht moet worden, die hij tegen de rechtzinnigen aanving, (terwijl hij inderdaad zelf rechtzinnig en niet Arminiaansch dacht) en zijn opzet om hen door de Arminianen die de polygarchie en daarbij het gezag der wareldlijke overheid over de Kerk vleiden, te verdringen. Met Graaf te worden veranderde het gezag van Willem I, niet, dan 1o. wat den titel betreft, van procuratorio in suo vel proprio nomine; en 2o. wat de zaak betreft, door eene geweldige inkrimping, waar men 't aan onderwierp bij de kommissie, in welke Barnevelts geest en overmacht doorstraalt. Maar hij had soortgelijke banden aan Anjou opgelegd, hij moest ze wel aannemen; en had hij blijven leven, hij zou wel raad geweten hebben er zich van te bevrijden. Barneveld handhaafde zich onder den naam van Raad-Pensionaris, inderdaad in de plaats die hij ingenomen had, en Maurits werd Stadhouder, alleen om zijn naam (waar het nut of noodig was) te kunnen gebruiken; en het volk, was daar ook genoeg meê geblind om te vreden te wezen, en dacht door den Prins geregeerd te worden. Maar de vervolging tegen de Orthodoxen die (gelijk alles) buiten Maurits geschiedde, werd tot zijn kennis gebracht, en op zijn gemoed gelegd. Tot dus verr' was hij bloot Generaal geweest, en met alles te vreden, behalven als Barneveld nu en dan eens Overgeneraal wilde spelen; nu begreep hij, dat hij toch Stadhouder was, en toonde 't, | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
Het waar toen het oogenblik geweest van zich in zijns vaders rechten te doen stellen, men gaf hem reeds buiten 's lands den titel van Prins, Vorst, Koning, en hij wilde dat ook wel, maar wilde 't niet dan door vrije opdracht, en hij begreep niet dat een volk geen wil uit, en geen daad doet, dan als werktuig van een partij. Die partij intusschen aan te moedigen achtte hij beneden zich; en zijn broeder loeg hem uit, en cajoleerde zijn vijanden, denkende door dezen te verkrijgen, 't geen Maurits niet begeerde dan op een wijs, die hem eer aan deed. Maurits had inderdaad een edel character, en achtte niets dan de eer; niet de uiterlijke, maar die 't hart gevoelt, en dit had hij der Riddereeuw waardig. Fredrik Hendrik was sensueel, politiek, half Franschman, en veellicht dat zijne negotiatiën, zoo de vrede van Munster bij zijn tijd tot stand waar gekomen, aan eenige zaken eene andere vorm gegeven hadden; maar hij stierf ontijdig, even als zijn Vader, op 't beslissendste tijdpunt. Zijn zoon was een uitmuntend mensch, maar misplaatst in een republiek als de onze nu geworden was. - En van toen af werd het Stadhouderschap een ding, dat wel voor een tijd het Dictatoriaat kon vervangen, maar nooit een duurzame regeering opleveren; daar het zich door invloeden en aanmatigingen moest staande houden, die van de worsteling der persoonlijke bekwaamheden der Stadhouders en hunner tegenstreveren, en van duizend omstandigheden afhingen: maar dat bovendien, door den aristokratischen geest, die in alle staten heerscht maar bijzonderst bij den koophandel, eindelijk geheel ondergraven moest worden, en, instortende, het geheele staatsgebouw meênemen. _____ [Mijne gissing aangaande het ontstaan en de bestemming der Verkorte Historie, bov. bl. 13, zie ik geheel bevestigd in de Voorrede bij het Ie Deel van bilderdijk's Mengelingen. 1804. bl. xiv.
h.w.t.] |
|